ECLI:NL:RBROT:2022:12289

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 december 2022
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
9546250 CV EXPL 21-38050
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van ticketprijs na annulering van vlucht door luchtvaartmaatschappij

In deze zaak heeft eiser, [eiser01], een vordering ingesteld tegen British Airways PLC, naar aanleiding van de annulering van zijn geboekte retourvlucht van Amsterdam naar Mauritius. Eiser had op 28 september 2020 twee retourtickets geboekt voor een totaalbedrag van € 1.780,24. De annulering van de vlucht vond plaats in verband met de coronapandemie. Eiser vorderde British Airways te veroordelen tot betaling van € 2.047,24, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten, op basis van Verordening (EG) nr. 261/2004, die rechten van luchtreizigers regelt bij annulering van vluchten.

British Airways voerde verweer en stelde dat het betaalde bedrag al aan eiser was gerestitueerd door een derde partij, [bedrijf01]. De kantonrechter oordeelde dat British Airways, als uitvoerende luchtvaartmaatschappij, verplicht was tot terugbetaling van het ticketbedrag aan eiser, ongeacht of het bedrag al door een derde was terugbetaald. De kantonrechter wees erop dat het recht op terugbetaling toekomt aan de passagier, en niet aan degene die het ticket heeft betaald voor een medepassagier, tenzij er een duidelijke lastgeving of cessie is.

Eiser overhandigde een akte van cessie, waaruit bleek dat zijn echtgenote haar vordering aan hem had gecedeerd. De kantonrechter oordeelde dat eiser vorderingsgerechtigd was en dat British Airways niet voldoende had onderbouwd dat het bedrag al was terugbetaald. De vordering van eiser werd toegewezen, en British Airways werd veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Locatie Rotterdam
Zaaknummer: 9546250 CV EXPL 21-38050
Uitspraak: 2 december 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01], hierna: ‘ [eiser01] ’,
wonende te [woonplaats01] ,
eiser,
gemachtigden: mrs. A. Harmanci en S.A.A. de Kock van Leeuwen,
tegen
BRITISH AIRWAYS PLC., hierna: ‘British Airways’,
kantoorhoudende te Amsterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. J.J.O. Zandt.

1.De procedure

Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 10 november 2021, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlage;
  • de repliek, met bijlagen;
  • de dupliek;
  • de rolbeslissing van 15 juli 2022;
  • de brief van 11 augustus 2022 van de gemachtigde van [eiser01] , met bijlage;
  • de griffiersbrief van 12 augustus 2022;
  • de brief van 17 augustus 2022 van de gemachtigde van [eiser01] , met bijlage;
  • de akte van British Airways.

2.De feiten

2.1.
[eiser01] heeft op 28 september 2020 voor € 1.780,24 (twee personen á € 890,12) via D-reizen twee retourvliegtickets, voor zichzelf en zijn echtgenote [naam01] , geboekt.
2.2.
Het betreft een door British Airways uit te voeren retourvlucht van Amsterdam naar Mauritius v.v., waarvan de heenreis op 19 oktober 2020 zou plaatsvinden en de terugreis op 25 oktober 2020.
2.3.
Binnen enkele weken na de boeking heeft British Airways de vluchten geannuleerd in verband met de coronapandemie.

3.Het geschil

3.1.
[eiser01] heeft gevorderd British Airways bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen aan hem te betalen € 2.047,24, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening, met veroordeling van British Airways in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[eiser01] heeft zijn vordering jegens British Airways gegrond op Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (‘de Verordening’). Daartoe heeft hij - samengevat en voor zover nu van belang - gesteld dat nu British Airways de door hem geboekte en betaalde vluchten heeft geannuleerd, zij, als uitvoerende luchtvaartmaatschappij, op grond van artikel 5 lid 1 sub a jo. artikel 8 lid 1 sub a van de Verordening gehouden is het door hem ter zake betaalde bedrag te restitueren. Daarmee is zij ondanks herhaald verzoek echter weigerachtig gebleven. Naast het bedrag van de tickets - € 1.780,24 - maakt [eiser01] jegens British Airways aanspraak op € 267,- aan buitengerechtelijke kosten en rente over beide bedragen.
3.3.
British Airways heeft verweer gevoerd, dat strekt tot afwijzing van het gevorderde en dat zich - ook voor zover nu van belang - als volgt laat samenvatten.
Voor zover haar bekend, is het door [eiser01] betaalde bedrag op 27 oktober 2020 reeds aan hem gerestitueerd, en wel door [bedrijf01] (B.V.). Mocht dat niet zo zijn, dan dient [eiser01] zich te wenden tot D-reizen, met wie hij immers heeft gecontracteerd, tot [bedrijf01] , die de tickets heeft uitgegeven en over de restitutie daarvan gaat, of tot de SGR (Stichting Garantiefonds Reisgelden). British Airways kan, als juist is dat [bedrijf01] de tickets niet heeft gerestitueerd, niet controleren of D-reizen en de SGR dat ook niet hebben gedaan, terwijl zij groot belang erbij heeft om te voorkomen dat passagiers in gevallen als dit dubbele betalingen ontvangen. Het is dan ook aan [eiser01] te bewijzen dat hij niet al is terugbetaald door [bedrijf01] , D-reizen of de SGR. Ook verzet British Airways zich tegen de gevorderde buitengerechtelijke kosten.
3.4.
Op hetgeen partijen verder hebben aangevoerd, wordt, voor zover voor de uitkomst van de procedure van belang, hierna teruggekomen.

4.De beoordeling

4.1.
Vooropgesteld wordt dat ingeval van annulering van een vlucht de passagier op de voet van artikel 5 lid 1 sub a jo artikel 8 lid 1 sub a van de Verordening (onder meer) recht heeft op - kort gezegd - terugbetaling van het ticket door de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert. Die verplichting rust hier dus op British Airways. Haar verweer dat [eiser01] zich voor restitutie (voor zover niet reeds ontvangen) dient te wenden tot [bedrijf01] , D-reizen of de SGR mist dan ook doel.
4.2.
Bij gemelde rolbeslissing heeft de kantonrechter erop gewezen dat bedoeld recht op terugbetaling ingevolge de Verordening (slechts) de passagier toekomt en niet degene die het ticket heeft betaald voor een medepassagier. In dit geval heeft [eiser01] dat gedaan voor zijn echtgenote. Omdat uit de dagvaarding niet blijkt dat, en zo ja hoe, die echtgenote [eiser01] ter zake vorderingsgerechtigd heeft gemaakt (bijvoorbeeld door middel van lastgeving dan wel cessie), heeft de kantonrechter [eiser01] de gelegenheid geboden zich daarover uit te laten.
4.3.
In reactie daarop heeft de gemachtigde van [eiser01] bij brief van 17 augustus 2022 een akte van cessie, getekend op 16 augustus 2022, overgelegd. Daaruit blijkt dat deze ertoe strekt de vordering van de echtgenote van [eiser01] jegens British Airways met betrekking tot de onderhavige annulering aan hem te cederen. Daarmee is gegeven dat [eiser01] , voor zover hij dat niet al eerder was krachtens een door zijn echtgenote verstrekte lastgeving, in ieder geval thans ook jegens British Airways vorderingsgerechtigd is voor wat betreft het recht van zijn echtgenote op restitutie van de ticketprijs.
4.4.
Dat [eiser01] dit, blijkens de (datum van de) akte van cessie, nog niet geweest zou zijn geweest toen de dagvaarding werd uitgebracht, naar British Airways - overigens eerst naar aanleiding van de ambtshalve gegeven rolbeslissing - heeft aangevoerd, doet niet af aan die vorderingsgerechtigheid. Evenmin kan de kantonrechter British Airways volgen in haar standpunt dat ter zake een wijziging van eis of grondslag nodig zou zijn. Immers, uit de dagvaarding blijkt helder dat die ertoe strekt British Airways te veroordelen tot restitutie van de ticketprijs voor zowel [eiser01] als zijn echtgenote terwijl er (thans) geen onduidelijkheid meer over bestaat dat hij voor beide vorderingen vorderingsgerechtigd is. De kantonrechter ziet, tot slot, in de door British Airways aangevoerde omstandigheid dat op de door [eiser01] in het geding gebrachte kopie van het identiteitsbewijs van zijn echtgenote het woord ‘kopie’ (deels) is geplaatst over haar handtekening, geen aanleiding te betwijfelen dat zij haar vorderingsrecht aan [eiser01] heeft overgedragen. British Airways mag er hier naar het oordeel van de kantonrechter dan ook vanuit gaan dat betaling van de hoofdsom aan [eiser01] bevrijdend werkt jegens zijn echtgenote.
4.5.
Derhalve resteert de vraag of [eiser01] , naar British Airways heeft gesteld maar hij uitdrukkelijk heeft betwist, de door hem gevorderde hoofdsom reeds gerestitueerd heeft gekregen. Anders dan British Airways heeft bepleit, is het hier niet aan [eiser01] om aan te tonen dat hij geen terugbetaling heeft ontvangen, maar is het op de voet van artikel 150 Rv aan haar - zij voert immers een bevrijdend verweer - te stellen, te onderbouwen en zonodig te bewijzen dat de hoofdsom reeds aan [eiser01] werd gerestitueerd.
4.6.
De juistheid van dat verweer blijkt niet, althans zeker niet zonder meer, uit de door British Airways onder 2.1 van haar conclusie van antwoord ingevoegde schermafdruk uit het zogenaamde ‘Novus-systeem’ (haar terugbetalingssysteem) en evenmin uit de door haar daarbij als productie 1 overgelegde e-mail. Volgens haar toelichting ter zake heeft [bedrijf01] de restitutie aan [eiser01] verricht, maar die stelling is niet nader onderbouwd, bijvoorbeeld met een verklaring van [bedrijf01] of een afschrift van de bewuste overboeking. Dat alles heeft tot gevolg dat dit verweer als onvoldoende onderbouwd wordt verworpen zodat niet wordt toegekomen aan bewijslevering.
4.7.
Dat betekent dat in deze procedure niet is komen vast te staan dat British Airways reeds aan haar restitutieverplichting heeft voldaan, zodat zij hierna wordt veroordeeld de (door haar verder niet betwiste) hoofdsom van € 1.780,24 aan [eiser01] te betalen.
4.8.
De daarover gevorderde wettelijke rente (in de zin van artikel 6:119 BW) is eveneens toewijsbaar.
4.9.
Nu uit de processtukken blijkt dat er van de zijde van [eiser01] buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en de door hem daarvoor gevorderde vergoeding is berekend overeenkomstig de ter zake geldende tarieven, is ook deze (neven)vordering toewijsbaar.
4.10.
De over de buitengerechtelijke kosten gevorderde wettelijke rente wordt echter afgewezen, nu niet is gesteld dat [eiser01] deze kosten reeds voor dagvaarding aan zijn gemachtigden verschuldigd is geworden.
4.11.
British Airways wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. Nu [eiser01] procedeert op basis van een toevoeging, blijven de verschotten beperkt tot het verschuldigde vastrecht. Voorts ziet de kantonrechter geen aanleiding [eiser01] gemachtigdensalaris toe te kennen voor de door hem ingevolge de rolbeslissing genomen akte. British Airways wordt hierna dan ook veroordeeld aan proceskosten € 85,- aan griffierecht en € 374,- (twee punten á € 187,-) aan de gemachtigden van [eiser01] te vergoeden. Dit is totaal € 459,-. Voor kosten die [eiser01] na deze uitspraak maakt, moet British Airways een bedrag betalen van € 93,50. Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van de uitspraak. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (
ECLI:NL:HR:2022:853).
4.12.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt British Airways om aan [eiser01] te betalen € 2.047,24, vermeerderd met de wettelijke rente van artikel 6:119 over € 1.780,24 vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt British Airways in de proceskosten, aan de kant van [eiser01] tot vandaag vastgesteld op € 459,-, rechtstreeks te voldoen aan zijn gemachtigden;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Wetzels en in het openbaar uitgesproken.
654