ECLI:NL:RBROT:2022:11628

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 december 2022
Publicatiedatum
10 januari 2023
Zaaknummer
71/041745-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeslissing inzake voorlopige hechtenis en onderzoekswensen in strafzaak tegen verdachte met betrekking tot Sky ECC

Op 28 december 2022 heeft de rechtbank Rotterdam een tussenbeslissing genomen in de strafzaak tegen de verdachte, die preventief gedetineerd is in de Penitentiaire Inrichting. Deze beslissing volgde op een regiezitting van 9 december 2022, waar de raadsman van de verdachte onderzoekswensen had ingediend. De rechtbank heeft de verzoeken van de verdediging om getuigen te horen en inzage in het dossier Coffee afgewezen, maar heeft wel toestemming gegeven voor inzage in relevante stukken van het onderzoek. De rechtbank oordeelde dat de onderzoekswensen niet van directe relevantie zijn voor de strafzaak en dat het vertrouwensbeginsel in het internationale rechtshulpverkeer van toepassing is. De rechtbank heeft ook de voorlopige hechtenis van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat de ernstige bezwaren en gronden voor de voorlopige hechtenis nog steeds bestaan. De rechtbank wees het verzoek tot opheffing en schorsing van de voorlopige hechtenis af, gezien het vluchtgevaar en het herhalingsgevaar van de verdachte. De rechtbank verzocht de raadsman en de officier van justitie om hun verhinderdagen voor de periode april tot juli 2023 in te dienen, zodat de inhoudelijke behandeling van de strafzaak kan plaatsvinden in het tweede kwartaal van 2023.

Uitspraak

Rechtbank RotterdaM

Team straf 2
Parketnummer: 71/041745-22
Tussenbeslissing van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieadres],
raadsman mr. M.C.J. Teurlings, advocaat te Amsterdam.

1..Inleiding

Deze tussenbeslissing is gegeven naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
9 december 2022.
Voorafgaand aan de regiezitting heeft de raadsman namens zijn cliënt onderzoekswensen ingediend (
bijlage I). Daarop is door de officieren van justitie, mrs. J. Patist en G. Rip (hierna: de officier van justitie), op 21 november 2022 gereageerd (
bijlage II). De raadsman heeft hierop op 28 november 2022 een schriftelijke reactie gegeven (
bijlage III). Tijdens de regiezitting zijn de onderzoekswensen besproken en hebben de raadsman en de officier van justitie hun standpunten nader toegelicht. Verder zijn verzoeken gedaan met betrekking tot de voorlopige hechtenis van de verdachte.
De overwegingen die hierna volgen en alle beslissingen die daaruit voortvloeien zijn
voorlopig van aard, gelet op de functie die ze hebben binnen deze strafzaak en het moment
waarop ze zijn genomen. Beslissingen ten aanzien van de voorlopige hechtenis zien op de
periode van de komende 90 dagen, te rekenen vanaf 9 december 2022.
De rechtbank heeft alle verzoeken getoetst aan het verdedigingsbelang: is hetgeen is verzocht in redelijkheid van belang voor de bespreking en beantwoording van de vragen die voortkomen uit de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering.
Het voorbereidend onderzoek is (nagenoeg) afgerond.

2..Onderzoekswensen

Horen getuigen in relatie tot de start van het onderzoek en inzage dossier Coffee
De verdediging heeft verzocht tot het horen van de verbalisanten
[nummer 1], [nummer 2] en [nummer 3]in relatie tot de start van het onderzoek en wil daarnaast inzage in het volledige dossier Coffee.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring over de volgorde en het tot stand komen van het huidige strafrechtelijke onderzoek tegen de verdachte, zoals door de officier van justitie gerelateerd, voorshands niet onaannemelijk is. Daarbij komt dat de aard van het onderzoek en de voor de verdachte direct belastende informatie in essentie bestaat uit PGP-communicatie. Deze informatie kan naar aard en inhoud pas beschikbaar zijn gekomen ten tijde van, kort gezegd, het (vervolg op het) onderzoek naar SKY ECC. Daarna is het nodige gebeurd voordat er ook zaakgerichte informatie naar boven is gekomen die is opgenomen in het dossier van de verdachte, waardoor de volgorde zoals door de officier van justitie is gerelateerd niet onredelijk is gebleken. Bij deze stand van zaken ziet de rechtbank geen reden om de getuigenverzoeken toe te wijzen. Dit laat onverlet dat de start van het onderzoek nog onderwerp van discussie kan zijn tijdens de inhoudelijke behandeling.
De rechtbank begrijpt dat op dit moment het onderzoeksbelang zich niet (meer) verzet tegen inzage in de relevante stukken van het onderzoek Coffee. De verdediging krijgt daarom de mogelijkheid om deze stukken in te zien. De verdediging wordt verzocht om binnen vier weken na verstrekking aan de officier van justitie (gemotiveerd) aan te geven welke stukken ze toegevoegd willen zien in het dossier van de verdachte. Indien de officier van justitie niet wil overgaan tot voeging, kan de verdediging zich met een (gemotiveerd) verzoek tot voeging wenden tot de voorzitter.
Voegen datasets ten aanzien van de SKY-berichten in dossier 26Hebden
De officier van justitie heeft toegezegd de chats/chatgroepen waaraan de verdachte zou hebben deelgenomen op een gegevensdrager te verstrekken aan de verdediging. Gelet op deze toezegging zal de rechtbank op de verzoeken aangaande de datasets met SKY-berichten
geen beslissingmeer nemen.
SKY-onderzoekswensen
De verdediging heeft onderzoekswensen ingediend met betrekking tot (het onderzoek naar) de communicatiedienst SKY-ECC. In de kern komen de wensen erop neer dat de verdediging de rechtmatigheid van de hack op de communicatiedienst en het gebruik van de aldus verkregen data in het opsporingsonderzoek tegen de verdachte wil onderzoeken en de betwisting van de rechtmatigheid nader wil onderbouwen.
De rechtbank overweegt, mede gezien eerdere rechterlijke beslissingen dienaangaande, als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat het in het internationale rechtshulpverkeer geldende vertrouwensbeginsel (HR 5 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL5629) met zich brengt dat er vooralsnog van uit mag worden gegaan dat de (SKY-ECC) informatie in Frankrijk, welk land is toegetreden tot het EVRM, rechtmatig is verkregen en aan het Nederlandse Openbaar Ministerie is verstrekt. Vanwege dit vertrouwensbeginsel wordt de inzet van buitenlandse bevoegdheden op basis van buitenlands recht (in beginsel) niet door de Nederlandse rechter getoetst.
Anders dan de verdediging lijkt te (willen) betogen, oordeelt de rechtbank dat het leveren van expertise en/of bijstand bij de ontwikkeling en plaatsing van de interceptietool aan Frankrijk door Nederlandse opsporingsambtenaren vooralsnog niet leidt tot een ander oordeel.
Het Openbaar Ministerie heeft een brief met bijlagen van het Landelijk Parket van 2 juni 2022 verstrekt, waarin uitleg wordt gegeven over het voegen in Nederlandse onderzoeken van Franse processtukken die ten grondslag liggen aan de inzet van een of meerdere interceptiemiddelen in het Franse onderzoek tegen SKY-ECC. De brief bevat als bijlagen onder meer Franse processtukken en een proces-verbaal van 2 juni 2022. Uit deze stukken blijkt dat de interceptietool in een Frans onderzoek door Franse opsporingsambtenaren is ingezet op de SKY-servers die zich op Frans grondgebied bevonden. Hiervoor was van tevoren door een bevoegde Franse rechter toestemming gegeven. Op grond van het vertrouwensbeginsel moet aangenomen worden dat hierbij de Franse strafvorderlijke bevoegdheden in acht zijn genomen, maar voorshands ook dat is gehandeld met inachtneming van verdragsrechtelijke bepalingen zoals artikel 6 EVRM. De rechtbank is van oordeel dat met de verstrekking van deze stukken vooralsnog genoegzaam informatie is verschaft over de start van het onderhavige onderzoek, met informatie die afkomstig is van SKY-ECC. Ook op de terechtzitting van 9 december 2022 is door de verdediging onvoldoende onderbouwd waarom aan het vertrouwensbeginsel voorbij moet worden gegaan.
Daarnaast is door het Openbaar Ministerie een NFI-rapport van 22 juni 2022 verstrekt over de volledigheid en correctheid van de decodering van de SKY-ECC berichten met de Toolbox-methode. De Nederlandse rechter moet controleren of het gebruik van deze informatie in strijd is met het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM. In dat verband is naar het oordeel van de rechtbank tot nu toe niet aannemelijk geworden dat het gebruik van Franse SKY-ECC data in onderhavig onderzoek een inbreuk maakt op het recht van een eerlijk proces.
De rechtbank is aldus van oordeel dat voorshands niet is gebleken dat de verzochte stukken/getuigen direct relevantie hebben voor het opsporingsonderzoek naar de verdachte ter zake van de aan hem ten laste gelegde feiten en dat deze niet van belang zijn voor enige door de rechtbank in deze strafzaak te nemen beslissing op grond van de artikelen 348 en 350 Sv.
Dat betekent dat de verzoeken worden afgewezen.
Deze rechtbank is er ambtshalve mee bekend dat de rechtbank Noord-Nederland op 19 december 2022 (ECLI:NL:RBNNE:2022:4797) prejudiciële vragen heeft gesteld aan de Hoge Raad omtrent de toepassing en reikwijdte van het hiervoor genoemde vertrouwensbeginsel. Die vragen zijn gesteld in het kader van een strafzaak waarin het bewijsmateriaal deels bestaat uit Sky-ECC-berichten. Op dit moment ziet de rechtbank geen reden om zelf prejudiciële vragen te stellen. De rechtbank is voorshands van oordeel dat mag worden uitgegaan het eerdergenoemde vertrouwensbeginsel. De rechtbank wacht de ontwikkelingen met betrekking tot de gestelde prejudiciële vragen over dit onderwerp af. Mochten zich ontwikkelingen voordoen die in redelijkheid vragen tot een nadere bespreking van bepaalde aspecten van deze zaak, dan staat de rechtbank open voor ontvangst van nadere informatie door de verdediging en het openbaar ministerie en/of voor verzoeken voor het inlassen van een nadere regiezitting.

3..Voorlopige hechtenis

Na onderzoek is gebleken dat de verdenking, de ernstige bezwaren en de gronden als
bedoeld in artikel 67a van het Wetboek van Strafvordering, die tot het bevel tot voorlopige
hechtenis van de verdachte hebben geleid, ook op dit moment nog bestaan.
Allereerst verwijst de rechtbank naar hetgeen daaromtrent in eerdere beslissingen met betrekking tot de voorlopige hechtenis van de verdachte.
De rechtbank wijst er nogmaals op dat de invoer van een zeer grote partij cocaïne in Nederland in beginsel een feit is dat de rechtsorde schokt. Dat geldt zeker in deze zaak, met name gezien de zeer grote hoeveelheid cocaïne die in beslag is genomen en de rol die de verdachte daarin lijkt te hebben gespeeld.
De rechtbank acht mede daardoor ook het herhalingsgevaar bij de verdachte nog aanwezig. De zeer grote hoeveelheid cocaïne die in beslag is genomen en de daaraan verbonden financiële en andere risico’s lijken te wijzen op handelen in (samenhang met) een georganiseerd samenwerkingsverband. Uitgaande van de ernstige bezwaren lijkt het er op dat de verdachte zich in een milieu begeeft waar men niet makkelijk uitstapt.
De rechtbank acht ook het vluchtgevaar bij de verdachte nog aanwezig. De verdachte wordt verdacht van ernstige strafbare feiten, met -in geval van integrale bewezenverklaring- een stevige justitiële reactie, waardoor de kans op onttrekking aan verdere vervolging, berechting en tenuitvoerlegging groot is. De verdachte is in het verleden veroordeeld voor het bezit/gebruik van een vals paspoort en zijn feitelijke leven lijkt, tot de aanhouding, veelal plaats te hebben gehad in Libanon en elders buiten Nederland. Gelet op die concrete omstandigheden is er een ernstig gevaar voor vlucht naar een land waarbij uitlevering niet te verwachten is.
Afwijzing verzoek tot opheffing en schorsing van de voorlopige hechtenis
Gelet op voorgaande zal de rechtbank het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis
afwijzen. De rechtbank is voorts, gelet op het bovenstaande, van oordeel dat het
strafvorderlijk belang op dit moment zwaarder weegt dan het persoonlijk belang van de verdachte bij invrijheidstelling en zal daarom ook het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis afwijzen.

4..Beslissing

De rechtbank beslist als volgt.
Het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis wordt
afgewezen.
Het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis wordt eveneens
afgewezen.
De rechtbank
wijst toehet verzoek van de verdediging tot inzage in het dossier Coffee.
De rechtbank
wijstde overige onderzoekswensen
af.
Het
onderzoek op de terechtzitting wordt geschorstvoor onbepaalde tijd,waarbij de termijn van de schorsing op
maximaal drie maandenwordt gesteld.
Het onderzoek wordt geschorst voor een termijn die langer is dan één maand, aangezien de hiervoor genoemde onderzoekshandelingen naar verwachting niet binnen één maand gereed zullen zijn en het zittingsrooster van de rechtbank voortzetting van het onderzoek op de terechtzitting binnen één maand niet toelaat.
De verdachte zit op dit moment in voorarrest. De rechtbank ziet het mede gelet daarop als haar taak om de zaak, zodra zittingsgereed, niet nodeloos te laten liggen. Gelet op bovenstaande beslissingen gaat de rechtbank ervan uit dat de inhoudelijke behandeling van de strafzaak in ieder geval ergens in het tweede kwartaal van 2023 zou kunnen plaatsvinden. De rechtbank verzoekt de raadsman en de officier van justitie om per ommegaande, maar
uiterlijk binnen 14 dagen na dagtekeningvan deze tussenbeslissing, hun verhinderdagen voor de periode april t/m juli 2023 in te dienen bij de Verkeerstoren van de rechtbank Rotterdam.
Tegen de nadere terechtzitting dient te worden opgeroepen:
- de verdachte, met verstrekking van een afschrift van de oproeping aan de raadsman.
De officier van justitie wordt verzocht zorg te dragen voor het vervoer van de verdachte
tegen de nadere terechtzitting.
Deze beslissing is op 28 december 2022 genomen door mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. F.A. Hut en E.H. de Bruijn, rechters, in het bijzijn van mr. S. Kroes,
griffier.
Deze beslissing zal via e-mail worden verstuurd aan de officier van
justitie en de raadsman, en zal tevens worden gevoegd als bijlage bij het proces-verbaal van
de zitting van 9 december 2022.