ECLI:NL:RBROT:2022:11527

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 augustus 2022
Publicatiedatum
4 januari 2023
Zaaknummer
10-237101-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hennepkwekerijzaak met betrekking tot medeplegen van opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten

In de zaak tegen de verdachte, geboren in Colombia in 1963, heeft de rechtbank Rotterdam op 18 augustus 2022 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van 80 hennepplanten in haar woning in Hoogvliet Rotterdam. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van de tenlastelegging en een voorwaardelijke geldboete van € 500,- met een proeftijd van 2 jaar. Tijdens de zitting op 7 juli 2022 werd vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte in de woning woonde waar de hennepplanten waren aangetroffen. De officier van justitie stelde dat de verdachte op de hoogte was van de hennepkwekerij en dat er sprake was van een nauwe samenwerking met de medeverdachte.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte niet strafbaar heeft gehandeld. Hoewel zij mede-eigenaar van de woning was en wist van de aanwezigheid van de hennepplanten, was er onvoldoende bewijs voor een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte. De verdachte verklaarde dat zij niets met de hennepkwekerij te maken had en dat zij nooit in de ruimte kwam waar de planten stonden. De rechtbank achtte deze verklaring geloofwaardig en concludeerde dat de verdachte niet betrokken was bij de hennepkwekerij.

Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier en is op de openbare terechtzitting uitgesproken. De rechtbank heeft de bijlage met de tekst van de tenlastelegging aan het vonnis gehecht, waarin de details van de beschuldigingen zijn opgenomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10-237101-21
Datum uitspraak: 18 augustus 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] (Colombia) op [geboortedatum01] 1963,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
raadsman mr. W.B.M. Bos, advocaat te Oud-Beijerland.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 juli 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S.S.S. Heinerman heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, te weten het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten;
  • veroordeling van de verdachte tot een geldboete ter hoogte van € 500,- voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van 80 hennepplanten. Hiertoe is aangevoerd dat zij in de woning woonde waarin de hennepplanten zijn aangetroffen en dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding met de medeverdachte [medeverdachte01] . De verdachte was ook op de hoogte van de hennepkwekerij. Hoewel zij wist dat de medeverdachte [medeverdachte01] eerder was veroordeeld voor het kweken van hennep, heeft zij geaccepteerd dat de hennepplanten in de woning aanwezig waren. Gelet hierop was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte [medeverdachte01] .
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat de verdachte samen met de medeverdachte [medeverdachte01] als hoofdbewoonster en mede-eigenaar de beschikking had over de woning gelegen aan de [adres01] in Hoogvliet Rotterdam. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat alleen de medeverdachte [medeverdachte01] betrokken was bij het telen van de hennepplanten die in een aparte ruimte in deze woning zijn aangetroffen. Zij wist van de aanwezigheid van de hennepkwekerij en heeft deze situatie in stand gelaten,
“omdat het zijn werk is, dit alles voor hem is en dat respecteer ik”. Verder heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard dat zij niets met de hennepkwekerij van doen had, dat zij nooit in de desbetreffende ruimte kwam en de deur altijd afgesloten was. De rechtbank acht deze verklaring geloofwaardig.
Het feit dat de verdachte mede-eigenaar van de woning was en wetenschap van de hennepkwekerij had, betekent niet dat de verdachte strafbaar heeft gehandeld. De verdachte heeft zich - gelet op het voorgaande - weliswaar niet van de aanwezigheid van de hennepplanten gedistantieerd, maar van betrokkenheid van de verdachte bij de hennepkwekerij is niet gebleken. De voor medeplegen vereiste voldoende bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte is evenmin vast komen te staan. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het aanwezig hebben van hennep in de woning aan de [adres01] in Hoogvliet Rotterdam. [1]
Ook de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan het hiervoor genoemde delict is niet bewezen, omdat niet vast is komen te staan dat door gedragingen van de verdachte gelegenheid is verschaft tot het hennepbezit of de teelt daarvan door de medeverdachte in de woning. Van het ter beschikking stellen van de woning is geen sprake, nu de medeverdachte als mede-eigenaar en hoofdbewoner immers zelf reeds de beschikking had over de ruimte waarin de hennepplanten aanwezig waren. [2]
4.1.3.
Conclusie
Het primair en subsidiair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

5..Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

6..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F.A. Hut, voorzitter,
mr. K.A. Baggerman en mr. E. IJspeerd, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Sengezken, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 18 augustus 2022.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
zij in of omstreeks de periode van 22 oktober 2020 tot en met 1 december 2020 te
Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres01] )
een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer
80 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in
elk
geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,
zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks de periode van 22
oktober 2020 tot en met 1 december 2020 met elkaar, althans één van hen,
opzettelijk
heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan
de [adres01] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 80 hennepplanten,
althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan,
in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een
materiaal bevattende hennep,
zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks
de periode van 22 oktober 2020 tot en met 1 december 2020, in elk geval in
Nederland,
meermalen, althans eenmaal
(telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft
en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven
persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten
ter beschikking te stellen;

Voetnoten

1.Zie ook Hof Amsterdam 17 november 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3148.
2.Hoge Raad 19 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1812.