ECLI:NL:RBROT:2022:11445

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 december 2022
Publicatiedatum
29 december 2022
Zaaknummer
AWB - 22_3388
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bijstandsverlening op basis van ontvangen inkomsten uit onderneming

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen om haar over de periode van 1 juli 2021 tot en met 31 augustus 2021 geen bijstand toe te kennen. Eiseres had eerder een onderneming gedreven in Vlaardingen en had in de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 juni 2021 uitkeringen ontvangen op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo). Op 22 september 2021 heeft eiseres een aanvraag voor bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) ingediend, maar deze aanvraag heeft zij op 7 oktober 2021 schriftelijk ingetrokken. Eiseres heeft echter aangegeven recht te hebben op bijstand over de periode van 1 juli 2021 tot en met 21 september 2021.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college in zijn bestreden besluit van 24 juni 2022 het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond heeft verklaard, maar dat er geen recht op bijstand was voor de maanden juli en augustus 2021. Dit was gebaseerd op de bijschrijvingen op de zakelijke rekening van eiseres en contante stortingen die zij had ontvangen. De rechtbank oordeelt dat de ontvangen bedragen als inkomsten moeten worden beschouwd in de zin van artikel 32, eerste lid, van de Pw, en dat eiseres over deze maanden geen recht op bijstand heeft.

De rechtbank concludeert dat het beroep van eiseres ongegrond is, wat betekent dat zij geen gelijk krijgt en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. S. Veling en is openbaar uitgesproken op 27 december 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/3388

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 december 2022 in de zaak tussen

[naam 1] , uit Vlaardingen, eiseres

(gemachtigde: mr. E.F.J. Goossens),
en

het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen (het college)

(gemachtigde: mr. N.E. Bensoussan).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van het college om haar over de periode 1 juli 2021 tot en met 31 augustus 2021 geen bijstand toe te kennen en over de periode van 1 tot en met 21 september 2021 een korting toe te passen.
1.2.
Met het primaire besluit van 29 november 2021 heeft het college het verzoek van eiseres om bijstand met terugwerkende kracht over de periode van 1 juli 2021 tot 22 september 2021 afgewezen.
1.3.
Met het bestreden besluit van 24 juni 2022 heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit gedeeltelijk gegrond verklaard. Aan eiseres is alsnog bijstand toegekend over de periode van 1 tot en met 21 september 2021, onder verrekening van inkomsten.
1.4.
Eiseres heeft beroep ingesteld. Het college heeft op hierop gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 17 november 2022 op een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, [naam 2] (de vader van eiseres), de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
Eiseres heeft van 12 maart 2019 tot 24 augustus 2021 een onderneming gedreven in
Vlaardingen. Het betrof een winkel voor damesmode. Eiseres heeft in de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 juni 2021 uitkeringen ontvangen op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo).
2.2.
Op 22 september 2021 heeft eiseres zich gemeld voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw). De aanvraag is dezelfde dag door haar ingediend
2.3.
Op 7 oktober 2021 heeft eiseres haar aanvraag van 22 september 2021 schriftelijk ingetrokken. Bij brief van 19 oktober 2021 heeft het college deze intrekking bevestigd. Tevens is eiseres in de gelegenheid gesteld om binnen veertien dagen op de intrekking van de aanvraag terug te komen. In een e-mail van 12 november 2021 heeft zij verklaard vanaf 22 september 2021 geen bijstand te willen ontvangen, maar wel vanaf 1 juli 2021 tot en met 21 september 2021.
3. Het college heeft aan het bestreden besluit – samengevat – ten grondslag gelegd dat eiseres over de periode van 1 juli 2021 tot en met 31 augustus 2021 geen recht op bijstand heeft, gelet op de bijschrijvingen op de zakelijke rekening in de maand juli 2021 en de contante stortingen in de maand augustus 2021. Over de periode 1 september tot en met 21 september 2021 heeft eiseres wel recht op bijstand, omdat de inkomsten in deze periode lager waren dan de bijstandsnorm.
4. Eiseres heeft in beroep – samengevat – het volgende aangevoerd. Wegens de sluiting van haar winkel door de coronamaatregelen genereerde eiseres geen omzet maar liepen haar kosten wel door. In mei 2021 waren de schulden opgelopen tot ongeveer € 150.000,- en kreeg zij van alle kanten aanmaningen en sommaties toegestuurd. Er was nog wel voorraad. Eind mei/begin juni 2021 heeft eiseres besloten de voorraad te verkopen, van de opbrengst haar schuldeisers een akkoord aan te bieden en daarna de winkel te sluiten. De opbrengst is deels via Worldline (een betalingsdienst) op haar zakelijke rekening bijgeschreven. Daarnaast heeft eiseres betalingen contant ontvangen. Dit geld heeft eiseres op haar rekening gestort. Eiseres heeft met haar crediteuren een akkoord bereikt en tegen betaling van gemiddeld 5% van het openstaande bedrag is aan haar kwijting verleend. Gezien deze omstandigheden moeten de ontvangen bedragen volgens eiseres niet worden beschouwd als inkomsten in de zin van de Pw.
5.1.
De rechtbank overweegt dat de verklaring die eiseres voor de in juli en augustus 2021 ontvangen geldbedragen heeft gegeven, goed te volgen is. Dat neemt echter niet weg dat deze ontvangen bedragen moeten worden beschouwd als inkomsten in de zin van artikel 32, eerste lid, van de Pw. Dat eiseres met dit geld haar schulden (deels) heeft afgelost, maakt dit niet anders. De rechtbank verwijst naar de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 18 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2726 en 2 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3001.
5.2.
Het staat vast dat eiseres in juli en augustus 2021 inkomsten uit haar bedrijf heeft ontvangen die per maand veel hoger zijn dan de bijstandsnorm. Het college heeft daarom terecht het standpunt ingenomen dat eiseres over deze maanden geen recht heeft op bijstand.
5.3.
Over de periode van 1 september tot en met 21 september 2021 heeft verweerder eiseres wel bijstand toegekend, maar een bedrag van in totaal € 293,55 gekort wegens bijschrijvingen op de rekening van eiseres. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet over dit geld heeft kunnen beschikken. Verweerder heeft de bijschrijvingen daarom terecht beschouwd als inkomsten in de zin van artikel 32, eerste lid, van de Pw en het bedrag van € 293,55 in mindering gebracht op de bijstand (zie bijvoorbeeld de hiervoor genoemde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 juli 2017).

Conclusie en gevolgen

6. De conclusie is dat het beroep ongegrond is. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van R.P. Evegaars, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 december 2022.
De griffier is verhinderd te tekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.