2.2.Op 7 februari 2017 heeft verweerder het Aanwijzingsbesluit Digitaal Opkopers Register van 6 februari 2017 bekend gemaakt. Op grond daarvan is vanaf 8 februari 2017 registratie in het DOR verplicht en is het voor handelaren in goederen niet langer toegestaan om voor het inkoopregister als bedoeld in artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en het Uitvoeringsbesluit, en het verkoopregister als bedoeld in artikel 2:67, eerste lid, van de APV een papieren registratie bij te houden.
3. Eiseressen hebben bij onderscheidenlijke brieven van 31 oktober en 1, 15 en 2 november 2018 verweerder verzocht om ontheffing te verlenen van de verplichting om de inkoop en verkoop van goederen te registreren in het DOR.
4. Bij brieven van 20 december 2018 heeft verweerder eiseressen bericht dat hij niet bevoegd is om ontheffing te verlenen van de verplichting om de inkoop van goederen te registreren, nu deze verplichting is neergelegd in artikel 437 Sr. Daarbij heeft verweerder vermeld dat hij het DOR heeft aangewezen als verplicht type inkoopregister voor bedrijven in de gemeente Rotterdam en dat hij hiervan geen ontheffing kan verlenen. Ten aanzien van registratie van de verkoop heeft verweerder bericht te overwegen om voor een deel van de goederen die in de metaalbranche omgaan een tijdelijke vrijstelling te verlenen.
5. Bij de Vrijstellingsbesluiten I en II heeft verweerder vrijstelling verleend van de in artikel 2:67, eerste lid, van de APV opgenomen verplichting aantekening te houden van alle goederen die worden verkocht of op andere wijze worden overgedragen, met uitzondering van de in artikel 2 van het besluit opgenomen (diefstalgevoelige) goederen.
6. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de bezwaren van eiseressen tegen Vrijstellingsbesluit I ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich – samengevat weergegeven – op het standpunt gesteld dat op 20 december 2018 reeds is beslist dat hem geen bevoegdheid toekomt om vrijstelling te verlenen van de verplichting tot het registreren van verworven goederen, zodat dit in rechte vaststaat, en dat de rechtmatigheid en evenredigheid van de aanwijzing van het DOR als inkoopregister formele rechtskracht heeft. Wat betreft de registratie van de verkoop stelt verweerder zich op het standpunt dat gelet op het doel van het registreren van goederen, namelijk het bestrijden van heling, bepaalde diefstalgevoelige goederen die in de metaalbranche omgaan niet vrijgesteld kunnen worden van registratie. Volgens verweerder is alleen een inkoopregistratie niet voldoende om heling een halt toe te roepen en dient een verkoopregistratie ervoor goederen te kunnen traceren. Verkoopregistratie in het DOR acht verweerder niet onevenredig, omdat niet valt in te zien dat niet geregistreerd kan worden uit welke goederen de bulkpartij bestaat en van wie deze afkomstig zijn, wanneer deze goederen zijn verwerkt tot bulk en wanneer en aan wie de bulk wordt verkocht. Daarbij wijst verweerder erop dat voor het registreren van bulkgoederen gebruik kan worden gemaakt van foto’s. Dat het registreren van al deze aspecten een zware administratieve last is, maakt volgens verweerder niet dat hij Vrijstellingsbesluit I niet heeft kunnen nemen omwille van de bestrijding van heling. Ook de omstandigheid dat ingekochte goederen tot bulk worden gemaakt en daarmee niet meer individueel zijn te herkennen, laat volgens verweerder onverlet dat verkoopregistratie een waardevolle bijdrage kan leveren aan het in beeld krijgen van de keten van de handel in gestolen goederen.
7. Eiseressen voeren in beroep tegen de bestreden besluiten en Vrijstellingsbesluit II aan – samengevat weergegeven – dat de brief van 20 december 2018 niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
Voorts voeren eiseressen aan dat verweerder ten onrechte geen vrijstelling heeft verleend van de verplichting om de inkoop en verkoop van goederen in het DOR te registreren. Zij wijzen er op dat inkoopregistratie vanuit een oogpunt van bestrijding van heling slechts doelmatig is voor diefstalgevoelige zaken. Registratie van zowel in- als verkoop in het DOR vereist voorts vele extra (administratieve) handelingen en is daardoor onevenredig belastend. Bij metaalrecyclingbedrijven gaat het in de regel om in- en verkoop van bulkmateriaal, zijnde niet-unieke goederen die lastig zijn te registreren. Ook kunnen goederen die eenmaal tot bulk zijn verwerkt niet meer zelfstandig worden geïdentificeerd, laat staan dat zij teruggehaald kunnen worden. Daarbij komt dat de voor de branche specifieke invoervelden en kaarten in het DOR nog niet beschikbaar zijn en dat de ontwikkelde interface die het DOR koppelt aan de registratiesystemen van de metaalrecyclingbedrijven nog niet werkt. Zonder interface dient de registratie in het DOR handmatig te worden verricht. Dit maakt volgens eiseres dat de aanwijzing van het DOR als verplicht register voor de in- en verkoop van goederen niet doelmatig en onevenredig is. Ter onderbouwing van het beroep hebben eiseressen verwezen naar een memo van het ministerie van Justitie en Veiligheid (in het kader van overleg tussen het ministerie, de politie en de branchevereniging van metaalrecyclingbedrijven – MRF – over een wettelijke regeling voor landelijke invoering van een DOR) en naar diverse e-mailberichten tussen het ministerie, de politie, eiseressen en een softwareleverancier over de werking van het DOR.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
8. Het wettelijk kader, voor zover hier van belang, is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
9. De door verweerder in beroep opgeworpen stelling dat eiseressen geen procesbelang meer hebben nu de vrijstellingsperioden zijn verstreken, slaagt niet. Eiseressen hebben verzocht om vrijstelling van de verplichte registratie van de inkoop en verkoop in het DOR. Verweerder heeft echter slechts een tijdelijke vrijstelling verleend voor de verplichte verkoopregistratie voor niet-diefstalgevoelige zaken. Voorts is in de bestreden besluiten – door overneming van het advies van de algemene bezwaarschriftencommissie – overwogen: “ Het Aanwijzingsbesluit regelt de registratieplicht van de inkoop en verkoop in het DOR in het algemeen voor handelaren in gebruikte of ingeregelde (de rechtbank leest: ongeregelde) goederen. Het betwiste Vrijstellingsbesluit is (uiteindelijk) gebaseerd op voornoemde regelgeving. Zonder registratieplicht van de verkoop (artikel 2:67, eerste lid, van de APV) en zonder aanwijzing van het DOR als verplicht in- en verkoopregister (het Aanwijzingsbesluit), was het Vrijstellingsbesluit niet aan de orde geweest.” Eiseressen hebben in beroep aangevoerd en ook met de overgelegde e-mails deels geadstrueerd dat de registratieplicht in het DOR voor hen lasten, onder meer door investering in automatiseringssoftware, tot gevolg heeft gehad. Gelet op de samenhang tussen het DOR, de vrijstellingsbesluiten en het ontheffingsverzoek van eiseressen hebben eiseressen tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat zij schade hebben geleden als gevolg van verweerders besluitvorming. Ten slotte is niet zonder belang dat overtreding van de registratieverplichting in het DOR als bedoeld in artikel 437, eerste lid, onder a, Sr en in artikel 2:67, eerste lid, van de APV in artikel 437 Sr en artikel 6:1, tweede lid, van de APV strafbaar is gesteld en zo’n overtreding dus het risico oplevert van een strafrechtelijke vervolging.
Om deze redenen hebben eiseressen belang bij een rechterlijke beoordeling van hun beroepen.