ECLI:NL:RBROT:2022:10129
Rechtbank Rotterdam
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) door voorzieningenrechter
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 november 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een veelprocedeerder, had een aanvraag voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) ingediend, welke door de Minister voor Rechtsbescherming was afgewezen. Het primaire besluit tot afwijzing vond plaats op 19 april 2022, en het bezwaar tegen dit besluit werd op 10 augustus 2022 ongegrond verklaard. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechter overwoog dat er geen spoedeisend belang was bij het verzoek om een voorlopige voorziening, aangezien verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die een andere beoordeling rechtvaardigden. De voorzieningenrechter verwees naar een eerdere uitspraak van 14 oktober 2022, waarin ook al was geoordeeld dat er geen spoedeisend belang was. Verzoeker had gesteld dat hij als advocaat of juridisch dienstverlener meer inkomen wilde genereren, maar dit werd niet als spoedeisend belang erkend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en aangegeven dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.