ECLI:NL:RBROT:2021:96

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 januari 2021
Publicatiedatum
11 januari 2021
Zaaknummer
ROT 19/1528
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op AOW-compensatie na vaststellingsovereenkomst in ambtenarenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 januari 2021 uitspraak gedaan in een ambtenarenzaak betreffende de rechtmatigheid van de afwijzing van een aanvraag voor AOW-compensatie door de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond. Eiser, die van 1 juli 1990 tot 1 mei 2015 in dienst was als Districtscommandant bij de brandweer, had op 30 mei 2018 AOW-compensatie aangevraagd, maar deze aanvraag werd op 9 augustus 2018 afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 13 februari 2019 ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde.

De rechtbank overwoog dat de afwijzing van de AOW-compensatie was gebaseerd op een vaststellingsovereenkomst (VSO) die op 22 december 2010 was gesloten. In deze overeenkomst werd finale kwijting verleend, wat volgens verweerder betekende dat eiser geen recht had op AOW-compensatie. Eiser betwistte dit en voerde aan dat de VSO niet uitsloot dat hij recht had op AOW-compensatie. De rechtbank stelde vast dat de VSO was bedoeld om rechtszekerheid te creëren en dat de AOW-compensatie niet was opgenomen in de VSO. Bovendien voldeed eiser niet aan de voorwaarden voor AOW-compensatie zoals vastgelegd in het Besluit bezwarende functies (BBF).

De rechtbank concludeerde dat de VSO uitsluit dat eiser een beroep kan doen op de AOW-compensatie en dat hij ook om andere redenen niet voor compensatie in aanmerking kwam. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/1528

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 januari 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser,

gemachtigde: mr. A.B Maaten,
en

het dagelijks bestuur van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond, verweerder,

gemachtigde: mr. T. Jaspers.

Procesverloop

Bij besluit van 9 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor AOW-compensatie Brandweer afgewezen.
Bij besluit van 13 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser hiertegen ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiser was van 1 juli 1990 tot 1 mei 2015 bij verweerder in dienst, laatstelijk als Districtscommandant bij de brandweer.
1.2
Op 22 december 2010 is tussen eiser en verweerder een
Vaststellingsovereenkomst (VSO) gesloten met als doel de finale afsluiting van de tussen partijen lopende procedures en het beëindigen van het dienstverband van eiser bij verweerder.
1.3
Op 30 mei 2018 heeft eiser AOW-compensatie aangevraagd bij verweerder. Dit is bij het primaire besluit afgewezen. In het bestreden besluit is dit gehandhaafd.
2. Verweerder legt, onder verwijzing naar het advies van de bezwaaradviescommissie van 14 december 2018, aan het bestreden besluit ten grondslag dat in artikel 20 van de VSO is opgenomen dat partijen elkaar finale kwijting verlenen, zodat behoudens wat in deze overeenkomst is vastgelegd, er niets meer kan worden gevorderd. Dit geldt dan ook voor eventuele AOW-compensatie.
Ook als partijen niet hebben beoogd om de AOW-compensatie onder de finale kwijting te laten vallen, komt eiser daarvoor niet in aanmerking, omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden, aldus verweerder.
3. Eiser is het niet met het bestreden besluit eens en voert als eerste aan dat de VSO niet maakt dat eiser geen recht heeft op AOW-compensatie.
3.1
Artikel 7:900, lid 1 Burgerlijk Wetboek luidt als volgt:
Bij een vaststellingsovereenkomst binden partijen, ter beëindiging of ter voorkoming van
onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt, zich jegens elkaar aan
een vaststelling daarvan, bestemd om ook te gelden voor zover zij van de tevoren
bestaande rechtstoestand mocht afwijken.
3.2
Op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), bijvoorbeeld de uitspraak van 19 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1830, wordt een vaststellingsovereenkomst zoals hier aangemerkt als een nadere regeling van de uitoefening van de aan verweerder toekomende ontslagbevoegdheid. Aan zo'n regeling zijn partijen gebonden op grond van het beginsel van de rechtszekerheid, dat niet alleen voor het bestuursorgaan geldt, maar ook voor de ambtenaar. Dit kan anders zijn als sprake is van wilsgebreken of als zich zodanig bijzondere omstandigheden voordoen dat volledige nakoming van de afspraken niet (meer) in redelijkheid kan worden verlangd. Bij de uitleg van een overeenkomst zoals hier aan de orde, komt het niet uitsluitend aan op de bewoordingen van hetgeen in de overeenkomst is bepaald, maar ook op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan die bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij in dat opzicht redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
3.3
Artikel 1 van de VSO luidt als volgt:
Door ondertekening van deze vaststellingsovereenkomst verklaart de heer [naam eiser] tegen de vroegst mogelijke datum gebruik te maken van het overgangsrecht FLO, dat wil zeggen bij het bereiken van de 60-jarige leeftijd, te weten per 1 mei 2013. De reserveringen en afdrachten voor het overgangsrecht FLO worden gebaseerd op de bezoldiging per 1 oktober 2008, met inbegrip van de vaste en variabele piketvergoeding van in totaal € 858,67 en de verkoop van verlofdagen à € 221,95 per maand. De voormelde bedragen worden aangepast op basis van de generieke salarisverhogingen.
Artikel 2 van de VSO luidt als volgt:
Tegen 1 mei 2015, zijnde de datum waarop de periode van onbezoldigd buitengewoon verlof in het kader van het FLO-overgangsrecht verstrijkt, wordt door het daartoe bevoegde gezag aan de heer [naam eiser] ontslag verleend op eigen verzoek wegens het gaan genieten van ABP keuzepensioen. Dat ontslag wordt met het predicaat eervol verleend.
Artikel 20 van de VSO luidt als volgt:
Met de ondertekening van deze vaststellingsovereenkomst geldt dat partijen over en weer finale kwijting verlenen, zodat behoudens hetgeen in de regeling is vastgelegd niets meer kan worden gevorderd.
3.4
De rechtbank stelt voorop dat een vaststellingsovereenkomst onder andere wordt afgesloten om voor beide partijen optimale rechtszekerheid te creëren voor een toekomstige periode die allerlei onzekerheden kent (vergelijk r.o. 3.2 van de uitspraak van de CRvB van 1 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3463). Het was voor verweerder en ook voor eiser op het moment van het sluiten van de VSO van groot belang te weten waar zij (financieel) aan toe waren.
Uit artikel 1 van de VSO volgt dat eiser per 1 mei 2013 gebruik gaat maken van het overgangsrecht FLO. Dit betekent het overgangsrecht FLO naar de stand van zaken van dat moment. Zo niet, dan zou er onduidelijkheid blijven bestaan over de toekomstige (financiële) gevolgen van de VSO en dat moet nu juist door het afsluiten van de VSO worden voorkomen.
Over de AOW-compensatie is ook pas op 25 maart 2017 een principe akkoord gesloten. De AOW-compensatie is dus geen onderdeel van de VSO.
Eiser wijst er verder op dat in artikel 1 van de VSO staat dat de voormelde bedragen worden aangepast op basis van de generieke salarisverhogingen. Anders dan eiser betoogt slaat dit niet terug op het overgangsrecht FLO, maar op de bezoldiging, de piketvergoeding en de verkoop van verlofdagen. Voor de financiële onzekerheid die dit voor verweerder meebrengt is bewust gekozen door dit op te nemen in de VSO.
Eiser betoogt voorts dat het overgangsrecht FLO als een containerbegrip moet worden gezien, een document dat aan veranderingen onderhevig is, maar dat doet niet af aan het feit dat de VSO zo moet worden uitgelegd dat deze is afgesloten op basis van het overgangsrecht FLO zoals dat op het moment van afsluiten gold, waarbij niet was te voorzien dat in het overgangsrecht FLO later AOW-compensatie zou worden opgenomen.
3.5
De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
4. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat zelfs als de rechtbank eiser wel volgde en oordeelde dat de VSO er niet aan in de weg staat dat eiser een beroep kan doen op de AOW-compensatie zoals nu opgenomen in het FLO-overgangsrecht, dit eiser niet zou baten.
4.1
De AOW-compensatie is uitgewerkt in paragraaf 8 en 9 van het Besluit bezwarende functies (BBF).
Artikel 9b:76 van het BBF (paragraaf 8) luidt als volgt:
Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar of de gewezen ambtenaar die vóór 1 januari 2013 gebruik is gaan maken van het bepaalde
a. in artikel 9b:4 lid 1 of artikel 9b:26, of
b. in artikel 9b:11 lid 2 of 9b:35 lid 2
en op 29 oktober 2016 met volledig buitengewoon verlof of onbetaald volledig verlof als bedoeld in dit hoofdstuk was.
Artikel 9b:79 van het BBF (paragraaf 9) luidt als volgt:
Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar of de gewezen ambtenaar die vanaf 1 januari 2013 gebruik is gaan maken van het bepaalde
a. in artikel 9b:4 lid 1 of artikel 9b:26, of
b. In artikel 9b:11 lid 2 of artikel 9b:35 lid 2
en op 29 oktober 2016 met volledig buitengewoon verlof of onbetaald volledig verlof als bedoeld in dit hoofdstuk was.
4.2
Daargelaten of paragraaf 8 of 9 op eiser van toepassing is, uit zowel artikel 9b:76 als 9b:79 van het BBF volgt als voorwaarde voor compensatie dat de (gewezen) ambtenaar op 29 oktober 2016 met volledig buitengewoon verlof of onbetaald volledig verlof als bedoeld in dit hoofdstuk was. Eiser moest dus op 29 oktober 2016 gebruik maken van het FLO verlof. En dat is niet het geval, want eiser is met ingang van 1 mei 2015 eervol ontslag verleend. Dit betekent dat eiser op grond van artikel 9b:76 of 9b:79 niet voor AOW-compensatie in aanmerking komt.
5. De slotsom is dan dat de VSO uitsluit dat eiser een beroep kan doen op de AOW-compensatie, maar hier zou eiser ook overigens niet voor in aanmerking komen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.M. Jurgens, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Noordegraaf, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 6 januari 2021.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.