Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..De procedure
- het exploot van dagvaarding van 22 juli 2020, met producties;
- de conclusie van antwoord, tevens houdende conclusie van eis in voorwaardelijke reconventie.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak gaat het om een erfrechtelijk geschil tussen twee zusters, die de enige erfgenamen zijn van hun overleden vader. De eiseres stelt dat de andere zuster onrechtmatig heeft gehandeld door grote bedragen van de rekening van hun vader op te nemen tijdens zijn leven. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eiseres niet-ontvankelijk is in haar vordering, omdat beide zusters deelgenoten zijn in de nalatenschap. Een deelgenoot kan niet zelfstandig procederen tegen een andere deelgenoot. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek, waaronder artikelen 3:170, 3:171, 3:184 en 3:185 BW. De eiseres had gevorderd dat de andere zuster € 20.000,- zou betalen aan de nalatenschap, vermeerderd met wettelijke rente, en had daarnaast een subsidiaire vordering ingesteld voor een bedrag van € 9.000,- en € 509,94. De rechtbank heeft vastgesteld dat de nalatenschap zich niet in de vereffeningsfase bevindt en dat de eiseres niet zelfstandig een rechtsvordering kan instellen zonder de medewerking van de andere zuster. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 3 februari 2021.