ECLI:NL:RBROT:2021:943

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 februari 2021
Publicatiedatum
9 februari 2021
Zaaknummer
C/10/602095 / HA ZA 20-775
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschil tussen zusters over onrechtmatige opnames van de rekening van de erflater

In deze zaak gaat het om een erfrechtelijk geschil tussen twee zusters, die de enige erfgenamen zijn van hun overleden vader. De eiseres stelt dat de andere zuster onrechtmatig heeft gehandeld door grote bedragen van de rekening van hun vader op te nemen tijdens zijn leven. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eiseres niet-ontvankelijk is in haar vordering, omdat beide zusters deelgenoten zijn in de nalatenschap. Een deelgenoot kan niet zelfstandig procederen tegen een andere deelgenoot. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek, waaronder artikelen 3:170, 3:171, 3:184 en 3:185 BW. De eiseres had gevorderd dat de andere zuster € 20.000,- zou betalen aan de nalatenschap, vermeerderd met wettelijke rente, en had daarnaast een subsidiaire vordering ingesteld voor een bedrag van € 9.000,- en € 509,94. De rechtbank heeft vastgesteld dat de nalatenschap zich niet in de vereffeningsfase bevindt en dat de eiseres niet zelfstandig een rechtsvordering kan instellen zonder de medewerking van de andere zuster. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 3 februari 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Zittingsplaats Rotterdam
zaaknummer / rolnummer: C/10/602095 / HA ZA 20-775
Vonnis van 3 februari 2021
in de zaak van
[naam eiseres 1],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie,
advocaat: mr. N.T. Vogelaar te 's-Gravenzande,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedagde] ,
gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie,
advocaat: mr. H.G.D. Hoek te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [naam eiseres 1] en [naam gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding van 22 juli 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord, tevens houdende conclusie van eis in voorwaardelijke reconventie.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 december 2020 in het gerechtsgebouw te Dordrecht. [naam eiseres 1] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. Vogelaar. [naam gedaagde] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. Hoek.
1.3.
De rechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
Op 17 juli 2019 is te Rotterdam overleden [naam erflater] (hierna: erflater). Ten tijde van zijn overlijden was erflater ongehuwd en geen geregistreerd partner. [naam eiseres 1] en [naam gedaagde] zijn de dochters van erflater en zijn samen zijn erfgenamen.
2.2.
Erflater had kort voor zijn overlijden een erfenis ontvangen vanwege het overlijden van zijn broer ( [naam] ). Op 22 mei 2019 is een bedrag van € 20.000,- overgemaakt op de rekening van erflater als voorschot op de erfenis van zijn broer.

3..Het geschil

in conventie

3.1.
[naam eiseres 1] heeft – na vermindering van eis ter zitting – gevorderd:
Primair:[naam gedaagde] te veroordelen om binnen tien dagen na betekening van het vonnis € 20.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente ex. artikel 6:119 BW vanaf de dag van dagvaarding, tot de dag van algehele voldoening, te voldoen aan de nalatenschap van erflater.
Subsidiair: [naam gedaagde] te veroordelen om binnen tien dagen na betekening van het vonnis € 9.000,- en € 509,94, beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente ex. artikel 6:119 BW vanaf de dag van dagvaarding, tot de dag van algehele voldoening, te voldoen aan de nalatenschap van erflater.
Primair en subsidiair:met veroordeling van [naam gedaagde] in de proceskosten, de nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Aan de primaire vordering heeft [naam eiseres 1] ten grondslag gelegd dat kort voor het overlijden van erflater € 20.000,- op zijn rekening is gestort uit de nalatenschap van zijn broer. Vanaf het moment dat dit bedrag is gestort is de bankrekening van erflater in sneltreinvaart leeggehaald. Erflater lag op dat moment op sterven in het ziekenhuis en was niet in staat om de bankopnames te doen. [naam gedaagde] heeft onrechtmatig gehandeld richting de nalatenschap van erflater door deze bedragen van de bankrekening van erflater op te nemen.
Aan de subsidiair gevorderde € 9.000,- heeft [naam eiseres 1] ten grondslag gelegd dat [naam gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door in totaal € 9.000,- op te nemen van de bankrekening van erflater in de periode van 10 juli tot en met 15 juli 2019. Dit geld kan [naam gedaagde] niet opgenomen hebben om schulden van erflater te voldoen, want hij had geen schulden.
Aan de subsidiair gevorderde € 509,94 heeft [naam eiseres 1] ten grondslag gelegd dat [naam gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door dit bedrag op te nemen van de bankrekening van erflater na zijn overlijden.
3.3.
[naam gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat [naam eiseres 1] niet-ontvankelijk is in haar vordering, omdat [naam eiseres 1] niet op grond van artikel 3:171 BW namens de gemeenschap kan eisen. [naam gedaagde] heeft daarnaast tot afwijzing van de vordering geconcludeerd, omdat zij de bedragen in opdracht van erflater van zijn bankrekening heeft opgenomen. Van onrechtmatig handelen is derhalve geen sprake. De na het overlijden opgenomen bedragen zijn door [naam gedaagde] besteed aan lopende kosten van de nalatenschap na het overlijden.
in voorwaardelijke reconventie
3.4.
[naam eiseres 2] heeft gevorderd de redelijke uitgaven van [naam eiseres 2] ten behoeve van de nalatenschap en de kosten die zij heeft gemaakt voor erflater voor zijn overlijden te schatten op niet minder dan € 20.000,- en te bepalen dat dit bedrag verrekenbaar is met hetgeen is toegewezen in conventie.
3.5.
[naam eiseres 2] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat als het petitum in conventie (deels) wordt toegewezen, zij de rechtbank verzoekt haar uitgaven en verloning voor de zorg van erflater naar redelijkheid te schatten. Zij heeft voor het overlijden van erflater reiskosten gemaakt als feitelijk verzorgster van erflater. Ook heeft [naam eiseres 2] zorg aan erflater geleverd en boodschappen voor hem gedaan. Deze kosten wil zij verrekenen met hetgeen in conventie wordt toegewezen. Ook na het overlijden van erflater heeft [naam eiseres 2] diverse kosten moeten maken.
3.6.
[naam verweerster] heeft tot afwijzing van de voorwaardelijke reconventionele vordering geconcludeerd, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.

4..De beoordeling

in conventie

4.1.
[naam gedaagde] heeft zich primair op het standpunt gesteld dat [naam eiseres 1] niet-ontvankelijk is in haar vordering, zodat de rechtbank dit als eerste zal beoordelen.
4.2.
De nalatenschap van erflater is een gemeenschap en [naam eiseres 1] en [naam gedaagde] zijn tezamen deelgenoten van deze gemeenschap. Artikel 3:170 BW neemt tot uitgangspunt dat het beheer van een gemeenschap in beginsel door de deelgenoten (dus zowel [naam eiseres 1] als [naam gedaagde] ) tezamen geschiedt, tenzij een regeling anders bepaalt. Gesteld noch gebleken is dat er een regeling is die anders bepaalt. Artikel 3:171 BW biedt daarnaast de mogelijkheid dat een deelgenoot op eigen naam een rechtsvordering instelt ter verkrijging van een rechterlijke uitspraak ten behoeve van de gemeenschap, zodat een deelgenoot bij het instellen van een dergelijke rechtsvordering niet afhankelijk is van de andere deelgenoten. Deze bepaling ziet echter enkel op vorderingen tegen derden, niet op rechtsvorderingen tegen een andere deelgenoot. Vorderingen op een andere deelgenoot kunnen op de voet van de artikelen 3:184 en 3:185 BW bij de verdeling van de gemeenschap aan de orde komen.
4.3.
Een uitzondering op het vorenstaande is gerechtvaardigd indien een vordering of een verzoek ten behoeve van de gemeenschap tegen een deelgenoot zich niet ervoor leent in de verdeling van de gemeenschap te worden betrokken (HR 8 september 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7043 en HR 6 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:535). De rechtbank is van oordeel dat de uitzondering zich in deze zaak niet voordoet, omdat het gestelde onrechtmatig handelen van [naam gedaagde] immers niet mee brengt dat de vordering die [naam eiseres 1] ten behoeve van de nalatenschap tegen [naam gedaagde] heeft ingesteld, niet in de verdeling van de gemeenschap kan worden betrokken.
4.4.
[naam eiseres 1] heeft nog aangevoerd dat de nalatenschap zich nog niet in de verdelingsfase bevindt, maar in de vereffeningsfase. De rechtbank kan [naam eiseres 1] hierin echter niet volgen. Partijen hebben de nalatenschap weliswaar beneficiair aanvaard, maar gesteld noch gebleken is dat de nalatenschap nog schulden bevat, zodat deze zich niet meer in de fase van vereffening bevindt. Daarnaast is in artikel 4:222 BW bepaald dat artikel 3:171 BW niet van toepassing is in de vereffeningsfase. Dat betekent dat [naam eiseres 1] ook tijdens de vereffeningsfase niet zelfstandig een rechtsvordering ten behoeve van de gemeenschap kan instellen, want op grond van artikel 4:198 BW oefenen de erfgenamen hun bevoegdheden als vereffenaars gezamenlijk uit. Het had op de weg van [naam eiseres 1] gelegen om in die situatie de kantonrechter te verzoeken om anders te bepalen, namelijk dat zij een rechtsvordering mag instellen zonder de medewerking van [naam gedaagde] als mede-erfgenaam en medevereffenaar. Dat heeft [naam eiseres 1] echter niet gedaan.
4.5.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat [naam eiseres 1] niet-ontvankelijk is in haar vordering.
4.6.
De proceskosten worden gelet op de familierelatie tussen partijen gecompenseerd in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.
in voorwaardelijke reconventie
4.7.
Omdat de voorwaarde voor de reconventionele vordering niet is vervuld hoeft hierop niet te worden beslist.

5..De beslissing

De rechtbank
verklaart [naam eiseres 1] niet-ontvankelijk in haar vordering;
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van Steenderen-Koornneef en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2021.
3120