ECLI:NL:RBROT:2021:903

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
8 februari 2021
Zaaknummer
ROT 18/2207
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verzoek om inschaling en schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn

In deze zaak heeft eiseres, werkzaam bij de politie, beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar verzoek om inschaling in een hogere schaal met terugwerkende kracht. Eiseres was tot 22 april 2017 werkzaam als senior tactische opsporing en is daarna ingeschaald in de functie van Operationeel Specialist A. Eiseres heeft verzocht om haar inschaling met terugwerkende kracht aan te passen, maar verweerder heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen nieuwe feiten of veranderende omstandigheden heeft aangevoerd die aanleiding geven om van het oorspronkelijke besluit terug te komen. De rechtbank heeft het standpunt van verweerder gevolgd dat de inschaling correct is en dat er geen aanleiding is om het oorspronkelijke besluit te herzien.

Daarnaast heeft eiseres verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn is overschreden en heeft een schadevergoeding van € 1.000,00 toegekend aan eiseres. Verweerders verzoek om eiseres in de proceskosten te veroordelen is afgewezen, omdat er geen sprake was van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en de verzoeken van eiseres en verweerder beoordeeld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 18/2207

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 februari 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [woonplaats eiseres] , eiseres,

gemachtigde: mr. K. Kromhout,
en

de korpschef van politie, verweerder,

gemachtigde: mr. J.J. Blanken.

Procesverloop

Bij besluit van 8 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres, om haar inschaling met ingang van 22 april 2017 of met ingang van 4 december 2017 aan te passen, afgewezen en heeft hij het besluit functiewijziging van 15 mei 2017 gehandhaafd.
Bij besluit van 9 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2021. Partijen zijn met bericht van verhindering niet verschenen.

Overwegingen

1.1
Eiseres was bij verweerder tot 22 april 2017 als senior tactische opsporing, schaal 8 van het Besluit bezoldiging politie (Bbp), werkzaam. Bij besluit van 15 mei 2017 is eiseres met ingang van 22 april 2017 bij verweerder in de functie van Operationeel Specialist A, schaal 9 van het Bbp (schaal 9), geplaatst en in trede 14 van deze schaal ingedeeld.
1.2
Op 13 september 2017 heeft eiseres verzocht om haar met ingang 22 april 2017 in te schalen in schaal 9, trede 14, met Onvermijdelijk Verzwarende Werkomstandigheden (OVW)-punten 1 (in schaal 10, trede 12). Op 4 december 2017 heeft eiseres verzocht haar inschaling vanaf dat moment in overeenstemming met het Overzicht van rechtspositionele aangelegenheden die invloed hebben op de aanspraak van de extra periodiek (OVW-periodieken) zoals opgenomen in artikel 9a van het Bbp (Beleidsbeslissing) te brengen.
2
2.1
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd en heeft hij daarbij de motivering aangevuld in overeenstemming met het bestreden besluit. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres heeft verzocht om van het besluit van 15 mei 2017 terug te komen. Ten aanzien van de periode tot aan haar verzoek heeft eiseres volgens verweerder geen nieuwe feiten of veranderende omstandigheden aangevoerd. Voor de periode na het verzoek is verweerder van mening dat eiseres niet is benoemd in de functie die zij waarnam en dat eiseres daardoor correct in schaal 9, trede 14, van het Besluit bezoldiging politie (schaal 9) is ingeschaald.
3
Bestreden besluit
3.1
Eiseres betoogt dat artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) haar niet kan worden tegengeworpen omdat verweerder in het voornemen en in het primaire besluit inhoudelijk op haar verzoek van 13 september 2017 is ingegaan.
3.2
De rechtbank stelt vast dat eiseres bij besluit van 15 mei 2017 (het oorspronkelijke besluit) met ingang van 22 april 2017 in schaal 9, trede 14, is ingeschaald. Nadat dit besluit in rechte vast is komen te staan, heeft eiseres verzocht om haar vanaf 22 april 2017 anders in te schalen. Eiseres heeft hiermee verweerder verzocht om op dat oorspronkelijk besluit terug te komen, wat een verzoek als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb is. Hierbij is er sprake van een duuraanspraak. Uit rechtspraak van de CRvB (CRvB) blijkt dat in dergelijke gevallen een onderscheid moet worden gemaakt tussen de periode tot aan het verzoek, het verleden, en de periode daarna, de toekomst (CRvB 8 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2427).
3.3
In het primaire besluit heeft verweerder dit onderscheid ten onrechte niet gemaakt, waardoor hij het toetsingskader bij duuraanspraken onjuist heeft toegepast. Dit gebrek heeft verweerder in het bestreden besluit hersteld. Hierbij heeft verweerder ten aanzien van het verleden geconcludeerd dat eiseres geen nieuwe feiten en veranderende omstandigheden heeft aangevoerd die aanleiding geven om van het oorspronkelijke besluit terug te komen. Ten aanzien van de toekomst is het oorspronkelijke besluit volgens verweerder terecht genomen. Tegen dit bestreden besluit is het beroep gericht, waardoor dit besluit in beroep ook leidend is. Verweerder heeft terecht een onderscheid tussen het verleden en de toekomst gemaakt en in zoverre slaagt het betoog van eiseres dan ook niet.
4
4.1
Dit betekent, zo blijkt uit genoemde uitspraak van 8 oktober 2020, dat de rechtbank zich voor het verleden in beginsel dient te beperken tot de vraag of er sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderende omstandigheden en voor de toekomst het bestreden besluit moet toetsen aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden als ware dit het eerste besluit over de inschaling.
4.2
Uit rechtspraak van de CRvB blijkt dat wanneer een betrokkene verzoekt om terug te komen van een in rechte vaststaand besluit, de bewijslast bij de betrokkene ligt en het aan de betrokkene is om aan te geven waarom dat eerdere besluit niet juist zou zijn en daarvoor het nodige bewijs te leveren (CRvB 8 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3066).
5
5.1
In beroep heeft eiseres haar betoog tot het volgende beperkt. Bij de inschaling in de functie van Operationeel Specialist A hadden de al opgebouwde periodieken in de functie van Operationeel Expert GGP behouden moeten blijven, omdat beide functies in schaal 9 zijn gewaardeerd en 24 of meer Onvermijdelijk Verzwarende Werkomstandigheden (VWO)-punten hebben. Hierdoor is er sprake van een casus ‘sollicitatie naar een gelijk gewaardeerde functie met OVW’ en is het behoud van de opgebouwde OVW-periodieken aan de orde. Om dit betoog te onderbouwen verwijst eiseres naar een onderdeel van de Beleidsbeslissing dat op 19 januari 2016 tot stand is gekomen.
Verleden
5.2
Uit de eerder genoemde uitspraak van 8 december 2020 van de CRvB blijkt dat onder nieuw gebleken feiten of veranderende omstandigheden wordt verstaan feiten of omstandigheden die na het oorspronkelijke besluit zijn voorgevallen, feiten of omstandigheden die voor het oorspronkelijke besluit zijn voorgevallen maar die niet voor dat besluit konden worden aangevoerd en bewijsstukken van al eerder gestelde feiten en omstandigheden als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
5.3
Het beleidsonderdeel waarop eiseres een beroep doet dateert van 19 januari 2016 en dus van voor het oorspronkelijke besluit dat op 15 mei 2017 is genomen. Eiseres had haar betoog dus al tegen dit oorspronkelijke besluit kunnen aanvoeren. Verweerder heeft dan ook terecht het standpunt ingenomen dat eiseres ten aanzien van het verleden geen nieuwe feiten of veranderende omstandigheden heeft aangevoerd. Dit heeft eiseres overigens in beroep ook niet bestreden. De rechtbank is ook niet gebleken dat verweerders standpunt onzorgvuldig is voorbereid, ondeugdelijk is gemotiveerd of evident onredelijk is.
Toekomst
5.4
De rechtbank begrijpt uit het betoog van eiseres dat zij van mening is dat er op basis van de Beleidsbeslissing geen verschil zou moeten zijn tussen de situatie dat zij vanuit de waarneming van de functie van Operationeel Specialist A en de situatie dat zij vanuit de waarneming van de functie van Operationeel Expert GGP in de functie van Operationeel Specialist A is geplaatst. In beide situaties moet de situatie worden gelijkgesteld met de casus ‘Sollicitatie naar een gelijk gewaardeerde functie met OVW’.
5.5
De rechtbank volgt eiseres niet in dit betoog. De Beleidsbeslissing maakt duidelijk een onderscheid tussen de situatie dat een medewerker vanuit de waarneming definitief in de waargenomen functie is benoemd en de situatie dat de medewerker na waarneming niet in de waargenomen functie wordt benoemd. In de eerste situatie wordt de situatie gelijkgesteld met de casus ‘Sollicitatie naar een gelijk gewaardeerde functie met OVW’ en zijn de OVW-periodieken bij de inschaling wel van belang. In de tweede situatie geldt de casus ‘Sollicitatie naar een hoger gewaardeerde functie met OVW’ en vindt de inschaling zonder OVW plaats.
5.6
Eiseres heeft in beroep niet meer bestreden dat zij de functie van Operationeel Expert GGP waarnam. Nu zij vanuit deze waarneming in de functie van Operationeel Specialist A is geplaatst, is zij niet definitief in de door haar waargenomen functie benoemd maar in een andere functie. Hierdoor geldt niet de casus ‘Sollicitatie naar een gelijk gewaardeerde functie met OVW’ en vindt de inschaling zonder OVW plaats. Ook anderszins is er geen sollicitatie naar een gelijk gewaardeerde functie, omdat eiser met het oorspronkelijke besluit vanuit een schaal 8 in een schaal 9 functie is benoemd. Verweerder heeft dan ook terecht het standpunt ingenomen dat hij voor de toekomst niet op het oorspronkelijk besluit hoefde terug te komen.
Verzoek schadevergoeding van eiseres wegens overschrijding redelijke termijn
6
6.1
Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade die zij heeft geleden als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.2
Uit rechtspraak van de CRvB blijkt dat deze redelijke termijn is overschreden als de bezwaar- en beroepsfase in totaal langer dan twee jaar heeft geduurd. Hierbij geldt dat de behandeling van bezwaar maximaal een half jaar vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift mag duren en de behandeling van het beroep maximaal anderhalf jaar na ontvangst van het beroepschrift. De omstandigheden van het geval kunnen ervoor zorgen dat een langere behandelingsduur gerechtvaardigd is. Hierbij heeft de CRvB bepaald dat in beginsel een vergoeding van immaterieel schade gepast is van € 500,00 per half jaar of een gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn in de procedure als geheel is overschreden (CRvB
9 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3104).
6.3
Voor deze zaak betekent dit het volgende. Vanaf het moment van de ontvangst van het bezwaarschrift op 16 februari 2018 van eiser tot de datum van deze uitspraak zijn 2 jaar, 11 maanden en 23 dagen verstreken. De zaak zelf, die niet als complex is aan te merken, en ook de opstelling van eiseres geven geen aanleiding voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan twee jaar zou mogen bedragen. Van het tijds-verloop heeft de behandeling van het bezwaar door verweerder een kleine maand geduurd. Vanaf de ontvangst door de rechtbank op 20 april 2018 van het beroepschrift van eiseres, heeft de behandeling van het beroep door de rechtbank 2 jaar, 9 maanden en 19 dagen geduurd. Dit betekent dat de redelijke termijn alleen door de rechtbank is overschreden. De redelijke termijn is in deze procedure als geheel met een klein jaar overschreden. Dit leidt tot een schadevergoeding van € 1.000,00.
Verweerders verzoek om proceskostenveroordeling
7
7.1
Verweerder verzoekt om eiser in de proceskosten te veroordelen. Uit artikel 8:75, eerste lid, van de Awb blijkt dat een natuurlijk persoon alleen in de kosten wordt veroordeeld bij kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Verweerder heeft niet onderbouwd en de rechtbank ziet niet in waarom eiser in dit geval van het procesrecht kennelijk onredelijk gebruik heeft gemaakt. De rechtbank wijst het verzoek dan ook af.
Conclusie
8
8.1
Het beroep is ongegrond.
8.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek van eiseres om schadevergoeding toe en veroordeelt de Staat tot betaling van een schadevergoeding van € 1.000,00 aan eiseres;
  • wijst verweerders verzoek om eiseres in de proceskosten te veroordelen af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.M. Jurgens, rechter, in aanwezigheid van mr. P.F.H.M. Terstegge, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 9 februari 2021.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
9