In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Nissewaard. De eiser had beroep ingesteld tegen een informatiebeschikking die door de verweerder was afgegeven op 21 mei 2019, in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De rechtbank oordeelde dat de verweerder ook tijdens de bezwaarprocedure een informatiebeschikking kon geven en dat hij niet verplicht was om eerst de stukken die betrekking hebben op de WOZ-zaak naar de eiser te sturen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond.
De procedure begon toen de verweerder de eiser verzocht om inlichtingen te verstrekken over de onroerende zaak, maar de eiser had hier niet op gereageerd. De rechtbank behandelde de vraag of de verweerder in de bezwaarfase een informatiebeschikking mocht nemen en of dit in strijd was met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De rechtbank concludeerde dat de verweerder zich aan de wettelijke bepalingen had gehouden en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
De rechtbank gaf de eiser een termijn van vier weken om alsnog de gevraagde informatie te verstrekken, maar verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de bevoegdheden van de verweerder in de bezwaarfase en de verplichtingen van de eiser om informatie te verstrekken die relevant is voor de belastingheffing.