ECLI:NL:RBROT:2021:7788

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
6 augustus 2021
Zaaknummer
9278151 VV EXPL 21-267
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van gehuurde winkelruimte en betaling van huurachterstand in kort geding

In deze zaak heeft Klépierre Management Nederland B.V. een kort geding aangespannen tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] wegens huurachterstand en ontruiming van een gehuurde winkelruimte in Rotterdam. Klépierre vorderde ontruiming van de winkelruimte en betaling van een bedrag van € 37.379,10 aan achterstallige huur, € 1.800,00 aan boete en € 1.148,79 aan buitengerechtelijke incassokosten. De mondelinge behandeling vond plaats op 8 juli 2021, waarbij Klépierre vertegenwoordigd was door haar verhuurmanager en een advocaat. De gedaagden zijn niet verschenen en hebben geen verweer gevoerd.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagden op de juiste wijze zijn gedagvaard en dat er geen verweer is gevoerd. Hierdoor is verstek verleend. Klépierre heeft aangetoond dat er een huurachterstand is en dat de waarborgsom niet is betaald, wat een spoedeisend belang bij de gevorderde voorzieningen rechtvaardigt. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering van Klépierre niet ongegrond of onrechtmatig is en heeft de gevorderde ontruiming toegewezen, met een termijn van 14 dagen na betekening van het vonnis.

Daarnaast is een dwangsom van € 1.000,00 per dag opgelegd, met een maximum van € 10.000,00. De kantonrechter heeft ook de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de huurachterstand, de boete en de buitengerechtelijke incassokosten. De vordering tot betaling van toekomstige huurtermijnen en de gevorderde rente zijn afgewezen, omdat de boete is toegewezen. Dit vonnis is uitgesproken door mr. C.H. Kemp-Randewijk en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9278151 VV EXPL 21-267
uitspraak: 15 juli 2021
vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Klépierre Management Nederland B.V.,
gevestigd te Utrecht,
eiseres,
gemachtigde: mr. B. Martens te Amsterdam,
tegen

1..de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde 1],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde] ,
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
die niet zijn verschenen.
Partijen worden hierna aangeduid als “Klépierre”, “ [gedaagde 1] ” en “ [gedaagde 2] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Klépierre heeft overeenkomstig de dagvaardingen van 29 juni 2021, onder overlegging van stukken gevorderd, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, (kort gezegd) [gedaagde 1] te veroordelen tot ontruiming van de gehuurde winkelruimte gelegen aan de [adres] , units 70 en 72 met dakterras, te Rotterdam en tot betaling door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk aan Klépierre van een bedrag van € 37.379,10 aan achterstallige huur berekend tot en met juni 2021, € 1.800,00 aan boete en € 1.148,79 aan buitengerechtelijke incassokosten, met veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk in de proces- en nakosten.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 juli 2021. Aan de zijde van Klépierre is verschenen mevrouw [naam persoon 1] , verhuurmanager, en [naam persoon 2] , advocaat in dienstbetrekking, bijgestaan door de gemachtigde voornoemd. Aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is niemand in de procedure verschenen.
1.3
De datum van de uitspraak van het vonnis is door de kantonrechter bepaald op heden.

2..De beoordeling van de vordering

2.1
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn, zonder bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen en hebben evenmin schriftelijk verweer gevoerd. Klépierre heeft de exploten van de op 29 juni 2021 betekende dagvaardingen overgelegd. Gebleken is dat [gedaagde 1] is gedagvaard op
het adres van het gehuurde en [gedaagde 2] op haar woonadres. Nu ook de overige bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht zijn genomen, is verstek verleend tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .
2.2
Gelet op de stelling van Klépierre dat thans sprake is van een huurachterstand van
€ 37.379,10 berekend tot en met juni 2021 en dat ook de waarborgsom van € 24.243,00 niet is betaald, is het aannemelijk dat Klépierre een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorlopige voorzieningen. Derhalve is Klépierre ontvankelijk in haar vordering.
2.3
Bij gebreke van verweer daartegen, moet in rechte worden uitgegaan van de juistheid van de stellingen van Klépierre. Dit betekent ook dat er in rechte vanuit wordt gegaan dat [gedaagde 2] zich op grond van artikel 1.4 van de tussen partijen overeengekomen Allonge I bij de huurovereenkomst in privé garant heeft gesteld voor de huurbetalingsverplichtingen uit de huurovereenkomst tot een bedrag van € 48.486,00, zolang de waarborgsom niet is voldaan. Nu de vordering de kantonrechter niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt zal deze worden toegewezen, een en ander voor zover hierna niet anders blijkt.
2.4
De kantonrechter acht het voorshands voldoende aannemelijk dat in een eventuele bodemprocedure zal worden geoordeeld dat, gelet op de hoogte van de huurachterstand, de ontbinding van de huurovereenkomst en de veroordeling van [gedaagde 1] tot ontruiming van het gehuurde gerechtvaardigd is. De gevorderde ontruiming zal daarom worden toegewezen.
De ontruimingstermijn wordt gesteld op 14 dagen na de betekening van dit vonnis.
2.5
De met betrekking tot de ontruiming van het gehuurde gevorderde dwangsom wordt gemaximeerd tot een bedrag van € 10.000,00 in totaal.
2.6
Ingevolge artikel 6:92 lid 2 BW kunnen niet zowel de contractuele boete als een schadevergoeding op grond van de wet (rente) gevorderd worden, tenzij anders is overeengekomen. Gesteld noch gebleken is dat de boete verschuldigd is onverminderd de rechten op schadevergoeding uit anderen hoofde. Er kan dan ook geen aanspraak worden gemaakt op zowel de (wettelijke handels)rente als de boete voor dezelfde vertragingsschade. De gevorderde rente wordt, nu de boete wordt toegewezen, dan ook afgewezen.
2.7
De gevorderde toekomstige huurtermijnen inclusief de contractuele boetes tot de datum van ontruiming worden afgewezen. Klépierre heeft ter zitting zelf gesteld dat het gehuurde grotendeels al is ontruimd, zodat de kantonrechter ervan uitgaat, zeker gelet op de dwangsom, dat het gehuurde op zeer korte termijn volledig is ontruimd.
2.8
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zullen als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de proceskosten. De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als hierna vermeld, nu gelet op het arrest van de Hoge Raad van 14 februari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:335) de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich ook vooraf laten begroten.

3..De beslissing

De kantonrechter,
rechtdoende in kort geding:
veroordeelt [gedaagde 1] om de door haar van Klépierre gehuurde winkelruimte gelegen aan de [adres] , units 70 en 72 met dakterras (gelegen boven units 69 en 72), te Rotterdam met al het hare en de haren binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis te verlaten en te ontruimen en onder overgave van de sleutels in lege staat ter vrije beschikking van Klépierre te stellen en bepaalt dat [gedaagde 1] een dwangsom verbeurt voor iedere dag dat zij in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, ter hoogte van € 1.000,00 met een maximum van € 10.000,00 in totaal;
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om aan Klépierre te betalen het bedrag van € 37.379,10 (inclusief btw) aan huurachterstand, voorschot op de servicekosten en promotiekosten berekend tot en met juni 2021, € 1.800,00 aan contractuele boete en € 1.148,79 aan buitengerechtelijke incassokosten;
veroordeelt [gedaagde 2] tot betaling aan Klépierre van hetgeen [gedaagde 2] verder nog verschuldigd is onder de door haar afgegeven garantie overeenkomstig de artikelen 1.4 en 1.5 van Allonge I bij de huurovereenkomst, zulks tot een bedrag van maximaal € 48.486,00 in totaal;
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Klépierre vastgesteld op € 1.197,94 aan verschotten en € 498,00 aan salaris voor de gemachtigde, en tevens, indien niet binnen veertien dagen na de datum van het onderhavige vonnis (vrijwillig) aan dit vonnis is voldaan, een bedrag van € 124,00 aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. Kemp-Randewijk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
764