In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarden van een onroerende zaak en een garage. De eiser, vertegenwoordigd door mr. Y. Kievit, heeft beroep ingesteld tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep, die de waarde van de onroerende zaak op € 333.000,- en de garage op € 25.000,- heeft vastgesteld voor het belastingjaar 2020. Eiser betwist deze waarderingen en stelt dat de waarde van de onroerende zaak € 315.000,- en de garage € 20.000,- zou moeten zijn. Tijdens de zitting op 26 mei 2021 is het onderzoek geschorst en zijn nadere stukken ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde van de onroerende zaak heeft verlaagd naar € 325.000,- na het vaststellen dat eiser geen parkeerplaats bezit, wat aanleiding gaf om de waarde te verlagen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde van de onroerende zaak niet te hoog is vastgesteld, en heeft het beroep gegrond verklaard voor de onroerende zaak, maar ongegrond voor de garage. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd en de WOZ-waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 325.000,-. Tevens is bepaald dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 48,- aan eiser vergoedt.