ECLI:NL:RBROT:2021:7341

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
28 juli 2021
Zaaknummer
C/10/608216 / HA ZA 20-1109
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschillen tussen erfgenamen over nalatenschap en betalingsverplichtingen

In deze zaak hebben twee zussen, eiseres en gedaagde, een geschil over de afwikkeling van de nalatenschap van hun moeder, die op 12 oktober 2019 is overleden. Eiseres vordert dat gedaagde een bedrag van € 69.645,48 aan de nalatenschap betaalt, terwijl gedaagde stelt dat zij al een bedrag van € 7.500,- heeft betaald voor een auto die zij van erflaatster heeft overgenomen. De rechtbank moet beoordelen of eiseres ontvankelijk is in haar vordering, gezien artikel 3:171 BW, dat bepaalt dat een deelgenoot niet ten behoeve van de nalatenschap een vordering kan instellen tegen een andere deelgenoot. Gedaagde heeft verklaard dat het niet in haar belang is om op de niet-ontvankelijkheid een beroep te doen, waardoor de rechtbank eiseres ontvankelijk heeft geacht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de nalatenschap een gemeenschap is en dat beide zussen deelgenoten zijn. Eiseres heeft ook gesteld dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door geld op te nemen van de rekening van erflaatster, maar de rechtbank oordeelt dat eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd voor deze claim. De rechtbank heeft gedaagde toegelaten tot het bewijs van haar stelling dat zij € 7.500,- heeft betaald voor de auto. De zaak is aangehouden voor verdere bewijslevering door gedaagde, waarbij de rechtbank de mogelijkheid heeft besproken dat eiseres een beroep kan doen op haar legitieme portie, maar dit is niet in deze procedure aan de orde.

De beslissing van de rechtbank is dat gedaagde in de gelegenheid wordt gesteld om bewijs te leveren over de betaling voor de auto en dat verdere beslissingen worden aangehouden tot de rolzitting op 18 augustus 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Zittingsplaats Dordrecht
zaaknummer / rolnummer: C/10/608216 / HA ZA 20-1109
Vonnis van 21 juli 2021
in de zaak van
[naam eiseres], in haar hoedanigheid van beneficiair erfgenaam en vereffenaar in de nalatenschap van mevrouw [naam erflaatster],
wonende te [woonplaats eiseres],
eiseres,
advocaat mr. S. Meeuwsen te Gorinchem,
tegen
[naam gedaagde], in haar hoedanigheid van beneficiair erfgenaam en vereffenaar in de nalatenschap van mevrouw [naam erflaatster],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
advocaat mr. R.H. Steensma te Rotterdam.
Partijen zullen hierna ‘[naam eiseres]’ en ‘[naam gedaagde]’ genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding van 11 november 2020;
  • de conclusie van antwoord, met producties.
1.2.
Op 2 april 2021 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. [naam eiseres] is verschenen, bijgestaan door mr. Meeuwsen. [naam gedaagde] is verschenen, bijgestaan door mr. Steensma. De echtgenoten van [naam eiseres] en [naam gedaagde] waren als toehoorder aanwezig.
1.3.
Partijen hebben de rechtbank op de rol van 14 april 2021 bericht dat zij er niet samen uit zijn gekomen. De datum van dit vonnis is vervolgens nader bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
Op 12 oktober 2019 is te Gorinchem overleden [naam erflaatster], geboren te [geboorteplaats erflaatster] op [geboortedatum erflaatster] (hierna: erflaatster).
2.2.
Erflaatster is gehuwd geweest met [naam], die op 11 maart 2007 is vooroverleden (hierna: vader). Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren, te weten [naam eiseres] en [naam gedaagde].
2.3.
[naam eiseres] en [naam gedaagde] zijn de erfgenamen van erflaatster en hebben beiden de nalatenschap beneficiair aanvaard.

3..Het geschil

3.1.
[naam eiseres] vordert samengevat - veroordeling van [naam gedaagde] tot betaling van € 69.645,48 aan de nalatenschap van erflaatster, vermeerderd met rente vanaf 4 augustus 2020 tot aan de dag van algehele voldoening. Voor zover [naam gedaagde] geheel of gedeeltelijk een beroep op verjaring toekomt, vordert [naam eiseres] te bepalen dat de vordering op [naam gedaagde] kan worden verrekend met de vordering die [naam gedaagde] nog heeft op de nalatenschap van erflaatser inzake het erfdeel in de nalatenschap van vader. Tevens vordert [naam eiseres] veroordeling van [naam gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[naam gedaagde] heeft tot afwijzing van de vordering geconcludeerd. Op haar verweer zal, voor zover hier van belang, hieronder worden ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
[naam eiseres] en [naam gedaagde] hebben aan een notaris een volmacht afgegeven om hen bij de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster te vertegenwoordigen. De notaris heeft vervolgens een voorlopige boedelbeschrijving opgesteld. Partijen komt op basis daarvan ieder € 55.305,46 toe, zonder rekening te houden met de schuld van erflaatster uit de nalatenschap van vader van € 63.953,66 per persoon. [naam eiseres] is van mening dat [naam gedaagde] nog bedragen (in totaal € 69.645,48) aan de boedel moet vergoeden, waardoor de nalatenschap, als rekening wordt gehouden met de schuld van erflaatster aan vader, niet meer negatief is. Hieronder zal dit per post worden beoordeeld.
Lening en rente lening
4.2.
[naam gedaagde] en haar echtgenoot hebben in 2009 € 89.000,- geleend van erflaatster. Zij hebben hiervoor een schuldbekentenis getekend. Partijen zijn het erover eens dat deze lening is geheel afgelost met de laatste aflossing van [naam gedaagde] na het overlijden van erflaatster op 14 juli 2020.
4.3.
Volgens [naam eiseres] heeft [naam gedaagde] nooit rente betaald aan erflaatster, terwijl dit op grond van de schuldbekentenis wel was overeengekomen. [naam eiseres] is daarom van mening dat [naam gedaagde] nog een bedrag aan rente van € 40.038,38 aan de boedel moet voldoen. Voorts is [naam eiseres] van mening dat [naam gedaagde] over de jaarlijkse rentevordering de wettelijke rente verschuldigd is, omdat [naam gedaagde] per 31 december van elk jaar in verzuim is. Deze wettelijke rente bedraagt per datum overlijden € 5.760,01. In totaal is [naam gedaagde] volgens [naam eiseres] € 45.798,48 aan rente en wettelijke rente verschuldigd.
4.4.
[naam gedaagde] heeft betwist dat zij nog rente verschuldigd is aan erflaatster. [naam gedaagde] heeft de rente maandelijks contant betaald aan erflaatster en dat geld heeft erflaatster gebruikt ter dekking van allerhande dagelijkse uitgaven. In de schuldbekentenis is opgenomen dat [naam gedaagde] over de hoofdsom een rente van 7% verschuldigd was tot 30 september 2009 en dat de rente vanaf 1 oktober 2009 een variabele rente zou zijn, die ten tijde van de schuldbekentenis was vastgesteld op 4,8% per jaar. Het is volgens [naam gedaagde] ook niet zo dat de rente 4.8% was. Deze rente was variabel en gelijk aan de rente die erflaatster aan haar hypotheekverstrekker verschuldigd was. Afgesproken was volgens [naam gedaagde] dat erflaatster niet aan de geldlening hoefde te verdienen Toen erflaatster haar woning had verkocht in 2014, heeft erflaatster volgens [naam gedaagde] gekeken naar wat de rente voor een hypotheek ongeveer was en betaalde [naam gedaagde] nog ongeveer 2% rente, aldus [naam gedaagde].
4.5.
De rechtbank overweegt als volgt. Volgens [naam gedaagde] heeft zij met erflaatster afgesproken dat zij de rente maandelijks contant zou betalen aan erflaatster, zodat erflaatster dit bedrag kon gebruiken om boodschappen van te doen en naar de kapper te gaan. [naam eiseres] stelt zich in feite op het standpunt dat [naam gedaagde] deze mondelinge afspraak nooit gemaakt heeft met [naam gedaagde] en dat [naam gedaagde] de rente moest betalen door overmaking op de bankrekening van erflaatster. [naam eiseres] heeft deze stelling echter onvoldoende onderbouwd. Nergens blijkt uit dat erflaatster contante betaling van de rente niet met [naam gedaagde] heeft afgesproken. Dat er geen contant geld is aangetroffen in de woning van erflaatster ten tijde van het overlijden van erflaatster en erflaatster blijkens de bankafschriften nog regelmatig pinopnames verrichtte, sluit niet uit dat erflaatster de door [naam gedaagde] contant betaalde rente uitgaf aan allerhande dagelijkse uitgaven. De rente die [naam gedaagde] maandelijks betaalde was immers niet dermate hoog (in het begin ongeveer € 400,- per maand en vanaf 2014 ongeveer € 200,- per maand) dat die niet naast pinopnames aan boodschappen en andere maandelijkse uitgaven zoals bijvoorbeeld de kapper uitgegeven kan zijn door erflaatster. Het is dus aannemelijk dat erflaatster de contant door [naam gedaagde] betaalde rente ook aan allerhande uitgaven besteedde naast de pinopnames. Er zijn derhalve geen aanwijzingen dat erflaatster niet met [naam gedaagde] mondeling heeft afgesproken dat zij de rente contant betaalde.
4.6.
[naam eiseres] mag als erfgenaam nakoming vorderen van de tussen [naam gedaagde] en erflaatster overeengekomen leningsovereenkomst. Het ligt dan vervolgens op de weg van [naam gedaagde] om haar stelling te bewijzen dat zij betaald heeft. De rechtbank is echter van oordeel dat in deze situatie, waarin erflaatster met [naam gedaagde] heeft afgesproken dat zij de rente contant mocht betalen, niet gebleken is dat erflaatster [naam gedaagde] ooit heeft aangesproken op het niet betalen van de rente en er ook verder geen aanwijzingen zijn dat [naam gedaagde] de rente niet betaald heeft, niet van [naam gedaagde] mag worden verlangd dat zij de contante betalingen bewijst. Partijen waren het er op de mondelinge behandeling over eens dat erflaatster haar wil nog kon bepalen en haar financiën nog kon beheren. Nu erflaatster kennelijk met [naam gedaagde] heeft afgesproken dat zij de rente contant mocht betalen zonder dat erflaatster daarvan een kwitantie maakte of een ander bewijs van betaling, acht de rechtbank het onredelijk dat [naam gedaagde] nu nog de door haar gedane betalingen moet bewijzen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het ervoor moet worden gehouden dat er geen betalingsachterstand was van [naam gedaagde] met betrekking tot de rentebetalingen. Dit betekent dat niet wordt geoordeeld dat [naam gedaagde] € 45.798,48 aan rente en wettelijke rente verschuldigd is aan de nalatenschap en de vordering in zoverre wordt afgewezen. Gelet hierop komt de rechtbank niet meer toe aan het beroep op verjaring en de verrekening.
Auto
4.7.
Erflaatster heeft in februari 2019 een nieuwe auto (Opel Karl) gekocht voor € 15.350,-. Deze auto is op 19 mei 2019 aan erflaatster geleverd. De auto is ongeveer een maand na de levering op naam van [naam gedaagde] gezet en aan haar overgedragen. Volgens [naam gedaagde] heeft zij erflaatster contant € 7.500,- betaald voor de auto. [naam eiseres] heeft deze contante betaling betwist en is van mening dat [naam gedaagde] € 15.350,- moet betalen aan de nalatenschap voor de auto.
4.8.
[naam eiseres] stelt zich op het standpunt dat erflaatster met [naam gedaagde] is overeengekomen dat [naam gedaagde] de auto van erflaatster zou kopen voor € 15.350,-. [naam gedaagde] erkent dat zij een koopovereenkomst heeft gesloten met erflaatster met betrekking tot de auto, maar heeft de koopprijs betwist want die was volgens haar € 7.500,-. Het ligt op de weg van [naam eiseres] om te onderbouwen dat een koopprijs € 15.350,- is overeengekomen, maar dat heeft ze niet gedaan. Dit bedrag was de nieuwwaarde van de auto, maar dat betekent niet dat erflaatster de auto aan [naam gedaagde] voor dat bedrag wilde verkopen. Het is immers mogelijk dat erflaatster de auto voor een deel (materieel) heeft geschonken aan [naam gedaagde], welk standpunt ook door [naam gedaagde] is ingenomen tijdens de zitting. Nu er geen aanwijzingen zijn dat er sprake is van een hogere koopprijs, gaat de rechtbank uit van een koopprijs van € 7.500,- en dat erflaatster de rest van de waarde van de auto aan [naam gedaagde] heeft geschonken.
4.9.
Volgens [naam gedaagde] heeft zij deze koopprijs contant betaald aan erflaatster. [naam eiseres] heeft dat betwist. De verkoop van de auto aan [naam gedaagde] heeft plaatsgevonden rondom de hartstilstand van moeder. Omdat partijen het er over eens zijn dat de gezondheid van erflaatster ten tijde van haar hartstilstand verzwakt was en zij ook zelf geen boodschappen meer kon doen, is de rechtbank van oordeel dat het op de weg van [naam gedaagde] ligt om te bewijzen dat zij € 7.500,- contant heeft betaald aan moeder. Dit bedrag is immers na het overlijden van moeder niet aangetroffen in de woning, terwijl het aannemelijk is (gelet op haar gezondheidstoestand) dat erflaatster in de periode van ontvangst van het bedrag tot haar overlijden geen grote uitgaven zelf meer gedaan kan hebben. De zaak zal worden verwezen naar de rol waar [naam gedaagde] zich kan uitlaten over de vraag of en zo ja hoe zij dit bewijs wenst te leveren.
4.10.
Voor de duidelijkheid merkt de rechtbank op dat als [naam gedaagde] niet kan bewijzen dat zij € 7.500,- heeft betaald voor de auto, dit dan niet kan worden aangemerkt als een schenking, omdat [naam gedaagde] zelf heeft gesteld dat die koopprijs is overeengekomen en dat dat deel dus geen schenking is. [naam gedaagde] zal in dat geval worden veroordeeld om € 7.500,- aan de nalatenschap te betalen.
4.11.
Tijdens de zitting is de mogelijkheid besproken dat [naam eiseres] een beroep kan doen op haar aanvullende legitieme portie nu blijkt dat een deel van de koopprijs van de auto is geschonken. [naam eiseres] heeft daar tijdens de zitting ook een beroep op gedaan. In deze procedure ligt echter niet de berekening van de legitieme portie voor, omdat [naam eiseres] alleen heeft gevorderd dat [naam gedaagde] wordt veroordeeld om bedragen aan de nalatenschap te betalen. De rechtbank ziet dan ook geen grond om op het beroep op de aanvullende legitieme te beslissen in deze procedure.
Geldopnames voor overlijden
4.12.
[naam eiseres] heeft voorts gesteld dat [naam gedaagde] voorafgaand aan het overlijden van erflaatster € 8.500,- contant heeft opgenomen van de bankrekening van erflaatster en daardoor onrechtmatig gehandeld heeft. Volgens [naam eiseres] was erflaatster niet in [naam gedaagde] om deze bedragen op te nemen, zodat [naam gedaagde] dit gedaan moet hebben. Het gaat om geldopnames vanaf 4 juli 2019 tot een week voor het overlijden van erflaatster. Op sommige dagen is volgens [naam eiseres] vier keer € 250,- gepind, hetgeen gelet op de gezondheidstoestand van erflaatster niet door erflaatster gedaan kan zijn.
4.13.
[naam gedaagde] heeft betwist dat zij ten behoeve van haarzelf geld heeft opgenomen van de bankrekening van erflaatster. Zij heeft wel een deel van de bedragen opgenomen, maar dit was in opdracht van erflaatster of in de aanwezigheid van erflaatster. Het geld dat [naam gedaagde] contant opnam heeft zij altijd aan erflaatster gegeven, aldus [naam gedaagde].
4.14.
De rechtbank overweegt als volgt. [naam eiseres] heeft gesteld dat [naam gedaagde] zonder toestemming van erflaatster bedragen van haar bankrekening heeft opgenomen. Hoewel de rechtbank met [naam eiseres] van mening is dat het vreemd is dat in de laatste paar maanden voor het overlijden van erflaatster diverse bedragen zijn opgenomen van haar rekening, ligt het gelet op de betwisting van [naam gedaagde] toch op de weg van [naam eiseres] om haar stelling dat [naam gedaagde] zich die bedragen heeft toegeëigend nader te onderbouwen. Dat heeft [naam eiseres] echter niet gedaan. Dat erflaatster geen contant geld meer in huis had ten tijde van haar overlijden is onvoldoende voor de conclusie dat erflaatster geen opdracht heeft gegeven voor (een deel van) de geldopnames door [naam gedaagde]. Bij erflaatster kwamen ook andere mensen over de vloer, zodat de mogelijkheid bestaat dat anderen het geld hebben meegenomen of gekregen van erflaatster. Op dit moment is het dus niet aannemelijk geworden dat [naam gedaagde] zonder toestemming en instemming van erflaatster de geldopnames gedaan heeft en het geld zelf heeft gehouden. Dit betekent dat niet geoordeeld wordt dat [naam gedaagde] € 8.500,- aan geldopnames aan de nalatenschap verschuldigd is en de vordering in zoverre wordt afgewezen.
Ontvankelijkheid
4.15.
Wat betreft de ontvankelijkheid van [naam eiseres] overweegt de rechtbank nog het volgende. De nalatenschap van erflaatster is een gemeenschap en [naam eiseres] en [naam gedaagde] zijn samen deelgenoten van deze gemeenschap. Een deelgenoot (in dit geval [naam eiseres]) kan niet ten behoeve van de nalatenschap op de voet van artikel 3:171 BW een vordering instellen tegen een andere deelgenoot (in dit geval [naam gedaagde]) die strekt tot betaling door die andere deelgenoot ([naam gedaagde]) van enig bedrag aan de nalatenschap (HR 8 september 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7043 en HR 6 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:535). Dit betekent dat [naam eiseres] zonder toestemming van de kantonrechter, die zij niet heeft, niet tegen [naam gedaagde] kan procederen. Dit is met partijen besproken ter zitting en tevens is besproken dat het niet duidelijk is of de rechtbank deze bepaling ambtshalve moet toepassen. [naam gedaagde] heeft vervolgens ter zitting verklaard dat het niet in haar belang is om op de niet-ontvankelijkheid een beroep te doen. De rechtbank is van oordeel dat gelet hierop in het midden kan blijven of zij ambtshalve moet beoordelen of [naam eiseres] onderhavige vordering kan instellen. Als [naam eiseres] niet-ontvankelijk verklaard wordt, dan zal zij de kantonrechter verzoeken om toestemming te krijgen om te procederen, waartegen [naam gedaagde] dan zeer waarschijnlijk geen bezwaar zal maken. Dit zal er derhalve alleen toe leiden dat de procedure langer duurt, terwijl partijen juist erbij gebaat zijn dat op hun geschilpunten snel beslist wordt. Nu het niet in belang is van partijen om [naam eiseres] niet-ontvankelijk te verklaren en [naam gedaagde] daar ook geen beroep op doet, heeft de rechtbank deze zaak inhoudelijk beoordeeld en [naam eiseres] ontvankelijk geacht.
Vervolg procedure
4.16.
[naam gedaagde] zal in de gelegenheid worden gesteld om op de rol van 18 augustus 2021 zich uit te laten over hetgeen onder 4.9. is overwogen. In afwachting daarvan wordt iedere beslissing aangehouden.

5..De beslissing

De rechtbank:
laat [naam gedaagde] toe tot het leveren van bewijs zoals in rechtsoverweging 4.9. overwogen;
verwijst de zaak naar de rolzitting van
woensdag 18 augustus 2021zodat [naam gedaagde] zich bij akte kan uitlaten of, en zo ja op welke wijze, zij dit bewijs wenst te leveren;
bepaalt dat indien [naam gedaagde] dit bewijs schriftelijk wenst te leveren, zij dit direct bij deze akte moet doen;
bepaalt dat indien [naam gedaagde] dit bewijs wenst te leveren door het laten horen van getuigen, zij bij deze akte de namen van de voor te brengen getuigen moeten opgeven met opgave van de verhinderdata van alle betrokkenen voor de maanden september tot en met december 2021;
bepaalt dat eventuele getuigenverhoren zullen plaatsvinden in het gerechtsgebouw te Dordrecht ten overstaan van de hierna genoemde rechter;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters en in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2021.
3120