ECLI:NL:RBROT:2021:7257

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
27 juli 2021
Zaaknummer
10/214995-20 en 10/262564-20 (ttz gevoegd)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in meervoudige strafzaak met meerdere bedreigingen en geweldsdelicten

In de strafzaak met parketnummers 10/214995-20 en 10/262564-20 heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 juli 2021 uitspraak gedaan. De verdachte is vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten van vernieling, diefstal met geweld en bedreiging, omdat het bewijs hiervoor niet wettig en overtuigend was. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van getuigen niet voldoende waren om het daderschap van de verdachte vast te stellen. Echter, de verdachte is wel veroordeeld voor meerdere andere feiten, waaronder bedreigingen, wederspannigheid, opzettelijk niet voldoen aan een ambtelijk bevel, belediging van een ambtenaar, vernieling en opzetheling. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische problemen en verslaving aan lachgas en alcohol. De rechtbank heeft ook de noodzaak van verdere behandeling en begeleiding van de verdachte benadrukt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummers: 10/214995-20 en 10/262564-20 (ttz gevoegd)
Datum uitspraak: 20 juli 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
wonende [adres verdachte] , [postcode verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting Hoogvliet,
raadsvrouw mr. Y.H.G. van der Hut, advocaat te Den Haag, waargenomen door mr. C.J.J. Kwint, eveneens advocaat te Den Haag.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 6 juli 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is in de zaak met parketnummer 10/214995-20 ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Aan de verdachte is in de zaak met parketnummer 10/262564-20 ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.K. Nanhkoesingh heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd in het rapport van 2 juli 2021.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 1 (10/214995-20)
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat op basis van de aangifte en het proces-verbaal van de verbalisanten ter plaatse kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde feit.
Beoordeling
Door de aangeefster is verklaard dat de toegangsdeur tot haar woning is vernield door de verdachte. Zij hoorde een harde knal, liep haar slaapkamer uit en zag een man in de gang van haar woning staan. Volgens de aangeefster was dit dezelfde man als de persoon (de verdachte) die kort daarvoor op straat werd aangesproken door de politie. De verbalisanten hebben ter plaatse gesproken met een anoniem gebleven bewoner van de flat die eveneens heeft verklaard dat het de verdachte was die de deur heeft ingetrapt. Deze anonieme getuige heeft echter wisselend verklaard over de betrokkenheid van de verdachte, waarbij ook niet duidelijk is in hoeverre deze verklaringen zijn gebaseerd op eigen waarnemingen van de getuige. De rechtbank zal de verklaringen van de anonieme getuige daarom niet gebruiken voor het bewijs.
De verdachte heeft vanaf het eerste moment en consequent ontkend dat hij degene is geweest die de deur heeft vernield. Nadat hij eerder op de avond door de politie was aangesproken vanwege geluidsoverlast door het gebruik van lachgas op de galerij voor zijn flat, verbleef de verdachte in zijn woning. Vervolgens hoorde hij een luide knal en liep hij de galerij op om te kijken wat er aan de hand was. Daar trof hij de aangeefster luid schreeuwend, waarbij ze hem volgens de verdachte onterecht beschuldigde van de vernieling van haar voordeur.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat het daderschap van de verdachte met betrekking tot de vernieling niet met de vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld.
Conclusie
De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 10/214995-20 onder 1 ten laste gelegde niet bewezen vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs en spreekt de verdachte daarvan vrij.
4.2.
Vrijspraak feit 3 (10/214995-20)
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het onder 3 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen op basis van de verklaring van de aangever, het proces-verbaal van het aantreffen van het mes en een foto van het mes.
Beoordeling
Voor een bewezenverklaring van diefstal met geweld, zoals dat onder feit 3 primair aan de verdachte is ten laste gelegd, dient (onder meer) te worden vastgesteld dat hij zich het betreffende goed in deze zaak een lachgastank wederrechtelijk heeft toegeëigend. De rechtbank is van oordeel dat dit onderdeel niet wettig en overtuigend kan worden bewezen omdat het dossier afgezien van de verklaring van de aangever hiervoor geen bewijsmiddelen bevat, zodat voor dit feit vrijspraak dient te volgen.
Met betrekking tot de subsidiair ten laste gelegde bedreiging overweegt de rechtbank dat bij de delictsomschrijving de feitelijke toedracht hiervan door de officier van justitie is toegespitst op het gebruik door de verdachte van een mes. Hoewel de verdachte ter terechtzitting heeft erkend dat hij boos was en dat de aangever zich in de genoemde woordenwisseling hierdoor mogelijk bedreigd heeft gevoeld, wordt door de verdachte nadrukkelijk weersproken dat hij een mes heeft gebruikt. Hij wijst er in dit verband op dat het mes op tafel heeft gelegen en dat dit beter verklaart waarom de aangever het heft kan beschrijven dan het door de aangever geschetste scenario waarin hij dit heft in zijn hand zou hebben gehad. De aangever heeft, hoewel daartoe benaderd door de politie, geen nadere verklaring willen afleggen. Bij deze stand van zaken acht de rechtbank niet bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging op de wijze zoals is geformuleerd in de tenlastelegging.
Conclusie
De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 10/214995-20 onder 3 primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
4.3.
Bewijswaardering feiten 9, 10 en 12 (10/214995-20)
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 9, 10 en 12 ten laste gelegde en baseert zich daarbij op de aangifte van verbalisant [naam verbalisant 2] en het proces-verbaal van bevindingen ter zake.
Beoordeling
In het proces-verbaal van bevindingen met nummer [nummer proces-verbaal 1] is door verbalisant
[naam verbalisant 1]onder meer verklaard dat hij is beledigd door de verdachte, dat de verdachte zich met geweld heeft verzet tegen zijn aanhouding en dat hij door de verdachte in zijn hand is gebeten. Dit proces-verbaal is op 31 mei 2020 opgemaakt en (mede) ondertekend door verbalisant [naam verbalisant 1] . Op 30 mei 2020 is aangifte gedaan door verbalisant
[naam verbalisant 2] ,waarbij deze verbalisant onder meer heeft verklaard dat de verdachte zich verzette tegen de aanhouding, dat de verdachte hem beledigde en dat de verdachte hem in de rechterhand beet. Deze aangifte is op 30 mei 2020 ondertekend door [naam verbalisant 2] .
De rechtbank heeft op de terechtzitting aan de officier van justitie uitleg gevraagd over het verschil in voornamen van de verbalisant(en) [achternaam verbalisanten] . De officier van justitie heeft opgemerkt dat er binnen het Rotterdamse politiekorps twee verbalisanten zijn met deze achternaam.
Gelet op het voorgaande kan de rechtbank niet vaststellen of de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan mishandeling, wederspannigheid en belediging van de in de tenlastelegging genoemde verbalisant ( [naam verbalisant 2] ), zodat hiervoor vrijspraak dient te volgen.
Conclusie
De verdachte wordt vrijgesproken van het onder 9 en 10 ten laste gelegde wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. De verdachte wordt partieel vrijgesproken van onder 12 ten laste gelegde voor zover dat ziet op verbalisant [naam verbalisant 2] .
4.4.
Bewezenverklaring van het onder parketnummer 10/214995-20 onder 2, 4, 5, 6, 7, 8, en 11 en het onder parketnummer 10/262564-20 ten laste gelegde
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10/214995-20 onder 2, 4, 5, 6, 7, 8, 11 en 12 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10/262564-20 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezenverklaarde feiten in de zaak met parketnummer 10/214995-20 begaan op die wijze dat:
2
hij op 23 augustus 2020 te Rotterdam [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door die [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen “ik ga iedereen in de kankerflat neersteken. Alle agenten die ik tegenkom ga ik kanker neersteken. Kom dan met alle agenten. Ik sla iedereen helemaal de kanker in” en “ik ga jullie kanker doodsteken en kanker doodschieten. Ik maak jullie kankerdood”;
4
hij op 18 april 2021 te Rotterdam [naam slachtoffer 3] en [naam slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen “ik maak jullie allemaal dood. Ik ga op jullie schieten” en “ik ga jullie kapot maken. Ik maak jullie af” en “ik ga jullie de volgende keer schieten”, en door (daarbij)met zijn handen een schietbeweging te maken;
5
hij op 18 april 2021 te Rotterdam, zich met geweld en bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar [naam slachtoffer 4] (hoofdagent bij de Eenheid Rotterdam), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten ter aanhouding en overbrenging van verdachte naar het politiebureau door
  • tegen het raam van het dienstvoertuig te trappen en
  • meermalen met zijn hoofd een voorwaartse beweging te maken in de richting van die [naam slachtoffer 4] en
  • die [naam slachtoffer 4] meermalen dreigend de woorden toe te voegen: “ik ga jullie de volgende keer schieten” en “als ik op jou wil spugen dan doe ik dat kanker flikker” en “ik ga jullie kapot maken. Ik maak jullie af”,
terwijl de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een schram op het hoofd van die [naam slachtoffer 4] ten gevolge heeft gehad;
6
hij op 18 april 2021 te Rotterdam, zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren, [naam slachtoffer 5] (brigadier bij de Eenheid Rotterdam) en [naam slachtoffer 6] (assistent beveiliger Arrestantentaken) en [naam slachtoffer 7] (assistent beveiliger Arrestantentaken) en [naam slachtoffer 8] en [naam slachtoffer 9] en [naam slachtoffer 10] , werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten het plaatsen en houden van verdachte in de isoleercel en het afnemen van een blaastest door
  • die voornoemde ambtenaren meermalen te duwen en
  • zijn spieren aan te spannen en zich in een andere richting te bewegen dan waarin die voornoemde ambtenaren hem wilde
  • de deurpost van de isoleercel vast te pakken en zich tegen te houden, terwijl die voornoemde ambtenaren hem in zijn cel probeerde
  • de deur van de isoleercel proberen open te duwen;
7
hij op 18 april 2021 te Rotterdam, opzettelijk niet heeft voldaan aan
een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten op grond
van de Wet middelenonderzoek bij geweldplegers, gedaan door een ambtenaar, te
weten, [naam slachtoffer 5] , belast methet opsporen en onderzoeken van strafbare
feiten, door, nadat deze ambtenaar hem meermalen had bevolen om mee te werken
aan de ademanalyse, hieraan geen gevolg te geven;
8
hij op 18 april 2021 te Rotterdam opzettelijk ambtenaren, te weten [naam slachtoffer 6] (assistent beveiliger Arrestantentaken) en [naam slachtoffer 7] (assistent beveiliger Arrestantentaken), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid heeft beledigd, door die [naam slachtoffer 6] en [naam slachtoffer 7] de woorden toe te voegen: “jullie kanker moeder, jullie kanker vader, jullie hele kanker familie” en in de richting van die [naam slachtoffer 6] en [naam slachtoffer 7] te spugen;
11
hij op 30 mei 2020 te Capelle aan den IJssel opzettelijk en wederrechtelijk een telefoon en een politiecel die geheel aan Politie Eenheid Rotterdam toebehoorden, heeft vernield respectievelijk onbruikbaar heeft gemaakt
12
hij op 30 mei 2020 te Rotterdam opzettelijk een ambtenaar, te weten [naam slachtoffer 11] (hoofdagent van politie Eenheid Rotterdam), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van /haar bediening, in /haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door /haar (meermalen) de woorden toe te voegen: “vuile kankerhonden” en .
De verdachte heeft het bewezenverklaarde feit in de zaak met parketnummer 10/262564-20 op die wijze begaan dat:
hij op 18 oktober 2020 in Nederland
een (personen)auto (merk Nissan, type Note met kenteken [kentekennummer 1] ) en
een autosleutel behorende bij een personenauto (merk Nissan, type Note met kenteken
[kentekennummer 1] ) voorhanden heeft gehad terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van deze
goederen wist, dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of misslagen verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten in
de zaak met parketnummer 10/214995-20leveren op:
Ten aanzien van feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling;
Ten aanzien van feit 4:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Ten aanzien van feit 5:
wederspannigheid, de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebbend;
Ten aanzien van feit 6:
wederspannigheid;
Ten aanzien van feit 7:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar belast met het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten;
Ten aanzien van feit 8 en 12, telkens:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
Ten aanzien van feit 11:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
en
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken;
Het bewezen feit in
de zaak met parketnummer 10/262564-20levert op:
opzetheling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich in een periode van 11 maanden schuldig gemaakt aan acht strafbare feiten, waaronder bedreigingen en belediging van meerdere politieagenten en het plegen van verzet bij zijn aanhouding en overbrenging naar en insluiting op het politiebureau.
De verdachte heeft zich bij drie incidenten waarbij hij - na als verdachte te zijn aangemerkt van een strafbaar feit - in aanraking kwam met de politie, misdragen en geen enkel respect getoond voor de politie, terwijl de betrokken politieagenten bezig waren met de uitoefening van hun werk. De verdachte heeft het de politie vrijwel onmogelijk gemaakt om haar werk te doen door zijn brutale en agressieve gedrag. Hij heeft de betrokken ambtenaren uitgescholden en bedreigd en heeft zich met geweld verzet tegen hun instructies. De rechtbank rekent het de verdachte in het bijzonder aan dat hij twee politieagenten heeft bespuugd en hen daarbij in het gezicht heeft geraakt. Het spreekt voor zich dat dit – zeker in corona-tijd – volstrekt onacceptabel is. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij van de betreffende agenten blijkt dat zij zich zorgen hebben gemaakt over hun gezondheid.
Verder heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan heling en vernieling. Heling is een heel vervelend feit, in het bijzonder voor degen die zijn eigendom kwijt is. De verdachte heeft door dit feit te plegen geen respect getoond voor de eigendomsrechten van een ander. Ook heeft de verdachte een politietelefoon vernield en een politiecel tijdelijk onbruikbaar gemaakt door in die cel te urineren. Door zo te handelen heeft de verdachte geen respect getoond voor de eigendommen van de politie en hen overlast bezorgd.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 31 mei 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
Reclassering Nederland (RN) heeft, in aanvulling op een eerder advies van 2 maart 2021, een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 2 juli 2021. Uit deze rapporten en uit de toelichting daarop ter terechtzitting door de heer [naam reclasseringsmedewerker] , bij RN werkzaam als reclasseringswerker, komt -zakelijk weergegeven- het volgende naar voren:
De verdachte is bekend met een antisociale persoonlijkheidsstoornis en was ten tijde van de gesprekken afhankelijk van lachgas en alcohol, waarbij vooral het gebruik van lachgas problematisch is. De verdachte heeft in de periode januari 2018 tot en met maart 2020 de maatregel tbs met voorwaarden doorlopen en deze heeft hij positief afgerond. Nadien is hulpverlening niet tot stand gekomen. Wel heeft de verdachte steun van zijn vader. De kans op herhaling wordt als hoog ingeschat, waarbij een terugval in middelengebruik een sterke negatieve rol speelt. Het is nodig dat de verdachte verder wordt behandeld en begeleid om abstinent van middelen te blijven door het volgen van een intensief klinisch traject. Er is daartoe een indicatie aangevraagd en op het moment dat er plaats is kan de verdachte terecht in de Forensische Verslavingskliniek van Antes. De verwachting is dat een dergelijke plaatsing op korte termijn gerealiseerd kan worden. De verdachte heeft bij de reclassering en ter terechtzitting aangegeven dat hij bereid is om zich te houden aan de geadviseerde voorwaarden.
Psychiater drs. [naam psychiater] heeft met betrekking tot de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 19 februari 2021. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
Bij de verdachte is sprake van zich herhalende depressieve episoden, van verslaving aan alcohol en lachgas (in partiële remissie) en van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Er zijn onvoldoende aanwijzingen dat de ten laste gelegde feiten zijn begaan in een periode dat de verdachte depressief was. Ten tijde van deze feiten waren wel de verslaving en de persoonlijkheidsstoornis aanwezig en in elk geval ten aanzien van het tweede feit ook van invloed bij het plegen hiervan. Uit de voorgeschiedenis blijkt dat het gebruik van alcohol door de verdachte een sterk ontremmend effect kan hebben op zijn agressiehuishouding; met betrekking tot het gebruik van lachgas zijn geen effecten bekend op de impulscontrole. De antisociale persoonlijkheidsstoornis is in zoverre strafrechtelijk relevant, dat de verdachte daardoor in zekere mate wordt beperkt in zijn vermogen om het ontoelaatbare van zijn handelen in te zien en om naar dat inzicht te handelen. Dit geldt eveneens voor het inzicht van de verdachte in de mogelijk negatieve effecten van zijn verslavingsproblematiek. Geadviseerd wordt om het onder 2 ten laste gelegde feit in enigszins verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Wat betreft het eerste feit onthoudt de rapporteur zich van een advies, aangezien de verdachte dit feit ontkent. Ter beperking van het recidiverisico is er behoefte aan nazorg en aanvullende training om het in de tbs-behandeling geleerde niet te doen vervagen. Geadviseerd wordt om in het kader van een voorwaardelijk strafdeel reclasseringsbegeleiding op te leggen, waarbij de begeleiding in arbeidstoeleiding en het sturen op abstinentie van middelen belangrijke aandachtspunten zijn.
GZ-psycholoog drs. [naam GZ-psycholoog] heeft met betrekking tot de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 14 januari 2021. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
Bij de verdachte is sprake van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en borderline kenmerken -in vergelijking met eerdere onderzoeken in afnemende sterkte- en een stoornis in het gebruik van lachgas, in vroege remissie. De stoornis in het gebruik van cannabis is verder in remissie. Hoewel de verdachte zich tijdens en na zijn tbs-behandeling in de afgelopen jaren positief heeft ontwikkeld, is hij met name in stressvolle omstandigheden beperkt in staat zijn zelfbeheersing te behouden. Geadviseerd wordt hem de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten -indien bewezen- in verminderde mate toe te rekenen. Om de kans op nieuwe delicten te verkleinen is het van belang dat de verdachte verder wordt begeleid bij het versterken van zijn gevoel voor eigenwaarde (belangrijk is dat de verdachte een positief netwerk en een zinvolle dagbesteding heeft) en bij het abstinent blijven van middelen.G
eadviseerd wordt om een gedeeltelijk voorwaardelijke straf op te leggen met reclasseringstoezicht.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De rapporten van de psychiater en de psycholoog zien alleen op het onder 2 (10/214995-20) bewezenverklaarde feit. Nu de conclusies van de psychiater en psycholoog ten aanzien van de door hen vastgestelde psychische problematiek in relatie tot het genoemde feit worden gedragen door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt zij die tot de hare. De rechtbank is van oordeel dat de bevindingen en de conclusies van de psychiater en de psycholoog herkenbaar zijn in de overige bewezenverklaarde feiten, nu het gelijksoortige feiten en gelijksoortige omstandigheden betreft. De rechtbank acht de verdachte daarom voor al hetgeen bewezen is verklaard in enigszins verminderde mate toerekeningsvatbaar.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De op te leggen straf zal lager zijn dan door de officier is gevorderd, omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt en de rechtbank er meer gewicht toekent aan de omstandigheid dat de bewezenverklaarde feiten grotendeels met elkaar samenhangen.
Met de reclassering en de rapporterend psychiater en psycholoog is de rechtbank van oordeel dat verdere hulpverlening voor de verdachte is aangewezen. Zij acht begeleiding in het kader van de hierna te noemen bijzondere voorwaarden noodzakelijk en zal daarom een gedeelte van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..In beslag genomen voorwerpen

Het onder de verdachte in beslag genomen mes ( [nummer proces-verbaal 1] ) behoort aan de verdachte toe en betreft een huishoudelijk gebruiksvoorwerp. De rechtbank geeft een last tot teruggave van het mes aan de verdachte.
In de woning van de verdachte is een lachgasfles in beslag genomen ( [nummer proces-verbaal 2] . Niet kan worden vastgesteld aan wie dit voorwerp toebehoort. De rechtbank geeft een last tot teruggave van de lachgasfles aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.

9..Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregelen

[naam slachtoffer 12] (feit 1)
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam slachtoffer 12] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 132,72 aan materiële schade.
De rechtbank overweegt als volgt:
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde feit wordt vrijgesproken.
Nu de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zullen worden verklaard, zullen de benadeelde partijen worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vorderingen gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
[naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] (feit 2)
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam slachtoffer 1] ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 170,00 aan immateriële schade.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 170,00 aan immateriële schade.
De rechtbank overweegt als volgt:
Artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek brengt, voor zover voor de beoordeling van belang, mee dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
Lichamelijk letsel of aantasting in de eer of goede naam is bij hun onderbouwing van de vordering door de benadeelde partijen niet gesteld. Voor de toewijsbaarheid van een vordering gericht op de vergoeding van het op andere wijze in zijn persoon zijn aangetast, is uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen (zie onder meer HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793), dan wel dat de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zelfstandig meebrengen dat van een dergelijke aantasting sprake is. Op basis van de ingediende vorderingen kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesproken van een aantasting in persoon als hier bedoeld. De omstandigheid dat de bedreigende uitlatingen van de verdachte op het moment dat zij gedaan werden bij de benadeelde partijen de redelijke vrees konden wekken dat hij hier daadwerkelijk gevolg aan zou geven, biedt op zichzelf onvoldoende onderbouwing voor de gestelde immateriële schade.
De rechtbank concludeert dat de vorderingen van de benadeelde partijen [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] moeten worden afgewezen omdat de gevorderde vergoeding van immateriële schade op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek niet in aanmerking komt voor vergoeding.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen zullen worden afgewezen, zullen de benadeelde partijen worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vorderingen gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
[naam slachtoffer 6] en [naam slachtoffer 7] (feit 8)
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam slachtoffer 6] ter zake van het onder 8 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 375,00 aan immateriële schade.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam slachtoffer 7] ter zake van het onder 8 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 400,00 aan immateriële schade.
De rechtbank overweegt als volgt:
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partijen als gevolg van de belediging rechtstreeks immateriële schade hebben geleden. De rechtbank acht een bedrag van € 375,00 voor de beide benadeelden een billijk bedrag. Bij het vaststellen van de hoogte van het schadebedrag is gelet op het grievende karakter van de belediging die de benadeelde partijen is aangedaan en de onhygiënische en onsmakelijke aard daarvan. De rechtbank weegt daarbij ook mee dat het bewezenverklaarde plaatsvond ten tijde van de COVID-19 pandemie. De vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 7] zal voor het overige deel worden afgewezen.
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 18 april 2021.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen (in overwegende mate) zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De verdachte dient de benadeelde partij [naam slachtoffer 6] een schadevergoeding te betalen van € 375,00, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De verdachte dient de benadeelde partij [naam slachtoffer 7] een schadevergoeding te betalen van € 375,00 vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
[naam slachtoffer 16] (feit 9)
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam slachtoffer 16] ter zake van het onder 9 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 250,00 aan immateriële schade.
De rechtbank overweegt als volgt:
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte van het onder 9 ten laste gelegde feit wordt vrijgesproken.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
Politie Eenheid Rotterdam
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: Politie Eenheid Rotterdam ter zake van het onder 11 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 171,83 aan materiële schade, bestaande uit € 110,70 voor de aanschaf van een nieuwe telefoon en € 61,13 aan schoonmaakkosten van de politiecel.
De rechtbank overweegt als volgt:
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door de vernieling van de telefoon (feit 11), rechtstreeks materiële schade is toegebracht -namelijk de aanschaf van een nieuwe telefoon- en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal dit deel van de vordering worden toegewezen. De schoonmaakkosten acht de rechtbank niet voor toewijzing vatbaar nu deze kosten onvoldoende aannemelijk zijn gemaakt en nader onderzoek hier naar een onevenredige belasting van het strafgeding vormt. De rechtbank zal de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 30 mei 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De verdachte dient de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 110,70, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
De rechtbank ziet geen aanleiding op de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, nu van een organisatie als de Nationale Politie geacht kan worden zelf haar toegewezen vordering te kunnen innen.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 56, 57, 180, 181, 184, 266, 267, 285, 350 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte in de zaak met parketnummer 10/214995-20 de onder 1, 3, 9 en 10 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte in de zaak met parketnummer 10/214995-20 de onder 2, 4, 5, 6, 7, 8, 11 en 12 ten laste gelegde en het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/262564-20, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot 4 (vier) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal zich melden bij de Reclassering Nederland op het adres Marconistraat 2 in Rotterdam. De veroordeelde zal zich blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
de veroordeelde zal zich laten opnemen in een zorginstelling te bepalen door de justitiële
instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start zodra er een behandelplaats beschikbaar is voor de veroordeelde. Het innemen van medicijnen en de controle hierop kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, zal de veroordeelde meewerken aan de indicatiestelling en plaatsing. De opname duurt maximaal zes maanden of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
3. de veroordeelde zal zich laten behandelen door Antes GGZ of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend op de klinische behandeling. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen en de controle hierop kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie en stabilisatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, zal de veroordeelde zich laten opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
4. de veroordeelde zal indien de reclassering dit noodzakelijk vindt verblijven in F-RIBW de Blink of een andere en/of soortgelijke instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend op de klinische behandeling. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
5. de veroordeelde zal geen drugs gebruiken en zal meewerken aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
6. de veroordeelde zal geen alcohol gebruiken en zal meewerken aan urineonderzoek en/of ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
7. de veroordeelde is op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig op het verblijfadres, zolang het openbaar ministerie dat nodig vindt. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met de veroordeelde en afhankelijk van de dagbesteding;
8. de veroordeelde zal zich laten begeleiden door de Materieel Juridische Dienstverlening
(MJD) van AC Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de
reclassering.
De veroordeelde zal meewerken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde zal de reclassering en de Materieel Juridische Dienstverlening (MJD) inzicht geven in zijn financiën en schulden. De begeleiding start ten tijde van de klinische behandeling. De begeleiding duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
9. de veroordeelde zal actief meewerken aan het vinden van een betaalde baan of dagbesteding. Hij zet zich in en houdt zich aan de afspraken omtrent solliciteren en/of het uitvoeren van werk;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden 1 tot en met 6, 8 en 9 en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
geeft aan het openbaar ministerie opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarde 7;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van: het aardappelschilmes ( [nummer proces-verbaal 2] )
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van: de gasfles ( [nummer proces-verbaal 2] )
heft in de zaak met parketnummer 10/214995-20 op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf;
heft in de zaak met parketnummer 10/262564-20 op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
wijst de vordering van de benadeelde partijen [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] af;
verklaart de benadeelde partijen [naam slachtoffer 12] en [naam slachtoffer 16] niet-ontvankelijk in de vorderingen;
veroordeelt de benadeelde partijen [naam slachtoffer 12] , [naam slachtoffer 1] , [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 16] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen deze vorderingen gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
bepaalt dat de benadeelde partijen [naam slachtoffer 12] , [naam slachtoffer 1] , [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 16] en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 6] , te betalen een bedrag van
€ 375,00 (zegge: driehonderdvijfenzeventig euro),bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 18 april 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer 6] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
wijst af het door de benadeelde partij [naam slachtoffer 6] meer of anders gevorderde;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van [naam slachtoffer 6] te betalen
€ 375,00(hoofdsom,
zegge: driehonderdvijfenzeventig euro),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 april 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 375,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
7 (zeven) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 6] tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 7] , te betalen een bedrag van
€ 375,00 (zegge: driehonderdvijfenzeventig euro),bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 18 april 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer 7] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
wijst af het door de benadeelde partij [naam slachtoffer 7] meer of anders gevorderde;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van [naam slachtoffer 7] te betalen
€ 375,00(hoofdsom,
zegge: driehonderdvijfenzeventig),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 april 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 375,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
7 (zeven) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 7] tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij Nationale Politie Eenheid Rotterdam, te betalen een bedrag van
€ 110,70 (zegge: honderdtien euro en zeventig cent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 30 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij Nationale Politie Eenheid Rotterdam niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij Nationale Politie Eenheid Rotterdam gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
wijst af het door de benadeelde partij Nationale Politie Eenheid Rotterdam meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. B.E. Dijkers, voorzitter,
en mrs. J.M.L. van Mulbregt en L.J.M. Janssen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Soeteman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 juli 2021.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt in de zaak met parketnummer 10/214995-20 na wijziging ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 23 augustus 2020 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk een deur, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [naam slachtoffer 12] en/of [naam slachtoffer 13] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2
hij op één of meer tijdstippen op of omstreeks 23 augustus 2020 te Rotterdam [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] en/of een of meer onbekend gebleven personen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] en/of een of meer onbekend gebleven personen meermalen, althans eenmaal dreigend de woorden toe te voegen "ik ga iedereen in de kanker flat neersteken. Alle agenten die ik tegenkom ga ik kanker neersteken. Kom dan met alle agenten. Ik sla iedereen helemaal de kanker in" en/of "ik steek iedereen neer" en/of "ik sla al zijn kanker tanden uit zijn mond" en/of "ik ga jullie kanker doodsteken en kanker doodschieten. Ik maak jullie kankerdood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3
hij op of omstreeks 18 april 2021 te Rotterdam een lachgastank, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer 14] en/of [naam slachtoffer 15] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam slachtoffer 14] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
  • (met kracht) die lachgastank uit de handen van die [naam slachtoffer 14] proberen te trekken en/of
  • (vervolgens) een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te pakken en/of te tonen aan die [naam slachtoffer 14] en/of op die [naam slachtoffer 14] te richten en/of
  • (daarbij) die [naam slachtoffer 14] dreigend de woorden toe te voegen: "Nu mijn huis uit of ik steek je neer", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 april 2021 te Rotterdam [naam slachtoffer 14] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
  • een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te pakken en/of te tonen aan die [naam slachtoffer 14] en/of op die [naam slachtoffer 14] te richten en/of
  • (daarbij) die [naam slachtoffer 14] dreigend de woorden toe te voegen: "Nu mijn huis uit of ik steek je neer", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
4
hij op één of meer tijdstippen op of omstreeks 18 april 2021 te Rotterdam [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 4] en/of een of meer onbekend gebleven personen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 4] en/of een of meer onbekend gebleven personen meermalen dreigend de woorden toe te voegen "ik maak jullie allemaal dood. Ik ga op jullie schieten" en/of "ik ga jullie kapot maken. Ik maak jullie af" en/of "ik ga jullie de volgende keer schieten", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of door (daarbij) (met zijn handen) een schietbeweging te maken;
5
hij op of omstreeks 18 april 2021 te Rotterdam, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen (een) ambtena(a)r(en), [naam slachtoffer 4] (hoofdagent bij de Eenheid Rotterdam) en/of [naam slachtoffer 3] (hoofdagent bij de Eenheid Rotterdam), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, te weten ter aanhouding en overbrenging van verdachte naar het politiebureau door
  • tegen het raam van het dienstvoertuig te trappen en/of
  • meermalen met zijn hoofd een voorwaartse beweging te maken in de richting van die [naam slachtoffer 4] en/of
  • zich in een andere richting te bewegen dan waarin die [naam slachtoffer 4] hem wilde bewegen en/of
  • die [naam slachtoffer 4] en/of Verhaar meermalen dreigend de woorden toe te voegen: “ik ga jullie de volgende keer schieten” en/of “als ik op jou wil spugen dan doe ik dat kanker flikker” en/of “ik ga jullie kapot maken. Ik maak jullie af", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking,
terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een snee en/of schram en/of kras en/of een bult op het hoofd van die [naam slachtoffer 4] ten gevolge heeft gehad;
6
hij op of omstreeks 18 april 2021 te Rotterdam, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen (een) ambtena(a)r(en), [naam slachtoffer 5] (brigadier bij de Eenheid Rotterdam) en/of [naam slachtoffer 6] (assistent beveiliger Arrestantentaken) en/of [naam slachtoffer 7] (assistent beveiliger Arrestantentaken) en/of [naam slachtoffer 8] (inspecteur van politie Eenheid Rotterdam) en/of [naam slachtoffer 9] en/of [naam slachtoffer 10] , werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, te weten het plaatsen en/of houden van verdachte in de isoleercel en/of het afnemen van een blaastest door
  • die voornoemde ambtenaren meermalen te duwen en/of
  • zijn spieren aan te spannen en/of zich in een andere richting te bewegen dan waarin die voornoemde ambtenaren hem wilde bewegen en/of
  • de deurpost van de isoleercel vast te pakken en/of zich tegen te houden, terwijl die voornoemde ambtenaren hem in zijn cel probeerde te duwen
  • de deur van de isoleercel te proberen open te duwen;
7
hij op of omstreeks 18 april 2021 te Rotterdam, opzettelijk niet heeft voldaan aan
een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten op grond
van de Wet middelenonderzoek bij geweldplegers, gedaan door een ambtenaar, te
weten, [naam slachtoffer 5] , belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast
met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare
feiten, door, nadat deze ambtenaar hem meermalen had bevolen om mee te werken
aan de ademanalyse, hieraan geen gevolg te geven;
8
hij op of omstreeks 18 april 2021 te Rotterdam opzettelijk (een) ambtena(a)r(en), te weten [naam slachtoffer 6] (assistent beveiliger Arrestantentaken) en/of [naam slachtoffer 7] (assistent beveiliger Arrestantentaken), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in zijn/haar/hun tegenwoordigheid heeft beledigd, door die [naam slachtoffer 6] en/of [naam slachtoffer 7] de woorden toe te voegen: “jullie kanker moeder, jullie kanker vader, jullie hele kanker familie” en/of “jullie kanker moeders en ik zweer het op mijn moeder ik ga een moord plegen”, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking en/of meermalen in de richting van die [naam slachtoffer 6] en/of [naam slachtoffer 7] te spugen;
9
hij op of omstreeks 30 mei 2020 te Rotterdam, een ambtenaar, [naam slachtoffer 16] (hoofdagent van politie Eenheid Rotterdam), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [naam slachtoffer 16] in zijn hand te bijten;
10
hij op of omstreeks 30 mei 2020 te Rotterdam, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, [naam slachtoffer 16] (hoofdagent van politie Eenheid
Rotterdam), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten de aanhouding van verdachte door
  • van zijn kniën af te gaan en op zijn voeten te staan en/of
  • die [naam slachtoffer 16] in zijn hand te bijten en/of
  • zich met kracht los proberen te rukken en/of trekken uit de greep van die [naam slachtoffer 16] ;
11
hij op één of meer tijdstippen op of omstreeks 30 mei 2020 te Capelle aan den IJssel opzettelijk en wederrechtelijk een telefoon en/of een politiecel, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan Politie Eenheid Rotterdam toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
12
hij op of omstreeks 30 mei 2020 te Rotterdam opzettelijk ambtenaren, te weten [naam slachtoffer 16] (hoofdagent van politie Eenheid Rotterdam) en/of [naam slachtoffer 11] (hoofdagent van politie Eenheid Rotterdam), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, in zijn/haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar (meermalen) de woorden toe te voegen: "vuile kankerhonden" en/of "kankerhomo" en/of "vuile kankerhomo, ik ga je moeder neuken, ik maak heel je familie kapot", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Aan de verdachte wordt in de zaak met parketnummer 10/262564-20 ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 18 oktober 2020 te Rotterdam, in elk geval in Nederland,
  • een (personen)auto (merk Nissan, type Note met kenteken [kentekennummer 1] ) en/of
  • een autosleutel behorende bij een (personen)auto (merk Nissan, type Note met kenteken [kentekennummer 1] ) en/of
  • een autosleutel behorende bij een (personen)auto (merk Kia, type Cee met
kenteken [kentekennummer 2] ),
althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit/deze goed(eren) wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.