ECLI:NL:RBROT:2021:7202

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
26 juli 2021
Zaaknummer
C/10/610459 / HA ZA 20-1218
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekering en arbeidsongeschiktheid: opzet tot misleiding en fraude bij uitkeringsaanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Klaverblad Schadeverzekeringsmaatschappij N.V. en [persoon A] over een arbeidsongeschiktheidsverzekering. Klaverblad vorderde dat [persoon A] zich schuldig had gemaakt aan opzettelijke misleiding en dat zij de ontvangen uitkeringen moest terugbetalen. De rechtbank oordeelde dat [persoon A] onjuiste informatie had verstrekt over haar arbeidsongeschiktheid, terwijl zij in werkelijkheid in staat was om werkzaamheden te verrichten in haar broodjeszaak. Klaverblad had vanaf februari 2015 tot maart 2020 uitkeringen aan [persoon A] gedaan, maar na een onderzoek door Goudse, de verzekeraar van haar werknemer, bleek dat [persoon A] niet volledig arbeidsongeschikt was zoals zij had geclaimd. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van opzet tot misleiding, waardoor het recht op uitkering was vervallen. [persoon A] werd veroordeeld tot terugbetaling van € 126.211,63 aan Klaverblad, vermeerderd met wettelijke rente. In reconventie vorderde [persoon A] dat de verzekering niet rechtsgeldig was opgezegd, maar deze vordering werd afgewezen. De rechtbank legde de proceskosten bij [persoon A].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/610459 / HA ZA 20-1218
Vonnis van 21 juli 2021
in de zaak van
de naamloze vennootschap
KLAVERBLAD SCHADEVERZEKERINGSMAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Zoetermeer,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. T. Havekes te Voorburg,
tegen
[persoon A],
wonende te [woonplaats A] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. A.K. Tosun te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Klaverblad en [persoon A] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 december 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie;
  • de brief van de rechtbank van 11 mei 2021 met een zittingsagenda;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
  • de aanvullende productie van Klaverblad;
  • de behandeling tijdens de zitting van 7 juni 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[persoon A] is (of was) zelfstandig ondernemer. Zij exploiteerde een broodjeszaak. Haar echtgenoot, [persoon B] (hierna: de echtgenoot), is (of was) de enige werknemer van [persoon A] .
2.2.
[persoon A] heeft zich met ingang van 1 juli 2014 bij Klaverblad verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid.
2.3.
Met ingang van 13 oktober 2014 heeft [persoon A] voor de broodjeszaak een verzuimverzekering afgesloten bij verzekeraar Goudse ten behoeve van haar werknemer.
2.4.
Op 16 februari 2015 heeft [persoon A] bij Klaverblad melding gemaakt van arbeidsongeschiktheid, die – volgens de melding – op 26 januari 2015 is ontstaan. In de melding heeft [persoon A] opgenomen dat zij meende volledig arbeidsongeschikt te zijn.
2.5.
Klaverblad heeft dekking verleend onder de verzekeringsovereenkomst. Zij heeft vanaf februari 2015 tot maart 2020 uitkeringen gedaan van € 2.000 per maand.
2.6.
De door [persoon A] gemelde klachten waren psychisch van aard. Zij was, volgens haar echtgenoot, niet in staat om met Klaverblad te communiceren, ook niet per telefoon. Contact verliep steeds via familieleden. Volgens deze familieleden was [persoon A] tot geen enkele arbeid meer in staat, durfde zij het huis niet uit en leed zij aan psychoses en hallucinaties.
2.7.
Op 22 mei 2015 heeft [persoon A] een melding van verzuim van haar werknemer (tevens echtgenoot) gedaan bij Goudse. Volgens de melding was sprake van fysieke en psychische beperkingen, op grond waarvan de echtgenoot niet tot werken in staat was.
2.8.
Goudse heeft dekking verleend onder de verzuimverzekering en van mei 2015 tot augustus 2016 uitkeringen gedaan aan [persoon A] .
2.9.
In het kader van de melding bij Goudse heeft [persoon A] verklaard dat zij alle werkzaamheden verrichtte in de broodjeszaak.
2.10.
In mei 2016 heeft de gevolmachtigde van Goudse een (anonieme) melding gekregen dat de echtgenoot van [persoon A] in de broodjeszaak aan het werk was. Mede naar aanleiding daarvan heeft Goudse een onderzoek uitgevoerd. In dat kader is de broodjeszaak gedurende enkele dagen geobserveerd. Daarbij is waargenomen dat de echtgenoot in de winkel aan het werk was. Ook hebben de observanten gezien dat [persoon A] aanwezig was, met verschillende mensen sprak en de planten verzorgde.
2.11.
Op 10 augustus 2016 heeft [persoon A] met medewerkers van Goudse gesproken. In dat gesprek heeft [persoon A] onder andere verklaard dat zij sinds de ziekmelding van haar echtgenoot zelf in de broodjeszaak heeft gewerkt. Ook heeft zij verklaard dat zij met de arbodienst en het UWV overleg voerde over de arbeidsongeschiktheid van haar echtgenoot.
2.12.
Het onderzoek van Goudse heeft ertoe geleid dat de uitkeringen onder de verzuimverzekering aan [persoon A] zijn stop gezet. Ook heeft Goudse [persoon A] opgenomen in het Externe Verwijzingsregister.
2.13.
[persoon A] heeft een voorlopig getuigenverhoor tegen Goudse gestart. In dat kader is zij op 21 augustus 2017 zelf als getuige gehoord. Op 23 oktober 2017 zijn getuigen in contra-enquête gehoord. Ook bij die zitting was [persoon A] aanwezig.
2.14.
In februari 2020 heeft Goudse haar onderzoeksbevindingen aan Klaverblad ter beschikking gesteld.
2.15.
Bij brief van 24 maart 2020 heeft Klaverblad [persoon A] bericht dat zij verzekeringsfraude heeft gepleegd en daarom geen recht heeft op een uitkering en ook dat haar gegevens in diverse registers worden opgenomen.

3..Het geschil

in conventie

3.1.
Klaverblad vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad het volgende:
- voor recht te verklaren dat [persoon A] zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke misleiding van Klaverblad en dat zij gehouden is de daaruit voortvloeiende schade te vergoeden;
- [persoon A] te veroordelen tot betaling aan Klaverblad van een bedrag van
€ 126.211,63, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 januari 2015, althans vanaf de eerst mogelijke dag doch in ieder geval vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele betaling;
- [persoon A] te veroordelen in de kosten van het geding, te vermeerderen met de
wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na het vonnis en in de nakosten.
3.2.
[persoon A] voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Klaverblad in de proceskosten.
in reconventie
3.3.
[persoon A] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad het volgende:
- voor recht te verklaren dat de verzekering door de naamloze vennootschap
Klaverblad niet rechtsgeldig is opgezegd;
- de naamloze vennootschap Klaverblad te
veroordelen tot nakoming van de verzekering;
- Klaverblad te veroordelen tot hervatting, met terugwerkende kracht vanaf 1 april 2020, van betaling van de maandelijks aan [persoon A] toekomende uitkeringen, vermeerderd met de wettelijke rente over de niet tijdig betaalde uitkeringen;
- Klaverblad te veroordelen in de kosten van deze procedure en de nakosten.
3.4.
Klaverblad voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [persoon A] in de proceskosten.

4..De beoordeling

in conventie

4.1.
De vordering is gebaseerd op artikel 7:941 lid 5 BW. Volgens Klaverblad heeft [persoon A] haar onjuist geïnformeerd met het opzet om haar te misleiden. [persoon A] heeft zich volgens Klaverblad arbeidsongeschikt gemeld en jarenlang volgehouden volledig arbeidsongeschikt te zijn, terwijl daarvan in werkelijkheid geen sprake was. Zij heeft daardoor uitkeringen ontvangen waarop zij geen recht had. Vanwege deze opzet tot misleiding is het recht op uitkering in de visie van Klaverblad vervallen en zal [persoon A] de ontvangen uitkeringen moeten terugbetalen en ook de overige schade moeten vergoeden. [persoon A] heeft het betoog van Klaverblad bestreden.
4.2.
Voor het antwoord op de vraag of de verzekeringnemer of de tot uitkering gerechtigde met de schending van de in artikel 7:941 lid 2 BW bedoelde mededelingsplicht het opzet heeft gehad de verzekeraar te misleiden, moet worden onderzocht of daarbij de bedoeling heeft voorgezeten de verzekeraar te bewegen tot het verstrekken van een uitkering die hij zonder die schending niet zou hebben verstrekt (HR 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:311). Stelplicht en bewijslast rusten op de verzekeraar.
4.3.
Hierna zal de rechtbank ingaan op de bevindingen die Klaverblad aan haar verwijt van opzettelijke misleiding ten grondslag heeft gelegd. Om die bevindingen op waarde te kunnen schatten, is van belang dat eerst een opsomming wordt gegeven van de omstandigheden waaronder Klaverblad tot uitkering is overgegaan. [persoon A] heeft de navolgende stellingen niet betwist, zodat de rechtbank deze bij haar beoordeling als vaststaand aanneemt :
In haar ziekmelding van 16 februari 2015 heeft [persoon A] vermeld dat zij zichzelf voor 100% arbeidsongeschikt achtte, met als oorzaak rouwverwerking na het overlijden van haar vader.
Sindsdien heeft zij Klaverblad op geen enkel moment bericht dat zij weer (deels) hersteld was. Zij heeft in 2020 desgevraagd verklaard dat zij sinds haar ziekmelding geen werkzaamheden meer heeft verricht.
Vanaf de ziekmelding tot begin 2020 hebben medewerkers van Klaverblad om de paar maanden telefonisch contact opgenomen om te informeren naar de stand van zaken. Bij geen van die contacten heeft de desbetreffende medewerker met [persoon A] zelf kunnen spreken. Steeds was het haar echtgenoot of haar dochter die het woord deed. Uit een van de telefoonnotities volgt dat de medewerker van Klaverblad wel gevraagd heeft om met [persoon A] zelf te kunnen spreken, waarop het antwoord was dat dit niet kon omdat [persoon A] niet aanspreekbaar is.
Uit de telefoonnotities volgt dat het – volgens de door de echtgenoot of dochter verstrekte informatie – voortdurend zeer slecht met [persoon A] ging, dat haar echtgenoot en dochter haar niet alleen thuis durfden te laten, omdat zij bang waren dat zij zichzelf iets zou aandoen, dat zij al het werk in de broodjeszaak deden en dat [persoon A] er niet meer op uit ging.
[persoon A] is sinds de ziekmelding onder medische behandeling geweest van psychiaters. Uit de berichten van de medisch adviseur van Klaverblad volgt dat [persoon A] volgens haar behandelaars lijdt aan schizofrenie, psychoses en hallucinaties, waarvoor zij (zware) medicatie krijgt voorgeschreven. Ook volgt daaruit dat bij de consulten steeds een familielid van [persoon A] aanwezig is, die overwegend het woord doet.
4.4.
Klaverblad betoogt dat de gedragingen van [persoon A] in haar verhouding tot Goudse (dat wil zeggen in het kader van de verzuimverzekering) op geen enkele wijze te rijmen zijn met het beeld dat [persoon A] sinds 2015 jegens Klaverblad heeft geschetst. Concreet gaat het om het volgende:
Tegenover Goudse heeft [persoon A] (herhaaldelijk) verklaard dat sinds de ziekmelding van haar echtgenoot (mei 2015) de werkzaamheden in de broodjeszaak door haar worden verricht, op drukke tijden geholpen door haar dochter.
In verband met de arbeidsongeschiktheid van haar echtgenoot heeft [persoon A] overleg gevoerd met de arbodienst en het UWV. Het papierwerk in dit verband regelde [persoon A] (volgens haar verklaring jegens Goudse) vanuit de zaak.
Tegenover Goudse heeft [persoon A] verklaard dat haar echtgenoot nog maar heel sporadisch in de zaak kwam, dat zij wel heeft geprobeerd om hem weer aan het werk te krijgen, maar dat dit gewoon niet ging.
Tijdens observaties in het kader van het door Goudse verrichte onderzoek is waargenomen dat [persoon A] in de zaak aanwezig was en in gesprek was met klanten.
Op 10 augustus 2016 heeft Goudse uitvoerig met [persoon A] en haar dochter gesproken over haar bevindingen. Uit het gespreksverslag kan worden afgeleid dat [persoon A] zelf overwegend het woord voerde, zo nu en dan aangevuld door haar dochter.
Uit het gespreksverslag blijkt niet dat [persoon A] moeite had om het gesprek te voeren. De desbetreffende medewerkers van Goudse hebben later verklaard (per mail aan Klaverblad van 11 februari 2020) dat hen tijdens het gesprek niet is gebleken dat [persoon A] “mentale problemen” had of een verwarde indruk maakte.
In het kader van het – op initiatief van [persoon A] – gehouden voorlopig getuigenverhoor is [persoon A] zelf op 21 augustus 2017 als getuige gehoord. Bijzonderheden ten aanzien van de gesteldheid van [persoon A] zijn toen niet gebleken.
Bij het daarop volgende verhoor van onderzoekers van Goudse is [persoon A] ook aanwezig geweest. Een van de onderzoekers heeft bij die gelegenheid verklaard dat [persoon A] tijdens het gesprek van 10 augustus 2016 “goed uit haar woorden kon komen.”
4.5.
Bij het vervolg van de beoordeling moet worden voorop gesteld dat [persoon A] de feitelijke juistheid van deze opsomming van bevindingen niet voldoende heeft betwist. In haar conclusie van antwoord heeft [persoon A] aangevoerd dat het de vraag is of de informatie uit het dossier van Goudse juist is. Dit kan niet gelden als voldoende gemotiveerde betwisting. De hiervoor weergegeven bevindingen staan dus vast. Voor de volledigheid voegt de rechtbank hieraan toe dat [persoon A] geen actie heeft ondernomen tegen de opname van haar gegevens door Goudse in het extern verwijzingsregister.
4.6.
De rechtbank is met Klaverblad van oordeel dat de in 4.4 opgesomde bevindingen niet vallen te verenigen met het beeld dat [persoon A] jegens Klaverblad heeft geschetst. Zij heeft zich jegens Klaverblad gepresenteerd als in ernstige mate hulpbehoevend, als iemand die zelfs niet in staat is medewerkers van Klaverblad te woord te staan en die in gesprekken met artsen vrijwel volledig leunt op woordvoering door familieleden. In het kader van de claim van [persoon A] onder de met Goudse gesloten verzekering bleek [persoon A] daarentegen wel degelijk haar eigen zaken te kunnen behartigen. Van moeite om gesprekken te voeren – zelfs zeer langdurige en confronterende gesprekken, zoals het gesprek met onderzoekers op 10 augustus 2016 en het getuigenverhoor – is bij die gelegenheden niets gebleken. Ook inhoudelijk staan de verklaringen van [persoon A] jegens Goudse lijnrecht tegenover haar verklaringen jegens Klaverblad: ten opzichte van Klaverblad heeft [persoon A] (vooral via haar echtgenoot) doen verklaren dat zij tot niets in staat was, terwijl zij tegenover Goudse heeft verklaard dat juist zij het werk van haar (zieke) echtgenoot volledig heeft overgenomen, bij drukte geholpen door haar dochter. De observaties van de onderzoekers van Goudse bevestigen deze laatste verklaring in zoverre dat daaruit in elk geval blijkt dat [persoon A] in de zaak aanwezig was en met bezoekers kon communiceren.
4.7.
Deze ernstige discrepantie tussen het jegens Klaverblad geschetste beeld en de in 4.4 opgesomde bevindingen rechtvaardigen in beginsel de door Klaverblad getrokken conclusie dat [persoon A] haar heeft voorgelogen over haar werkelijke situatie, in die zin dat zij het heeft doen voorkomen dat zij er zeer veel slechter aan toe was dan in werkelijkheid het geval was.
4.8.
De hier bedoelde discrepantie is dermate in het oog lopend dat van [persoon A] ten minste had mogen worden verwacht feiten aan te voeren die een en ander in een ander licht zouden kunnen plaatsen. Te denken valt bijvoorbeeld aan feiten die erop kunnen wijzen dat de onmogelijkheid om artsen en medewerkers van Klaverblad normaal te woord te staan wegens psychische stoornissen niet in de weg stond aan het voeren van uitvoerige gesprekken met onderzoekers van Goudse en het afleggen van een getuigenverklaring. Dergelijke feiten heeft [persoon A] niet gesteld. De conclusie van antwoord bevat op dit punt niets concreets. In de zittingsagenda heeft de rechtbank hierop expliciet gewezen. Ook tijdens de zitting heeft [persoon A] echter geen concrete feiten naar voren gebracht. In wezen heeft [persoon A] volstaan met de opmerking dat zij haar goede en slechte dagen had en dat het niet voorstelbaar is dat zij zo lang psychiaters voor de gek heeft gehouden. Deze stellingen zijn op geen enkele wijze onderbouwd of geconcretiseerd en daarom in het licht van de door Klaverblad gestelde feiten onvoldoende. De rechtbank licht dit nog nader toe als volgt.
4.9.
In de eerste plaats is van belang dat van de kant van [persoon A] nooit aan Klaverblad is gemeld dat het bij tijd en wijle ook zodanig beter met haar ging dat zij wel in staat was om medewerkers van Klaverblad zelf te woord te staan en om – met enige regelmaat – in de zaak aanwezig te zijn. Als het al zo zou zijn dat medewerkers van Klaverblad steeds contact zochten op momenten dat het (toevallig) slecht met [persoon A] ging, en zij dus op die momenten daadwerkelijk niet in staat was die medewerkers te woord te staan, dan nog zou het in de rede gelegen hebben dat haar echtgenoot of haar dochter ooit iets zouden hebben gezegd van de strekking dat [persoon A] ook wel haar goede dagen had. Dat is niet gebeurd.
4.10.
In de tweede plaats volgt uit de vaststaande feiten dat de waargenomen actieve aanwezigheid van [persoon A] in de zaak, het gesprek met onderzoekers van Goudse en de getuigenverklaring voor de rechtbank plaatsvonden in dezelfde periodes als waarin [persoon A] door psychiaters is gezien, waarbij zonder uitzondering de conclusie is getrokken dat het onverminderd slecht ging. Zo heeft de psychiater op 2 juli 2016 geconstateerd dat [persoon A] nog steeds door hallucinaties in beslag werd genomen, hebben de onderzoekers van Goudse op 15 juli 2016 geconstateerd dat [persoon A] in de zaak actief was, heeft de echtgenoot van [persoon A] op 8 augustus 2016 aan Klaverblad laten weten dat het nu nog slechter met haar ging dan eerst en heeft op 10 augustus 2016 het uitvoerige gesprek met de onderzoekers van Goudse plaatsgevonden. Rondom het getuigenverhoor van [persoon A] was het beeld niet anders: op 15 augustus 2017 heeft de psychiater bericht dat het onverminderd slecht ging met [persoon A] – nadat de psychiatrisch expert op 3 juli 2017 had gerapporteerd dat hij geen contact met [persoon A] kon krijgen en dat zijn rapportage is gebaseerd op hetgeen een neef van [persoon A] heeft verklaard – terwijl zij op 21 augustus 2017 haar verklaring ten overstaan van de rechtbank heeft afgelegd. Hoewel het natuurlijk mogelijk is dat dit verklaard kan worden door het ziektebeeld van [persoon A] , lag het op haar weg om dit gemotiveerd te stellen. De enkele stelling dat zij nu eenmaal haar goede en slechte dagen had is in dit verband onvoldoende. Tijdens de zitting heeft [persoon A] gewezen op een bericht van de psychiater, waarin deze vermeldt dat zij ook wel momenten had waarop ze “meer helder en aanwezig was”. Daarmee heeft [persoon A] haar stellingen niet alsnog voldoende onderbouwd, alleen al niet omdat bij die opmerking de toevoeging hoort dat het gesprek [persoon A] “overigens al snel vermoeit.” Van die vermoeidheid is niets gebleken bij de acties van [persoon A] in het kader van haar claim onder de verzuimverzekering.
4.11.
Ten slotte de stelling van [persoon A] dat het niet voorstelbaar is dat zij psychiaters zo lang voor de gek heeft gehouden. Ook deze pas tijdens de zitting geponeerde stelling heeft [persoon A] op geen enkele wijze onderbouwd. In het licht van de vaststaande feiten had (een begin van) enige onderbouwing wel van [persoon A] verwacht mogen worden. In dat verband kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een verklaring van haar psychiater waaruit volgt dat het door [persoon A] vertoonde gedrag goed kan samengaan met haar ziektebeeld. Nu een dergelijk begin van onderbouwing ontbreekt, gaat de rechtbank aan de stelling van [persoon A] voorbij, mede gelet op het feit dat [persoon A] slechts met aanzienlijke tussenpozen door psychiaters is gezien.
4.12.
De conclusie van al het voorgaande is dat [persoon A] onvoldoende heeft aangevoerd ter onderbouwing van haar betwisting van de door Klaverblad gestelde feiten. Aan (tegen)bewijslevering komt de rechtbank dus niet toe. De in 4.7 voorlopig getrokken conclusie is definitief. De aard van de gedragingen van [persoon A] (aanspraak maken op uitkeringen onder de arbeidsongeschiktheidsverzekering door voor te wenden dat zij in ernstige mate arbeidsongeschikt is) brengt mee dat ook de conclusie is gerechtvaardigd dat [persoon A] dit heeft gedaan met de bedoeling Klaverblad te bewegen tot het doen van uitkeringen waarop zij zonder die onjuiste informatieverstrekking geen recht zou hebben. Er is dus sprake van opzet tot misleiding als bedoeld in artikel 7:941 lid 5 BW.
4.13.
[persoon A] heeft zich op het standpunt gesteld dat Klaverblad ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de van Goudse verkregen informatie. Volgens [persoon A] is sprake van onrechtmatig verkregen bewijs dat Klaverblad niet aan haar vordering ten grondslag mag leggen. Ook heeft Klaverblad volgens [persoon A] ten onrechte geen openheid van zaken gekregen over de wijze waarop zij de hier bedoelde informatie heeft verkregen. De rechtbank verwerpt dit verweer. Als toelichting dient het volgende.
4.14.
Bij conclusie van antwoord in reconventie en tijdens de zitting heeft Klaverblad nader toegelicht op welke wijze zij de beschikking heeft gekregen over gegevens uit het onderzoek van Goudse. Kort samengevat heeft zij het volgende verklaard. Goudse heeft de gegevens van [persoon A] naar aanleiding van haar onderzoek opgenomen in het externe verwijzingsregister. In januari 2020 heeft de dochter van [persoon A] een adreswijziging aan Klaverblad doorgegeven. Bij de verwerking daarvan is Klaverblad gestuit op de registratie van [persoon A] in het extern verwijzingsregister. Dit heeft geleid tot overleg tussen de afdelingen Veiligheidszaken van Klaverblad en Goudse over de redenen van de opname van [persoon A] in dat register. Naar aanleiding daarvan heeft Goudse delen van haar onderzoeksbevindingen aan de afdeling Veiligheidszaken van Klaverblad ter beschikking gesteld.
4.15.
Gelet op deze gang van zaken, die niet door [persoon A] is betwist, valt niet in te zien op welk punt Klaverblad onrechtmatig heeft gehandeld. Gegeven de registratie van [persoon A] in het extern verwijzingsregister, stond het Goudse in beginsel vrij informatie omtrent die registratie met een medeverzekeraar als Klaverblad te delen, mits gehandeld werd in overeenstemming met het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële instellingen (hierna: het Protocol). Klaverblad heeft gesteld dat de voorschriften uit dit Protocol in acht zijn genomen. Zo zijn (alleen) de afdelingen Veiligheidszaken van de beide verzekeraars bij de uitwisseling van informatie betrokken geweest en heeft die afdeling van Goudse het verzoek om informatie zelfstandig getoetst aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit (conform de artikelen 3.2 en 4.2 van het Protocol). Dit laatste heeft Klaverblad nader onderbouwd door overlegging van de mailcorrespondentie tussen de afdelingen Veiligheidszaken van Klaverblad en Goudse. In dit verband heeft Klaverblad onbetwist gesteld dat zij niet het volledige dossier van Goudse heeft gekregen. Zo ontbreekt bijvoorbeeld de door [persoon A] in het voorlopig getuigenverhoor afgelegde verklaring. Gegeven de ernst van de vermoede onregelmatigheden, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat Goudse in redelijkheid van het verstrekken van gegevens aan Klaverblad had moeten afzien dan wel dat Klaverblad deze gegevens niet in ontvangst had moeten nemen. Daarbij verdient opmerking dat het – onder bepaalde voorwaarden – uitwisselen van informatie tussen verzekeraars juist het doel is van het externe verwijzingsregister.
4.16.
Voor zover zou moeten worden aangenomen dat Goudse mogelijk meer informatie aan Klaverblad ter beschikking heeft gesteld dan redelijkerwijs noodzakelijk was en om die reden van onrechtmatig verkregen bewijs sprake zou zijn, dan leidt dat nog niet tot een andere uitkomst van deze procedure. In een civiele procedure geldt niet als algemene regel dat de rechter op onrechtmatig verkregen bewijs geen acht mag slaan. In beginsel wegen het algemene maatschappelijke belang dat de waarheid in een juridische procedure aan het licht komt en het belang dat partijen erbij hebben hun stellingen aannemelijk te kunnen maken, zwaarder dan het belang van uitsluiting van bewijs. Slechts indien sprake is van bijkomende omstandigheden, is terzijdelegging van dat bewijs gerechtvaardigd. Dit is vaste rechtspraak van de Hoge Raad (zie in een verzekeringsrechtelijke kwestie bijvoorbeeld HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:942). In het hier bedoelde geval (Goudse heeft meer informatie aan Klaverblad verstrekt dan redelijkerwijs nodig) is de daardoor veroorzaakte inbreuk op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van [persoon A] hoe dan ook beperkt. Daar tegenover staat het belang van Klaverblad om de vermoedens van fraude van [persoon A] deugdelijk te kunnen onderzoeken. Mede gelet op de aard van de rechtsverhouding tussen partijen, waarin Klaverblad tot op grote hoogte afhankelijk is van de door [persoon A] verstrekte informatie, komt aan dat belang van Klaverblad groter gewicht toe.
4.17.
Voor de volledigheid wijst de rechtbank er nog op dat [persoon A] niet het verweer heeft gevoerd dat Goudse in het kader van haar onderzoek onrechtmatig heeft gehandeld, daargelaten of dat verweer in de onderhavige procedure ter zake dienend zou zijn. De rechtbank herhaalt hier dat [persoon A] geen actie heeft ondernomen tegen de registratie door Goudse in het externe verwijzingsregister.
4.18.
Uit al het voorgaande volgt dat Klaverblad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het recht van [persoon A] op uitkering onder de verzekering is vervallen. [persoon A] is toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van haar informatieverplichting met het opzet Klaverblad te misleiden. Zij zal de ontvangen uitkeringen moeten terugbetalen en ook de overige schade van Klaverblad moeten vergoeden.
4.19.
Klaverblad heeft haar vordering bij dagvaarding voldoende inzichtelijk onderbouwd. [persoon A] op haar beurt heeft geen verweer gevoerd tegen de omvang van de vordering. De gevorderde hoofdsom van € 126.211,63 zal dus worden toegewezen.
4.20.
Klaverblad vordert daarnaast de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 26 januari 2015, te weten de ingangsdatum van de ziekmelding. Die datum kan echter niet worden vastgesteld als moment waarop [persoon A] met de (terug)betaling van de volledige hoofdsom in verzuim is geraakt. Nu een ander aanknopingspunt ontbreekt, zal de rechtbank de ingangsdatum van de wettelijke rente bepalen op de datum van dagvaarding.
4.21.
Naast de veroordeling van [persoon A] tot betaling van het hiervoor genoemde bedrag heeft Klaverblad onvoldoende belang bij een afzonderlijke verklaring voor recht ter zake van de opzettelijke misleiding door [persoon A] . Die verklaring voor recht zal dus niet worden gegeven.
4.22.
[persoon A] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden begroot op € 4.131 aan griffierecht, € 102,96 aan explootkosten en € 3.540 aan advocaatsalaris. De nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten zijn toewijsbaar zoals in het dictum omschreven.
in reconventie
4.23.
De vordering strekt ertoe dat de opzegging door Klaverblad van de verzekeringsovereenkomst ongedaan wordt gemaakt en dat Klaverblad de betaling van maandelijkse uitkeringen onder die overeenkomst hervat. Gelet op de beoordeling in conventie is die vordering niet toewijsbaar.
4.24.
[persoon A] zal worden veroordeeld in de proceskosten van Klaverblad. Deze worden begroot op € 563 aan advocaatsalaris. De begroting van de nakosten in reconventie zal worden betrokken bij de daartoe strekkende veroordeling in conventie.

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [persoon A] tot betaling aan Klaverblad van € 126.211,63, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 december 2020 tot aan de dag van voldoening;
5.2.
veroordeelt [persoon A] in de proceskosten, aan de zijde van Klaverblad tot op heden begroot op € 7.773,96, en in de nakosten, begroot op € 255 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [persoon A] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de 15e dag na dagtekening van dit vonnis tot aan de dag van voldoening;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
5.5.
wijst de vorderingen af;
5.6.
veroordeelt [persoon A] in de proceskosten van Klaverblad, tot op heden begroot op € 563 aan salaris advocaat;
5.7.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2021. [1]

Voetnoten

1.type: