4.4.Klaverblad betoogt dat de gedragingen van [persoon A] in haar verhouding tot Goudse (dat wil zeggen in het kader van de verzuimverzekering) op geen enkele wijze te rijmen zijn met het beeld dat [persoon A] sinds 2015 jegens Klaverblad heeft geschetst. Concreet gaat het om het volgende:
Tegenover Goudse heeft [persoon A] (herhaaldelijk) verklaard dat sinds de ziekmelding van haar echtgenoot (mei 2015) de werkzaamheden in de broodjeszaak door haar worden verricht, op drukke tijden geholpen door haar dochter.
In verband met de arbeidsongeschiktheid van haar echtgenoot heeft [persoon A] overleg gevoerd met de arbodienst en het UWV. Het papierwerk in dit verband regelde [persoon A] (volgens haar verklaring jegens Goudse) vanuit de zaak.
Tegenover Goudse heeft [persoon A] verklaard dat haar echtgenoot nog maar heel sporadisch in de zaak kwam, dat zij wel heeft geprobeerd om hem weer aan het werk te krijgen, maar dat dit gewoon niet ging.
Tijdens observaties in het kader van het door Goudse verrichte onderzoek is waargenomen dat [persoon A] in de zaak aanwezig was en in gesprek was met klanten.
Op 10 augustus 2016 heeft Goudse uitvoerig met [persoon A] en haar dochter gesproken over haar bevindingen. Uit het gespreksverslag kan worden afgeleid dat [persoon A] zelf overwegend het woord voerde, zo nu en dan aangevuld door haar dochter.
Uit het gespreksverslag blijkt niet dat [persoon A] moeite had om het gesprek te voeren. De desbetreffende medewerkers van Goudse hebben later verklaard (per mail aan Klaverblad van 11 februari 2020) dat hen tijdens het gesprek niet is gebleken dat [persoon A] “mentale problemen” had of een verwarde indruk maakte.
In het kader van het – op initiatief van [persoon A] – gehouden voorlopig getuigenverhoor is [persoon A] zelf op 21 augustus 2017 als getuige gehoord. Bijzonderheden ten aanzien van de gesteldheid van [persoon A] zijn toen niet gebleken.
Bij het daarop volgende verhoor van onderzoekers van Goudse is [persoon A] ook aanwezig geweest. Een van de onderzoekers heeft bij die gelegenheid verklaard dat [persoon A] tijdens het gesprek van 10 augustus 2016 “goed uit haar woorden kon komen.”