ECLI:NL:RBROT:2021:7114
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering subsidieaanvraag door stichting in oprichting en niet-ontvankelijkheid bezwaar
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een stichting in oprichting en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. De stichting, vertegenwoordigd door eiseres, had een subsidieaanvraag ingediend die op 4 december 2019 door verweerder werd geweigerd. Eiseres maakte bezwaar tegen deze weigering, maar verweerder verklaarde het bezwaar op 17 januari 2020 niet-ontvankelijk. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank oordeelde dat eiseres niet de juiste bevoegdheid had om bezwaar te maken, omdat zij optrad als gemachtigde van de stichting, die nog niet was opgericht. De rechtbank stelde vast dat er geen bewijs was overgelegd waaruit bleek dat eiseres als intermediair bevoegd was om het bezwaar in te dienen. De rechtbank benadrukte dat een stichting in oprichting geen rechtspersoonlijkheid heeft en dus niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. Eiseres voerde aan dat zij als derde-belanghebbende moest worden aangemerkt, maar de rechtbank oordeelde dat haar belang afgeleid was en niet rechtstreeks.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en oordeelde dat verweerder in redelijkheid het bezwaar niet-ontvankelijk had kunnen verklaren. De uitspraak werd gedaan door mr. F.P.J. Schoonen, in aanwezigheid van griffier mr. H.L. de Vries, en werd openbaar uitgesproken op 16 juli 2021.