ECLI:NL:RBROT:2021:6851

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 juli 2021
Publicatiedatum
19 juli 2021
Zaaknummer
ROT 21/1125
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor dubbele huurkosten op basis van onvoldoende reservering

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van dubbele huur door eiseres. Eiseres, die een bijstandsuitkering ontvangt, had een urgentieverklaring voor een woning gekregen op 23 mei 2019 en heeft per 1 juli 2020 een nieuwe woning geaccepteerd. De aanvraag voor bijzondere bijstand werd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam afgewezen, omdat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij niet voor deze kosten had kunnen reserveren.

De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende had aangetoond dat de kosten van dubbele huur voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden. De rechtbank benadrukte dat eiseres, gezien de tijd tussen de urgentieverklaring en de acceptatie van de nieuwe woning, in staat had moeten zijn om te reserveren voor de kosten. Eiseres voerde aan dat zij ook andere noodzakelijke kosten had, zoals voor haar kinderen en inrichtingskosten, maar de rechtbank vond deze argumenten niet overtuigend. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet had aangetoond dat zij niet had kunnen sparen voor de dubbele huur en verklaarde het beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de aanvrager om aan te tonen dat aan de voorwaarden voor bijzondere bijstand is voldaan. De rechtbank wees erop dat de voorzienbaarheid van de verhuizing en de mogelijkheid om te reserveren voor kosten belangrijke factoren zijn bij de beoordeling van aanvragen voor bijzondere bijstand.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/1125

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juli 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [woonplaats eiseres], eiseres
(gemachtigde: mr. A. el Idrissi),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. J.F. Jim).

Procesverloop

Bij besluit van 2 oktober 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand voor de kosten van dubbele huur op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Bij besluit van 18 januari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiseres ontvangt een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande. Aan eiseres is een urgentieverklaring voor een woning verleend per 23 mei 2019, op grond van de urgentiegrond geweld en bedreiging. Vervolgens heeft eiseres per 1 juli 2020 een nieuwe woning geaccepteerd. Op 1 juli 2020 heeft eiseres een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van dubbele huur ingediend. Hierop is het primaire besluit genomen.
1.2.
Bij besluit van 8 augustus 2020 is aan eiseres bijzondere bijstand voor stofferingskosten toegekend.
2. Het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit onder wijziging van de grondslag is gehandhaafd, houdt voor zover van belang voor deze uitspraak het volgende in. Volgens verweerder is de aanvraag om bijzondere bijstand terecht afgewezen, omdat de kosten niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden en eiseres vanwege voorzienbaarheid van de verhuizing voor deze kosten had moeten reserveren.
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder de aanvraag om bijzondere bijstand ten onrechte heeft afgewezen, omdat de kosten wel voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Daartoe voert zij aan dat aan de verhuizing een urgentieverklaring ten grondslag ligt en zij niet heeft kunnen reserveren voor de kosten van dubbele huur. De periode gelegen tussen verlening van de urgentie en het accepteren van de woning was niet zodanig lang dat gespaard kon worden voor de (volledige) dubbele huur. Dat de verhuizing al voorzienbaar was sinds 23 mei 2019 maakt het voorgaande niet anders. Daar komt bij dat eiseres ook andere kosten had, waaronder kosten voor haar thuiswonende kinderen en inrichtingskosten voor de nieuwe woning. Met toepassing van de jurisprudentiële norm voor sparen uit de bijstandsnorm heeft eiseres maximaal € 1.505,62 kunnen sparen (14 x 10 % van de bijstandsnorm). Dat is slechts voldoende voor de inrichtingskosten die eiseres heeft moeten maken, en niet ook nog voor de kosten van dubbele huur. Ter onderbouwing van de inrichtingskosten is een offerte voor de aanschaf van een bankstel en een bon voor de aanschaf van een koelkast en een gasfornuis overgelegd, tezamen ter hoogte van € 1.668.
4. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), waaronder de uitspraak van 29 september 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:2433), dient bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Pw eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft de bijstandsverlenende instantie ingevolge deze bepaling een zekere beoordelingsvrijheid. De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten, voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
5. Niet in geschil is dat de kosten waarvoor eiseres bijzondere bijstand heeft gevraagd zich voordoen en dat die kosten in het individuele geval van eiseres noodzakelijk waren. Tussen partijen is in geschil of de kosten van dubbele huur voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, waarbij het gaat om de vraag of eiseres voor die kosten heeft kunnen reserveren. Uit eveneens vaste rechtspraak van de Raad, bijvoorbeeld de uitspraak van
15 oktober 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:3319), met betrekking tot artikel 35, eerste lid, van de Pw volgt dat de kosten van een verhuizing en inrichting van een woning moeten worden gerekend tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke bestaanskosten. Deze kosten dienen in beginsel uit een inkomen op bijstandsniveau te worden voldaan hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Slechts wanneer de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, kan dit een aanleiding zijn om bijzondere bijstand te verlenen.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat het aan eiseres als aanvrager van bijzondere bijstand is om aannemelijk te maken dat zij voldoet aan de voorwaarden voor verlening van de gevraagde bijstand. Dat betekent in dit geval dat eiseres aannemelijk moet maken dat de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden en zij daarvoor niet heeft kunnen reserveren.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden, en evenmin dat het voor haar onmogelijk was om voor de kosten van dubbele huur te reserveren, dan wel daarin te voorzien door middel van gespreide betaling achteraf. Dat aan eiseres een urgentieverklaring is verleend betekent niet automatisch dat de kosten van dubbele huur uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten zijn waarvoor bijzondere bijstand moet worden verstrekt. De urgentieverklaring is verleend per 23 mei 2019, zodat eiseres in ieder geval vanaf dat moment rekening kon houden met toekomstige kosten van dubbele huur. De voorzienbaarheid van de verhuizing is, anders dan eiseres meent, een relevant gegeven waar verweerder rekening mee heeft mogen houden. Nu eiseres de nieuwe woning heeft geaccepteerd per 1 juli 2020, heeft tussen het moment van verlenen van de urgentie en het accepteren van de nieuwe woning voldoende tijd gelegen om te reserveren voor de kosten van dubbele huur.
6.3.
De stelling van eiseres dat zij ook andere noodzakelijke kosten heeft moeten maken, namelijk voor haar opgroeiende kinderen en voor inrichting van haar woning, waardoor zij niet heeft kunnen sparen voor de dubbele huur, volgt de rechtbank niet. Eiseres heeft de kosten voor haar opgroeiende kinderen in het geheel niet onderbouwd, en evenmin inzichtelijk gemaakt hoeveel zij heeft gespaard. Zij stelt dat zij € 1.505,62 heeft kunnen sparen, waarmee zij naar het oordeel van de rechtbank in de kosten van dubbele huur moet hebben kunnen voorzien. De kosten van dubbele huur deden zich immers eerder voor dan de kosten voor woninginrichting. Dat na betaling van de kosten voor dubbele huur wellicht te weinig geld resteerde om ook de gestelde inrichtingskosten mee te voldoen – wat daar verder ook van zij – maakt dat oordeel niet anders. Nu de offerte voor een bankstel niet is opgemaakt op naam van eiseres, acht de rechtbank bovendien niet aannemelijk dat eiseres deze kosten zelf heeft hoeven maken. Op de bon van de Mediamarkt, voor een koelkast en een gasfornuis van tezamen € 848,-, is geen factuuradres zichtbaar. Indien eiseres deze kosten inderdaad heeft moeten maken, kan daaruit niet de conclusie worden getrokken dat zij als gevolg daarvan niet heeft kunnen sparen voor de kosten van dubbele huur gelet op het moment dat laatstgenoemde kosten zich voordeden.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. Blagrove, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.I. Kieviet, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2021.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.