ECLI:NL:RBROT:2021:6780

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juli 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
ROT 20/4230
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake Ziektewetuitkering zonder procesbelang

Op 19 juli 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres, die sinds 31 oktober 2018 ziek is, had een beroep ingesteld tegen het besluit van 26 juni 2020, waarin haar bezwaar tegen de voortzetting van haar Ziektewetuitkering ongegrond werd verklaard. Eiseres stelde dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand was gekomen, omdat zij niet was gehoord en er geen onderzoek had plaatsgevonden door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Tevens voerde zij aan dat haar medische situatie was verslechterd en dat er sprake was van een whiplash.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen procesbelang heeft bij de procedure. Dit is gebaseerd op het feit dat, zelfs als de rechtbank het beroep gegrond zou verklaren, dit geen invloed zou hebben op haar recht op de Ziektewetuitkering, die ongewijzigd blijft. De rechtbank verwijst naar eerdere rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, waarin is vastgesteld dat procesbelang aanwezig moet zijn om een beroep ontvankelijk te verklaren. De rechtbank concludeert dat het inhoudelijke oordeel van de rechtbank over de Ziektewetbeoordeling geen betekenis heeft voor de toekomstige Wet WIA-beoordeling, omdat deze gebaseerd moet zijn op actuele medische en arbeidskundige gegevens.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/4230

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: mr. A. Arabkhani.

Procesverloop

In het besluit van 19 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiseres op grond van de Ziektewet (ZW) ongewijzigd voortgezet, omdat zij op 30 oktober 2019 minder dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
In het besluit van 26 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en haar partner. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft tot 24 november 2015 gewerkt als accountmanager gedurende 36 uur per week. Zij is laatstelijk vanaf 31 oktober 2018 ziek gemeld wegens lichamelijke en psychische klachten. Bij het primaire besluit is eiseres met ingang van 30 oktober 2019 in aanmerking gebracht voor een ZW-uitkering. Het bezwaar van eiseres hiertegen is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.1.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiseres heeft daarbij – kort samengevat – aangevoerd dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat eiseres in bezwaar niet is gehoord en niet is onderzocht door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Eiseres betoogt dat zij meer beperkt is dan door verweerders verzekeringsartsen is vastgesteld. Verder stelt eiseres dat verweerder bij zijn beoordeling is uitgegaan van verouderde medische informatie. In beroep heeft eiseres ter onderbouwing van haar standpunt nieuwe medische informatie overgelegd.
2.2.
Ter zitting heeft eiseres haar standpunt opnieuw uitgebreid naar voren gebracht. Zij heeft daarbij nadrukkelijk aangevoerd dat haar medische situatie sinds 2014 is verslechterd. Naast de toen al bestaande klachten is nu ook sprake van PTSS. Het is voor eiseres onbegrijpelijk dat verweerder haar in staat acht om 30 uur per week te werken. Daarbij wijst zij erop dat uit de onlangs ontvangen medische informatie, afkomstig van haar behandelend neuroloog, blijkt dat vast is komen te staan dat er wel degelijk sprake is van een whiplash.
3. Bij verweerschrift van 8 oktober 2020 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres met haar beroep geen procesbelang heeft en dat het beroep niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, omdat eiseres, die inmiddels gedurende de maximale periode van 104 weken ZW-uitkering heeft ontvangen, met haar beroep geen gunstiger resultaat kan bereiken.
4. Met verwijzing naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), bijvoorbeeld de uitspraak van 26 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2805, stelt de rechtbank vast dat sprake is van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger)beroep nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben.
5. De Raad heeft in zijn uitspraak van 22 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2958, onder verwijzing naar eerdere uitspraken, verder uitgemaakt dat het belang van een betrokkene bij een inhoudelijk oordeel over de rechtmatigheid van een besluit ook gelegen kan zijn in de omstandigheid dat het inhoudelijke oordeel van de bestuursrechter kan worden betrokken bij eventuele toekomstige, vergelijkbare, aanvragen van die betrokkene.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres geen procesbelang bij deze procedure. Als de rechtbank het beroep gegrond zou verklaren en het primaire besluit zou vernietigen, dan zou dat niets veranderen aan het feit dat eiseres ongewijzigd recht op een ZW-uitkering blijft houden vanaf 30 oktober 2019. Het realiseren van het resultaat dat eiseres nastreeft met haar beroep – een in haar ogen juiste medische beoordeling – kan voor haar dus geen feitelijke betekenis hebben. Daarmee is niet voldaan aan één van de voorwaarden die de Raad stelt aan het hebben van procesbelang.
7. Ook is de rechtbank van oordeel dat de mogelijkheid dat het inhoudelijke oordeel van verweerder in deze zaak een rol kan gaan spelen bij de keuring van eiseres voor de Wet WIA-uitkering, geen procesbelang oplevert. De Wet WIA-beoordeling per einde wachttijd moet worden gebaseerd op een actueel medisch en arbeidskundig onderzoek. Daarbij zal op basis van de op dat moment bij eiseres vastgestelde beperkingen een nieuwe functieselectie moeten plaatsvinden. Daarom heeft een oordeel van de rechtbank over de aan deze
ZW-beoordeling ten grondslag gelegde Functionele Mogelijkhedenlijst geen betekenis voor die Wet WIA-beoordeling. De rechtbank verwijst naar rechtsoverweging 4.3.2 van de al genoemde uitspraak van de Raad, ECLI:NL:CRVB:2019:2958.
8. De rechtbank heeft wel gezien dat de inhoudelijke beroepsgronden voor eiseres een zeer grote rol spelen. Nu zij echter van oordeel is dat eiseres geen procesbelang bij deze procedure heeft, komt zij aan de beoordeling van die beroepsgronden niet toe.
9. De conclusie is dat het beroep niet-ontvankelijk is.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van C.E. Delvaux, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 19 juli 2021.

De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.