ECLI:NL:RBROT:2021:6370

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 juni 2021
Publicatiedatum
5 juli 2021
Zaaknummer
ROT 19/576
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd voor verontreinigde runderkarkassen en de rechtmatigheid van de handhaving door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een slachterij, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Eiseres kreeg een boete van € 2.500,- opgelegd wegens overtreding van de Wet dieren, specifiek voor het niet onmiddellijk verwijderen van zichtbare verontreinigingen op runderkarkassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteiten op 8 september 2017 bij een inspectie verontreinigingen heeft aangetroffen op drie karkassen. Eiseres voerde aan dat de boete onterecht was, omdat de overtredingen zouden zijn geconstateerd vóór de postmortemkeuring en dat er nog opknaphandelingen konden plaatsvinden. De rechtbank oordeelde echter dat de constateringen van de toezichthouder correct waren en dat de boete terecht was opgelegd. Eiseres had geen gronden aangevoerd tegen de hoogte van de boete en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor slachterijen om te voldoen aan hygiënevoorschriften en de verantwoordelijkheden van de toezichthouder in het handhavingsproces.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/576

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juni 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. drs. D.B. Pors
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr.ing. H.D. Strookman.

Procesverloop

Bij besluit van 24 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een boete opgelegd van € 2.500,- vanwege een overtreding van de Wet dieren.
Bij besluit van 21 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2020. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.
Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst. Verweerder is in de gelegenheid gesteld om aanvullend verweer uit te brengen. Dit heeft verweerder bij brief van 17 december 2020 gedaan. Hierop heeft eiseres bij brief van 29 december 2020 gereageerd. Vervolgens hebben verweerder en eiseres nogmaals op elkaars standpunten gereageerd bij brieven van respectievelijk 17 en 25 maart 2021.
Met instemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Verweerder heeft aan eiseres een boete opgelegd voor het volgende beboetbare feit: “Karkassen waren zichtbaar verontreinigd. Deze zichtbare verontreinigingen werden niet onmiddellijk verwijderd door bijsnijden of door een andere behandeling met een gelijkwaardig effect.”
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 2.4, eerste lid, aanhef en onder d, van de Regeling dierlijke producten en met artikel 3, eerste lid, en bijlage III, sectie I, hoofdstuk IV, onderdeel 7 en 10 van Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (Verordening 853/2004).
2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen dat op 31 oktober 2017 is opgemaakt door een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteiten. De toezichthouder schrijft in het rapport onder meer het volgende:

Datum en tijdstip van de bevinding: 8 september 2017 omstreeks 11:30 uur.
In het bedrijf aangesproken en gelegitimeerd aan: [naam eigenaar]
functie: Slachthuiseigenaar
Tijdens mijn inspectie bevond ik mij in de slachthal voor de postmortemkeuring van 5 noodslachtingen (zie bijgevoegde VOS-lijst). Tijdens het keuren van runderkarkas [nummer] (sticker karkas: foto 1) zag ik bezoedeling met mest ter hoogte van het linker borstbeen (foto 2 en 3), ter hoogte van het rechter borstbeen (foto 4) en op de staart (foto 5 en 6). Tijdens het keuren van runderkarkas [nummer] (sticker karkas: foto 7) zag ik dat de huid met haren op twee plaatsen ter hoogte van de lies niet verwijderd was (foto 8 en 9) en bezoedeling met mest ter hoogte van de hak (foto 10). Tijdens het keuren van runderkarkas [nummer] (sticker karkas: foto 11) zag ik bezoedeling met mest op de staart en bezoedeling met mest ter hoogte van het diafragma (zie foto 12, 13 en 14).
Bij mijn controle na afloop van het slachtproces zag ik dat de karkassen zichtbaar waren verontreinigd. Zichtbare verontreinigingen werden niet onmiddellijk verwijderd door bijsnijden of door een andere behandeling met een gelijkwaardig effect.
3. Eiseres voert aan dat het besluit moet worden vernietigd omdat verweerder eerst de bestuurlijke boete heeft opgelegd aan de slachterij gevestigd op [adres B] en vervolgens aan eiseres. Er mag niet aan twee verschillende slachterijen dezelfde boete worden opgelegd. Daarnaast heeft verweerder dus geheime stukken die gaan over de slachterij van eiseres naar een andere slachterij gestuurd en zo in de openbaarheid gebracht. Dit heeft schade toegebracht aan de goede naam en eer van eiseres. Het bedrijf van eiseres staat sinds 2011 ingeschreven bij de Kamer van Koophandel op het adres [adres A] en ook op de website van de NVWA staat dit adres vermeld. Verweerder heeft in strijd gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel door privacy- en bedrijfsgevoelige informatie naar derden te sturen, aldus eiseres.
3.1.
Blijkens het rapport van bevindingen van 31 oktober 2017 heeft de toezichthouder zijn constateringen gedaan op het bedrijf van eiseres, gevestigd aan [adres A] en toen ook de eigenaar van eiseres, [naam eigenaar] , op de hoogte gesteld van zijn bevindingen. Bij het rapport zit een uittreksel van de Kamer van Koophandel gevoegd waarop ook als adres van eiseres [adres A] is vermeld. Verder begrijpt de rechtbank uit de stukken dat vervolgens op 24 november 2017 een voornemen met het rapport van bevindingen is gezonden naar: “ [eiseres] , t.a.v. [naam eigenaar] , [adres B] ”. Ook het boetebesluit is op 22 december 2017 naar dit adres gezonden. Vervolgens is op 17 juli 2018 een voornemen met het rapport van bevindingen gezonden aan: [eiseres] , t.a.v. [naam eigenaar] , [adres A] . Ook het boetebesluit van 24 augustus 2018 is naar dit adres gezonden. Anders dan eiseres stelt is de boete niet twee maal aan twee verschillende slachterijen opgelegd. Verweerder heeft de boete alleen opgelegd aan eiseres, zij het dat die in eerste instantie naar een onjuist adres is gezonden. Verweerder heeft dus in de adressering van de brieven een fout gemaakt, maar dit maakt niet dat de aan eiseres opgelegde boete onrechtmatig is. Voor zover al door het handelen van verweerder privégegevens van eiseres bij derden bekend zijn geworden, heeft dit geen gevolgen voor de boetebevoegdheid van verweerder. Eiseres heeft wel de mogelijkheid om daarvoor een klacht in te dienen bij verweerder.
4. Voorts voert eiseres aan dat geen sprake is van een overtreding van onderdeel 10 in bijlage III, sectie I, hoofdstuk IV, van Verordening 853/2004. Aan het voorschrift van onderdeel 10 moet pas aan het einde van de uitslachtfase zijn voldaan. Er kan niet eerder een overtreding van dit voorschrift worden vastgesteld dan na de laatste opknapplek waar eventuele zichtbare verontreiniging wordt verwijderd, voordat de karkassen van gezondheidsmerken worden voorzien (stempelen). Eiseres verwijst daarbij naar de uitspraken van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) van 19 oktober 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:426) en van 13 oktober 2020 (ECLI:NL:CBB:2020:692). Bij eiseres worden karkassen net vóór de weegschaal en ná het keurbordes opgeknapt, waarna ze, indien goedgekeurd voor humane consumptie, in de koelcel van een gezondheidsmerk worden voorzien. Eiseres wijst op haar eigen Werkinstructies hygiënische slachtprocedure [eiseres] (hierna: de Werkinstructie), waarin eerst onder punt 23 de postmortemkeuring is vermeld, dan onder punt 24 het opknappen waarna in punt 25 het stempelen is beschreven. In het rapport van bevindingen staat dat de toezichthouder zich bevond in de slachthal van de slachterij; de constatering van de overtreding is dus gedaan vóór de plaats waar het opknappen plaatsvindt en vóór de koelcel. Daarnaast was hier sprake van noodslachtingen en dan is van belang dat bij de postmortemkeuring de karkassen in zijn geheel worden aangeboden en niet zijn opgeknapt zodat goed kan worden beoordeeld of het ongeval dat het dier heeft gehad niet het gevolg is van een onderliggende ziekte. Door al vóór de PM-keuring op te knappen wordt niet voldaan aan Bijlage I, Hoofdstuk II, onderdeel D, van Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (Verordening 854/2004). Daarnaast is het al opknappen vóór de PM-keuring in strijd met het door de NVWA opgestelde Werkvoorschrift voor noodslachting Roodvlees (K-RV-PM-WV02, hierna: het Werkvoorschrift) en Toezichtsprotocol Bijlage II van het Contract VWA-KDS (K-RV-PM-86, hierna: het Toezichtsprotocol). Daarnaast voert eiseres aan dat er ook geen sprake is van een overtreding van onderdeel 7 van bijlage III, sectie I, hoofdstuk IV, van Verordening 853/2004. Huid met haar die nog vast zit op het karkas valt niet onder het voorschrift van onderdeel 7 omdat de buitenkant van huid en vacht niet in aanraking komt met het karkas. Daarnaast ziet ook onderdeel 7 op de uitslachtfase terwijl de overtreding is geconstateerd in de slachthal, vóór de weegschaal waar het opknappen plaatsvindt en vóór de koelcel waar karkassen worden voorzien van een gezondheidsmerk, aldus eiseres.
4.1.
Het gaat hier om vermeende overtreding van onderdeel 7 en 10 van bijlage III, sectie I, hoofdstuk IV, van Verordening 853/2004 (hierna: onderdeel 7 en 10). Daarin staat:
7. Het bedwelmen, het verbloeden, het villen of plukken, het verwijderen van de ingewanden en andere vormen van uitslachten moeten zo spoedig mogelijk plaatsvinden en op zodanige wijze dat verontreiniging van het vlees wordt voorkomen. In het bijzonder geldt het volgende:
a) de luchtpijp en de slokdarm moeten tijdens het verbloeden intact blijven, behalve bij rituele slachtingen;
b) tijdens het verwijderen van huiden en vachten:
i) mag de buitenkant daarvan niet in aanraking komen met het karkas,
en
ii) mogen personeelsleden en apparatuur die met de buitenkant van huiden en vachten in contact zijn geweest, niet meer in aanraking komen met het vlees;
c) er worden maatregelen genomen om te voorkomen dat bij en na het verwijderen van de ingewanden de inhoud van maag en darmen wordt gemorst en om het verwijderen van de ingewanden zo snel mogelijk na het bedwelmen te voltooien,
en
d) het verwijderen van de uier mag niet leiden tot verontreiniging van het karkas met melk of colostrum.
10. Karkassen mogen niet zichtbaar met uitwerpselen verontreinigd zijn. Elke zichtbare verontreiniging moet onmiddellijk worden verwijderd door bijsnijden of door een andere behandeling met een gelijkwaardig effect.
4.2.
Uit het rapport van bevindingen blijkt dat bij de postmortemkeuring op drie runderkarkassen mest is aangetroffen. Deze constatering door de toezichthouder is door eiseres niet betwist. Onderdeel 10 is naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk.
Uit het voorschrift dat zichtbare verontreiniging onmiddellijk moet worden verwijderd volgt dat dit voorschrift is overtreden als aan het einde van het slachtproces nog uitwerpselen zichtbaar op een karkas aanwezig zijn. Het betoog van eiseres dat de constateringen van de toezichthouder te vroeg in het slachtproces zijn gedaan, faalt. Zoals het CBb heeft overwogen in de door eiseres genoemde uitspraak van 19 oktober 2017 dient vóór de postmortemkeuring aan het bepaalde in onderdeel 10 te zijn voldaan en concludeert verweerder terecht dat sprake is van overtreding van onderdeel 10 als de NVWA na de postmortemkeuring zichtbare fecale bezoedelingen heeft aangetroffen. Nu de toezichthouder bij de postmortemkeuring op drie runderkarkassen mest heeft aangetroffen, heeft verweerder terecht vastgesteld dat eiseres onderdeel 10 heeft overtreden. Verweerder was dus bevoegd eiseres daarvoor een boete op te leggen. Gelet op deze conclusie is niet meer relevant of verweerder ook vanwege het aantreffen van huid en haar op een runderkarkas de boete aan eiseres mocht opleggen.
4.3.
In de uitspraak van 19 oktober 2017, waarnaar eiseres heeft verwezen, heeft het CBb overwogen dat verweerder weliswaar terecht een overtreding van onderdeel 10 had geconstateerd, maar dat de uitoefening van de bevoegdheid tot boeteoplegging in dat geval in strijd was met het vertrouwensbeginsel omdat de slachterij mocht afgaan op de door verweerder in het handhavingsbeleid gegeven interpretatie van de regelgeving. Omdat in het handhavingsbeleid staat dat de eindcontrole op fecale bezoedeling moet plaatsvinden op een plek in het slachthuis waar de exploitant alle op HACCP gebaseerde controles of opknaphandelingen uitgevoerd heeft en bij de betreffende slachterij na het controlemoment van de NVWA nog opknaphandelingen kunnen worden uitgevoerd die onderdeel uitmaken van de HACCP-procedures van die slachterij, mocht die slachterij erop vertrouwen dat eventuele door de NVWA geconstateerde verontreinigingen niet tot vaststelling van een overtreding zouden leiden, aldus het CBb.
4.4.
De rechtbank overweegt dat eiseres onder verwijzing naar haar Werkinstructie heeft aangevoerd dat de constateringen door de toezichthouder zijn gedaan op een plaats waarna nog opknaphandelingen kunnen worden uitgevoerd. Na de postmortemkeuring is er nog een opknappunt en daarna wordt het vlees in de koeling gestempeld, zoals ook uit de volgorde van de in haar Werkinstructie beschreven stappen zou kunnen worden afgeleid. In dit geval zijn de constateringen door de toezichthouder gedaan bij de postmortemkeuring, zoals blijkt uit het rapport van bevindingen. Dat zou betekenen dat in het normale geval bij eiseres mogelijk nog opknaphandelingen konden worden verricht voordat de karkassen de koeling in zouden gaan. In dit geval heeft verweerder er echter op gewezen, zoals ook duidelijk blijkt uit het rapport van bevindingen en de daarbij gevoegde bijlagen, dat sprake was van noodslachtingen en dat deze runderen op 7 september 2017 zijn geslacht en de volgende dag, 8 september 2017, door de toezichthouder zijn gekeurd. De postmortemkeuring heeft dus een dag na de slacht plaatsgevonden. De door eiseres beschreven werkwijze is navolgbaar als het opeenvolgende handelingen (op dezelfde dag) betreft. Daarvan is in dit geval echter geen sprake. In dit geval was het slachtproces al op 7 september 2017 afgerond en heeft de dag daarna de postmortemkeuring plaatsgevonden. Verweerder stelt terecht dat, als er opknapmogelijkheden waren, deze dan op 7 september 2017 hadden moeten worden benut. Daarna was het slachtproces immers afgerond en zullen de runderkarkassen naar de koeling zijn gebracht om de volgende dag te worden gekeurd. De rechtbank acht in het geheel niet aannemelijk dat na die keuring de volgende dag nog gelegenheid was voor opknaphandelingen. Dat zou immers betekenen dat de karkassen aan het einde van het slachtproces, zonder te zijn ontdaan van zichtbare verontreiniging met mest, naar de koeling zijn gebracht en daar bewaard bij andere wel opgeknapte en goedgekeurde karkassen.
4.5.
Daarnaast volgt de rechtbank eiseres ook niet in haar betoog dat in dit geval de karkassen voor de postmortemkeuring niet mochten worden opgeknapt. Eiseres heeft hiertoe verwezen naar het Werkvoorschrift en Toezichtsprotocol van de NVWA en gesteld dat bij noodslachtingen van belang is dat de karkassen voor de postmortemkeuring niet opgeknapt zijn. Het door eiseres overgelegde Toezichtsprotocol van de NVWA waarin staat dat pathologische afwijkingen niet voor de postmortemkeuring mogen worden verwijderd was echter niet van toepassing ten tijde van de overtredingen in 2017. Het Toezichtsprotocol heeft als ingangsdatum 23 april 2019 en uit de door verweerder overgelegde versie van dit protocol blijkt dat dat betreffende onderdeel zelfs ten tijde van de inwerkingtreding nog niet van kracht was. Overigens, ook indien dit onderdeel wel in werking zou zijn geweest ten tijde van de overtreding slaagt het betoog van eiseres nog steeds niet. In dit protocol staat immers niet dat verontreinigingen niet mogen worden verwijderd, alleen dat pathologische afwijkingen niet mogen worden verwijderd en er is niet gesteld of gebleken dat bij het wél schoonmaken of wegsnijden van de mest op de drie runderkarkassen ook pathologische afwijkingen zouden zijn verwijderd. Daarnaast kan naar het oordeel van de rechtbank uit de tekst van onderdeel D in Bijlage I, Hoofdstuk II, van Verordening 854/2004 ook niet worden afgeleid dat (bij noodslachtingen) verontreinigingen vóór de postmortemkeuring niet mogen worden verwijderd. Dat zou ook in het geheel niet aansluiten bij het voorschrift van onderdeel 10 waarin staat dat elke zichtbare verontreiniging onmiddellijk moet worden verwijderd.
4.6.
Nu niet is gebleken dat er in dit geval nog opknaphandelingen zouden kunnen worden uitgevoerd na de controle door de toezichthouder is geen sprake van eenzelfde situatie als in voornoemde uitspraak van het CBb van 19 oktober 2017. Verweerder heeft dus gehandeld conform zijn handhavingsbeleid en op grond daarvan terecht besloten een boete aan eiseres op te leggen voor overtreding van onderdeel 10.
5. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen gronden heeft gericht tegen de hoogte van de boete. Evenmin is de rechtbank gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan verweerder de boete had moeten matigen dan wel had moeten afzien van de oplegging van een boete.
6. Het beroep is dus ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 10 juni 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.