ECLI:NL:RBROT:2021:621

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
30 januari 2021
Zaaknummer
ROT 19/6448
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechter in bestuursrechtelijke geschillen en verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 4 februari 2021 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De opposant had eerder beroep ingesteld bij de bestuursrechter, maar dit beroep was op 21 januari 2020 niet-ontvankelijk verklaard. De opposant heeft verzet aangetekend tegen deze uitspraak, waarbij hij stelde dat er sprake was van onrechtmatig handelen door de verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De verzetsrechter heeft vastgesteld dat het beroep niet ging over het niet tijdig beslissen door de overheid, maar over een direct beroep tegen onrechtmatig handelen. Hierdoor was de bestuursrechter niet bevoegd om kennis te nemen van het geschil, maar diende de burgerlijke rechter dit te doen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard wegens het niet voldoen aan het griffierecht. De rechtbank heeft het verzet gegrond verklaard en zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het beroep. Er is geen proceskostenveroordeling opgelegd, en er is een hoger beroepsclausule opgenomen voor de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/6448
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 februari 2021 als bedoeld in artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzet van en tevens einduitspraak als bedoeld in het tiende lid van dat artikel in de zaak van

[Naam], te [plaats], opposant, tevens eiser (hierna: opposant)

tegen de uitspraak van de rechtbank van 21 januari 2020 in het geding tussen opposant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder).

Procesverloop

Opposant heeft beroep ingesteld bij de bestuursrechter.
De rechtbank heeft op 21 januari 2020 bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 20 januari 2021. Opposant was aanwezig.

Overwegingen

1. In deze verzetprocedure moet de rechtbank de vraag beantwoorden of zij bij de uitspraak van 21 januari 2020 (ECLI:NL:RBROT:2020:249) het beroep van opposant terecht zonder zitting heeft afgedaan, omdat zij tot het oordeel kwam dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was. Dit betekent dat de beoordeling van de rechtbank beperkt is tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder opposant op zitting te horen. Als in verzet argumenten naar voren worden gebracht, die ook nog hadden kunnen worden aangevoerd als wel een zitting zou zijn gehouden voordat op het beroep werd beslist, moet worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat over die beslissing. Zo ja, dan is het verzet gegrond en komt de uitspraak waartegen het verzet is gericht te vervallen en wordt het onderzoek voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
2. In de uitspraak waartegen verzet is gedaan is overwogen dat het beroep wegens niet tijdig beslissen door verweerder gelet op artikel 8:41, zesde lid, van de Awb niet-ontvankelijk is omdat opposant in verzuim is het door hem verschuldigde griffierecht te voldoen.
3. De verzetsrechter stelt vast dat op het voorblad van het elektronisch ingediende beroepschrift weliswaar is vermeld dat het beroep ziet op het niet tijdig nemen van een beslissing door een overheidsinstantie, maar bij lezing van de gronden van beroep en de overgelegde stukken is het de verzetrechter duidelijk geworden dat hier geen sprake is van een beroep wegens niet tijdig beslissen, maar van wat opposant zelf duidt als een “direct beroep”, hetgeen wil zeggen dat hij een rechtsmiddel wenst in te stellen bij de bestuursrechter wegens (voortdurend) onrechtmatig handelen door verweerder. Dat dit de inzet was van opposant blijkt ook uit zijn verzetschrift en had voorts op een zitting aan de orde kunnen worden gesteld. De verzetrechter ziet geen aanleiding om in het onduidelijke beroepschrift van opposant (tevens) een verzoek om herziening van eerdere uitspraken van de rechtbank in te lezen, reeds omdat daarover al onherroepelijk is beslist (ECLI:NL:RBROT:2020:5190). Hieruit volgt dat niet de bestuursrechter, maar de burgerlijke rechter bevoegd is kennis te nemen van dit geschil.
4. Indien de bestuursrechter zich onbevoegd verklaart heft de griffier geen griffierecht en indien niettemin griffierecht is geheven, wordt dit teruggestort (zie artikel 2.5, zesde lid, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken (Niet-Kei-zaken) 2017 en ECLI:NL:CRVB:2019:98). Gelet hierop is het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet voldoen van griffierecht. Het verzet is gegrond, zodat de uitspraak waartegen verzet was gedaan vervalt en het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
5. De rechtbank ziet aanleiding om op de voet van artikel 8:55, tiende lid, van de Awb gelijk einduitspraak te doen. De rechtbank verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het beroep.
6 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
7. De rechtbank ziet aanleiding om in de hoger beroepsclausule de Centrale Raad van Beroep te vermelden omdat de inzet van het beroep is terug te voeren op eerdere uitkeringsbeslissingen van verweerder.

Beslissing

De bestuursrechter verklaart het verzet gegrond en verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het beroep.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Stijnen, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 4 februari 2021.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep.