ECLI:NL:RBROT:2021:6157

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 juni 2021
Publicatiedatum
29 juni 2021
Zaaknummer
8912502 \ CV EXPL 20-44343
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van factuur en geschil over totstandkoming koopovereenkomst tussen leverancier en tandheelkundig bedrijf

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter te Rotterdam, heeft eiser [persoon A], handelend onder de naam '[bedrijf A]', een vordering ingesteld tegen gedaagde [bedrijf B] voor betaling van een factuur van € 1.907,11 voor geleverde schuimdelen. De vordering is gebaseerd op de stelling dat er een koopovereenkomst tot stand is gekomen tussen partijen. Eiser stelt dat de overeenkomst is ontstaan door een aanbod en aanvaarding via e-mailcorrespondentie en de aflevering van de goederen. Gedaagde heeft echter betwist dat er een rechtsgeldige koopovereenkomst is gesloten, en voert aan dat de e-mails te onbepaald waren om als aanbod te kwalificeren. De kantonrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de e-mailcommunicatie en de afleverbon. De rechter concludeert dat er geen rechtsgeldig aanbod of aanvaarding heeft plaatsgevonden, waardoor de vordering van [persoon A] wordt afgewezen. Tevens is er een reconventionele vordering van [bedrijf B] om de geleverde goederen terug te nemen, die ook wordt afgewezen. De proceskosten worden toegewezen aan de zijde van [bedrijf B].

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8912502 \ CV EXPL 20-44343
uitspraak: 25 juni 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[persoon A] h.o.d.n. ‘[bedrijf A],
woonplaats: [woonplaats A] ,
eiser bij exploot van dagvaarding van 30 november 2020,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: Jari Rechtspraktijk B.V. te Maassluis,
tegen
[bedrijf B]
,
vestigingsplaats: [vestigingsplaats B] ,
gedaagde,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. R.C.H. Bruinier te Ede.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [persoon A] ’ respectievelijk ‘ [vestigingsplaats B] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 30 november 2020, met 13 producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie, met vijf producties;
  • het vonnis van 1 maart 2021 waarbij een mondelinge behandeling is gelast.
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 18 mei 2021. Na uitroeping van de zaak zijn verschenen [persoon A] , bijgestaan door zijn gemachtigde en namens [vestigingsplaats B] haar gemachtigde. De griffier heeft van het verhandelde ter zitting aantekeningen gemaakt.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

2.1.
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.2.
De activiteiten van [persoon A] bestaan onder andere uit het leveren en bekleden van schuimdelen voor tandartsstoelen. De activiteiten van [vestigingsplaats B] bestaan onder andere uit het verkopen en leveren van tandheelkundige materialen en installaties.
2.3.
In 2012 heeft [vestigingsplaats B] in samenwerking met derde een tandartsstoel, de ‘Cacan-behandelstoel’, ontwikkeld. In opdracht van [vestigingsplaats B] leverde [persoon A] hiervoor beklede schuimdelen voor onder andere de zit-en rugondersteuning. [persoon A] bestelde hiervoor op maat gemaakte schuimdelen bij een fabrikant en bekleedde deze vervolgens voor [vestigingsplaats B] . In 2016 heeft [vestigingsplaats B] voor het laatst een bestelling bij [persoon A] geplaatst.
2.4.
Bij email van 19 mei 2020 heeft een medewerkster van [persoon A] aan een medewerkster van [vestigingsplaats B] een mail gestuurd met de volgende tekst:

Goede morgen [persoon C] ,
Geen idee of ik deze vraag bij jou moet neerleggen.
Maar ik kon alleen jou mail adres nog terug vinden.
In het verleden hebben wij schuimdelen laten maken voor jullie Cacan behandelstoelen. Wij hebben hier nog een aantal dozen staan met schuimdelen. Is het mogelijk om deze bij jullie af te leveren?
(…)”.
2.5.
In reactie daarop reageert de medewerkster van [vestigingsplaats B] per e-mail op 20 mei 2021:

Goede Morgen,
Ze kunnen bij ons worden afgeleverd.
(…)”.
2.6.
Op 16 juni 2020 mailt de medewerkster van [persoon A] :

Hi [persoon C] , Goedemorgen..
Is het goed dat wij vrijdag 26 juni rond half 2 de spullen komen brengen?”.
(…)”.
2.7.
De betreffende medewerkster van [vestigingsplaats B] reageert diezelfde dag per
e-mail dat dat “
prima” is.
2.8.
Op 26 juni 2020 worden bij [vestigingsplaats B] namens [persoon A] zes dozen afgeleverd.
Op de afleverbon staat onder andere:

6 x doos Cacan schuimdelen
Schuimdelen per stuk € 17,32
Zit: 23
Rug: 44
Been: 24
2.9.
Bij factuur van 31 juli 2020 heeft [persoon A] [vestigingsplaats B] € 1.907,11 in rekening
gebracht voor de levering van de schuimdelen. [vestigingsplaats B] heeft de factuur niet voldaan.
Begin december 2020 heeft [vestigingsplaats B] tevergeefs geprobeerd de schuimdelen bij
[persoon A] te laten (terug)bezorgen.

3..Het geschil in conventie

De vordering in conventie

3.1.
[persoon A] heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [vestigingsplaats B] te veroordelen aan hem te betalen:
- € 1.907,11 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente op basis van
artikel 6:119a BW over de vervaldatum van de factuur tot de dag der algehele voldoening;
- € 286,07 aan buitengerechtelijke kosten te vermeerderen met omzetbelasting;
- de kosten van de procedure.
3.2.
Aan die vordering heeft [persoon A] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag gelegd dat op basis van de e-mails van 19 mei 2020, 16 juni 2020, de inontvangstneming van de zes dozen schuimdelen en aftekening van de afleverbon op 26 juni 2020, tussen [persoon A] en [vestigingsplaats B] een koopovereenkomst tot stand is gekomen voor de koop en levering van 91 schuimdelen á € 17,32 per stuk. [vestigingsplaats B] moet daarom de factuur van € 1.907,11 van 31 juli 2020 voldoen, aldus [persoon A] .
Het verweer in conventie
3.3.
[vestigingsplaats B] heeft tegen de vordering - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - aangevoerd dat zij geen koopovereenkomst met [persoon A] heeft gesloten. Volgens [vestigingsplaats B] is er geen sprake geweest van een rechtsgeldig aanbod omdat de e-mail van 19 mei 2020 van de zijde van [persoon A] daarvoor te onbepaald is. De e-mail refereert slechts aan “
een aantal dozen” met schuimdelen, maar zegt niets over aantallen of prijs. Datzelfde geldt voor de e-mail van 16 juni 2020 waarin slechts van “
de spullen” wordt gerept, aldus [vestigingsplaats B] . Indien niettemin uitgegaan moet worden van een rechtsgeldig aanbod van [persoon A] , dan is van aanvaarding ervan door door [vestigingsplaats B] geen sprake geweest en heeft [persoon A] daarop evenmin gerechtvaardigd mogen vertrouwen, aldus [vestigingsplaats B] . Tot slot voert [vestigingsplaats B] nog aan dat zij in het kader van de totstandkoming van de koopovereenkomst niet rechtsgeldig is vertegenwoordigd en zij daarom niet gebonden zou zijn aan de koopovereenkomst. [vestigingsplaats B] vordert dat [persoon A] wordt veroordeeld in de proces- en nakosten in conventie, te verhogen met de wettelijke rente als hieraan niet binnen 14 dagen na het vonnis is voldaan. [vestigingsplaats B] betwist ook dat zij omzetbelasting verschuldigd zou zijn over de door [persoon A] gevorderde incassokosten omdat [persoon A] ondernemer is in de zin van de omzetbelasting.

4..Het geschil in reconventie

De vordering in reconventie

4.1.
[vestigingsplaats B] heeft gevorderd dat [persoon A] wordt veroordeeld de door hem geleverde schuimdelen uiterlijk binnen 14 dagen na het vonnis terug te nemen onder last van een dwangsom van € 500,00 per dag voor iedere dag dat [persoon A] hiermee geheel of gedeeltelijk in gebreke is of blijft. [vestigingsplaats B] vordert dat [persoon A] wordt veroordeeld in de proces- en nakosten in reconventie, te verhogen met de wettelijke rente als hieraan niet binnen 14 dagen na het vonnis is voldaan.
4.2.
Aan haar reconventionele vordering heeft [vestigingsplaats B] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag gelegd dat de schuimdelen door [persoon A] moeten worden teruggenomen omdat er tussen partijen geen koopovereenkomst tot stand is gekomen.
Het verweer in reconventie
4.3.
[persoon A] heeft tijdens de mondelinge behandeling tegen de vordering - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - aangevoerd dat deze moet worden afgewezen omdat de schuimdelen terecht zijn afgeleverd omdat sprake is van een koopovereenkomst. Ter onderbouwing daarvan heeft [persoon A] verwezen naar zijn stellingen in conventie.

5..De beoordeling

in conventie

5.1.
Artikel 6:217 lid 1 BW bepaalt dat een overeenkomst tot stand komt door een aanbod en een aanvaarding daarvan. Onder een aanbod wordt verstaan: een aan de wederpartij gedaan voorstel tot het aangaan van een overeenkomst, welk voorstel zodanig is bepaald dat door aanvaarding daarvan onmiddellijk een overeenkomst ontstaat. Hiermee is de koppeling van de voor de overeenkomst geldende eis van bepaalbaarheid, zoals opgenomen in artikel 6:227 BW, naar het aanbod gelegd (HR 29 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:765).
5.2.
De totstandkoming van een overeenkomst vereist in de eerste plaats wilsovereenstemming tussen partijen over de essentiële onderdelen van de overeenkomst. Bij een koopovereenkomst zullen de zaak, het aantal en de prijs in de regel tot de essentialia behoren, hoewel de afwezigheid van een prijsafspraak niet aan de totstandkoming van een geldige koopovereenkomst in de weg hoeft te staan (art. 7:4 BW). De vraag of een overeenkomst met een bepaalde inhoud is tot stand gekomen, moet worden beantwoord aan de hand van de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en van wat zij in dat verband redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de Haviltex-maatstaf). Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang, in hun onderlinge samenhang bezien (HR 2 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2043).
5.3.
In dit kader overweegt de kantonrechter dat de mail van de medewerkster van [persoon A] van 19 mei 2020 niet meer inhoudt dan de vraag of er een aantal dozen met schuimdelen kunnen worden afgeleverd bij [vestigingsplaats B] . De mail bevat geen informatie over aantallen, soort (bijv. zit- of rugdelen) of over de verlangde prijs van de schuimdelen. Over de intentie van [persoon A] om te komen tot een koopovereenkomst voor 91 schuimdelen á € 17,32 per stuk, vermeldt de email niets. Datzelfde geldt voor de mail van [persoon A] van 16 juni 2020 waarin slechts wordt gevraagd wanneer de spullen kunnen worden afgeleverd. Deze verklaringen van [persoon A] zijn daarmee te onbepaald om als aanbod in juridische zin te kwalificeren omdat aanvaarding ervan niet zou leiden tot een overeenkomst met voldoende bepaalde verbintenissen.
5.4.
Gezien het voorgaande heeft [persoon A] er evenmin gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat [vestigingsplaats B] , met de reactie van haar medewerkster van 20 mei 2020 en 16 juni 2020, dat de dozen met schuimdelen konden worden afgeleverd, de wil had een aanbod van [persoon A] te aanvaarden om een koopovereenkomst te sluiten voor 91 schuimdelen á € 17,32 per stuk. Daarvoor is ook onvoldoende dat de schuimdelen op 26 juni 2020 bij [vestigingsplaats B] zijn afgeleverd en dat de afleverbon door een medewerkster van [vestigingsplaats B] is getekend. [vestigingsplaats B] heeft weliswaar onvoldoende betwist dat de afleverbon op 26 juni 2020 door haar is ontvangen en door haar medewerkster is getekend, zodat daarmee vaststaat dat zij toen bekend werd met de aantallen, soort en prijs van de afgeleverde schuimdelen, maar dat laat onverlet dat [vestigingsplaats B] pas met de factuur van 31 juli 2020 bekend werd met het feit dat [persoon A] haar hiervoor € 1.907,11 in rekening wilde brengen. [persoon A] heeft daarom uit de inontvangstneming van de schuimdelen en tekening van de afleverbond redelijkerwijs niet mogen afleiden dat [vestigingsplaats B] daarmee een aanbod van [persoon A] met de door hem gestelde inhoud heeft willen aanvaarden.
5.5.
In dit kader speelt ook een rol dat [vestigingsplaats B] onweersproken heeft aangevoerd dat zij in het verleden bij [persoon A] alleen beklede schuimdelen heeft besteld (geen onbeklede) en bovendien in kleinere aantallen (geen tientallen per keer). Zonder bijzondere omstandigheden, die [persoon A] niet heeft gesteld, leidt ook dit ertoe dat [persoon A] uit de handelwijze van de zijde van [vestigingsplaats B] redelijkerwijs niet heeft mogen afleiden dat [vestigingsplaats B] met hem een overeenkomst heeft willen sluiten met de door hem gestelde inhoud.
5.6.
Nu geen sprake is van een rechtsgeldig aanbod of aanvaarding daarvan zullen de vorderingen van [persoon A] worden afgewezen. [persoon A] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding in conventie aan de zijde van [vestigingsplaats B] , door de rechtbank begroot op € 374,00 (2 punten á € 187,00).
5.7.
De apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.
in reconventie
5.8.
Ter zitting heeft [persoon A] verklaard dat hij, ingeval zijn vordering wordt afgewezen, bereid is de schuimdelen bij [vestigingsplaats B] op te (laten) halen omdat deze voor hem nog een waarde vertegenwoordigen. [vestigingsplaats B] is daarmee akkoord. Als [persoon A] de schuimdelen, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld door [vestigingsplaats B] , niet ophaalt, staat het [vestigingsplaats B] vrij de schuimdelen te (laten) vernietigen. Het voorgaande leidt ertoe dat [vestigingsplaats B] geen belang meer heeft bij haar reconventionele vordering zodat deze zal worden afgewezen. [vestigingsplaats B] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding in reconventie aan de zijde van [persoon A] . De rechtbank begroot deze kosten op nihil omdat de gemachtigde van [persoon A] daarvoor geen extra proceshandelingen heeft verricht.

6..De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
  • wijst de vorderingen van [persoon A] af;
  • veroordeelt [persoon A] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [vestigingsplaats B] vastgesteld op € 374,00 aan salaris voor de gemachtigde;
en indien [persoon A] niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan dit vonnis heeft voldaan, begroot op € 124,00 aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de proceskostenveroordeling en wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
  • wijst de vorderingen van [vestigingsplaats B] af;
  • veroordeelt [vestigingsplaats B] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [persoon A] bepaald op nihil;
  • wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Arts en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
48980