7.1In beroep heeft verweerder uiteengezet dat hiervoor nog een nabetaling zal plaatsvinden en dat dit voor het overige geen gevolgen heeft voor de (al afgeloste) terugvordering. Dit betekent dat eiser hiervoor nog een bedrag zal ontvangen, wat eiser dan zelf kan controleren. Op de hoogte van de terugvordering van in totaal € 798,86 heeft dit geen invloed.
8. Tot slot heeft eiser zijn beroepsgrond die inhoudt dat onduidelijk is of de eindejaarsuitkering over 2017 van € 341,60 aan eiser is gerestitueerd ter zitting ingetrokken. Dit behoeft daarom geen bespreking meer.
9. De slotsom is dan dat het beroep van eiser ongegrond is.
10. Eiser verzoekt verder tot een schadevergoeding omdat de procedure onredelijk lang heeft geduurd.
11. Op grond van vaste rechtspraak, bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 13 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:291, geldt dat de berechting van een zaak door de rechtbank niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien zij niet binnen twee jaar nadat door verweerder het bezwaarschrift is ontvangen uitspraak doet. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren. Bijzondere omstandigheden om daarvan af te wijken zijn hier niet aan de orde. 12. In dit geval is het bezwaarschrift op 21 december 2018 door verweerder ontvangen, terwijl de onderhavige uitspraak wordt gedaan op 28 januari 2021. Daarom is de redelijke termijn met ongeveer een maand overschreden, waarbij de totale overschrijding naar boven wordt afgerond. Uitgaande van deze overschrijding heeft eiser recht op een schadevergoeding van € 500,-. De overschrijding is geheel aan de Staat te wijten, want de behandeling van het bezwaar heeft vier maanden geduurd, terwijl de behandeling van het beroep ongeveer een jaar en negen maanden heeft geduurd. De Staat moet daarom de gehele schadevergoeding betalen.
13. Omdat eiser recht heeft op een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn bestaat aanleiding om het griffierecht te vergoeden op grond van artikel 8:74, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
14. Eiser heeft ook recht op een vergoeding van zijn proceskosten in beroep.
Deze kosten worden begroot op een bedrag van € 534- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor van 0,5). Omdat uitsluitend sprake is van een proceskostenveroordeling in verband met de toekenning van schadevergoeding hanteert de rechtbank een wegingsfactor voor het gewicht van de zaak van 0,5 (vergelijk Hoge Raad 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:660. De Centrale Raad heeft zich aangesloten bij de jurisprudentie van de Hoge Raad op dit gebied, zie bijvoorbeeld de voormelde uitspraak van de Centrale Raad van 13 februari 2020). 15. Omdat de overschrijding van de redelijke termijn geheel aan de Staat is te wijten, moet de Staat het griffierecht en de proceskostenvergoeding betalen.