In deze zaak heeft eiser, werkzaam als operationeel specialist A bij de politie, bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de korpschef om zijn tewerkstelling bij team 4 te beëindigen. De rechtbank Rotterdam heeft op 26 januari 2021 uitspraak gedaan in deze zaak, waarin de ontvankelijkheid van het bezwaar centraal staat. Eiser had eerder bezwaar gemaakt tegen de mededeling van 5 september 2017, waarin hem werd meegedeeld dat zijn tijdelijke tewerkstelling bij team 4 voortijdig zou eindigen. De korpschef verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna eiser beroep instelde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de mededeling van 5 september 2017 gelijkgesteld kan worden met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser heeft in zijn aanvullende bezwaarschrift van 24 januari 2019 aangegeven dat hij bezwaar heeft gemaakt tegen deze beslissing, maar verweerder stelde dat dit bezwaar te laat was ingediend. De rechtbank oordeelt echter dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, omdat eiser niet op de hoogte was van de mogelijkheid om bezwaar te maken. De rechtbank verwijst naar eerdere rechtspraak die bevestigt dat het ontbreken van een rechtsmiddelenclausule leidt tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding.
De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit ten onrechte stelt dat eiser geen bezwaar heeft gemaakt tegen de beslissing van 5 september 2017. Het beroep van eiser wordt gegrond verklaard, het bestreden besluit wordt vernietigd en het primaire besluit wordt herroepen. Verweerder moet binnen twaalf weken opnieuw op het bezwaar van eiser beslissen en het betaalde griffierecht vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.