ECLI:NL:RBROT:2021:5366

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 juni 2021
Publicatiedatum
11 juni 2021
Zaaknummer
10/750028-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mensenhandel jegens een minderjarige met partiële vrijspraak

Op 11 juni 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel jegens een minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte handelingen heeft verricht waarvan hij wist dat de minderjarige zich daardoor beschikbaar zou stellen voor seksuele handelingen, in strijd met artikel 273f, lid 1, sub 5 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte is echter gedeeltelijk vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten, omdat deze niet wettig en overtuigend konden worden bewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte een gevangenisstraf van 60 dagen moet ondergaan, met aftrek van voorarrest, en heeft daarbij rekening gehouden met de omstandigheden van de zaak, waaronder het feit dat er geen geweld of manipulatie in het spel was. De rechtbank heeft ook de belangen van de minderjarige in overweging genomen, evenals de impact van de handelingen van de verdachte op haar welzijn. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten en heeft psychische problemen en verslavingsproblematiek, wat ook in de beoordeling is meegenomen. De rechtbank heeft de benadeelde partij, vertegenwoordigd door de moeder van het slachtoffer, een schadevergoeding van € 1.000,- toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de verdachte veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de ernst van mensenhandel en de noodzaak om minderjarigen te beschermen tegen seksuele uitbuiting.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/750028-20
Datum uitspraak: 11 juni 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte],
raadsman mr. N. Hendriksen, advocaat te Hoorn.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 28 mei 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. M. al Mansouri, heeft gevorderd tot vrijspraak van het ten laste gelegde feit (te weten: mensenhandel jegens een minderjarige persoon).

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Partiële vrijspraak (artikel 273f, lid 1, sub 2, en sub 8, Sr)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde voor zover dit ziet op artikel 273f lid 1 sub 2 en sub 8 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verdachte zal daarvan zonder nadere motivering worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering (artikel 273f, lid 1, sub 5, Sr)
4.2.1.
Standpunt verdediging en officier van justitie
Door zowel de verdediging als de officier van justitie is aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde voor zover dit ziet op artikel 273f lid 1, sub 5, Sr, wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Hiertoe is – kort gezegd – het volgende aangevoerd.
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte heeft op aandringen van [naam slachtoffer] (hierna: [naam slachtoffer]) aan haar het telefoonnummer van zijn kennis heeft gegeven. [naam slachtoffer] was op dat moment 15 jaar, maar dat wist de verdachte niet. Dit alles vormt volgens de verdediging reeds een obstakel voor een bewezenverklaring van hetgeen de verdachte onder sub 1 en sub 2 wordt verweten. Volgens de verdediging valt de verdachte juridisch gezien geen verwijt te maken, omdat hij het contact tussen [naam slachtoffer] en zijn kennis niet heeft geïnitieerd en hij er geen invloed op heeft gehad wat er verder tussen [naam slachtoffer] en de kennis is gebeurd. De leeftijd is weliswaar geobjectiveerd, maar de verdachte heeft van zijn handelen geen voordeel genoten, zodat ook dat in de weg staat aan een bewezenverklaring.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat uitbuiting in alle onderdelen van artikel 273f Sr moet worden ingelezen. Het oogmerk van uitbuiting staat centraal en dat kan in het onderhavige geval niet wettig en overtuigend worden bewezen.
4.2.2.
Het juridische kader
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de strafbare gedragingen zoals neergelegd in artikel 273f, lid 1, sub 5, Sr. De strekking van deze strafbaarstelling ziet op de bescherming van minderjarigen. Om die reden ontbreekt daarin ook de eis van het uitoefenen van dwang, welke eis wel wordt gesteld in art. 273f, lid 1, sub 4, Sr en beperkt het zich tot, kort gezegd, het ertoe brengen van een minderjarige zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling (en het beschikbaar stellen van zijn organen tegen betaling), alsmede tot het ondernemen van handelingen waardoor een minderjarige daartoe overgaat.
Anders dan de officier van justitie kennelijk voor ogen staat is, dit in aanmerking genomen en nu uit de wetsgeschiedenis volgt dat in het algemeen aan de exploitatie van prostitutie van minderjarigen misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht inherent is, er geen grond 'uitbuiting' naast de overige bestanddelen aan te merken als een impliciet bestanddeel van artikel 273f, lid 1, sub 5, Sr (vgl. HR 2 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1823).
De minderjarigheid in artikel 273f, lid 1, sub 5, Sr vormt een geobjectiveerd bestanddeel. Dat betekent dat kan worden volstaan met een vaststelling van het gegeven dat sprake was van minderjarigheid ten tijde van het ten laste gelegde.
Naar vaste rechtspraak dient onder het bestanddeel “ertoe brengen” in artikel 273f, lid 1, sub 5, Sr mede te worden verstaan iedere gedraging gericht tegen een persoon, ertoe strekkende deze te belemmeren in zijn vrijheid met prostitutie op te houden, ongeacht de omstandigheid of de minderjarige daarbij op eigen initiatief betrokken is geraakt dan wel al eerder daarbij was betrokken. Dit heeft zelfs te gelden, als de gedragingen van de verdachte bestonden uit faciliterende handelingen.
4.2.3.
Beoordeling
Op grond van de aangifte en de verklaring van de verdachte staat vast dat [naam slachtoffer] aan de verdachte vroeg of hij seks met haar wilde hebben voor geld. De verdachte weigerde, maar gaf haar het telefoonnummer van zijn kennis, van wie hij wist dat hij weleens prostituees/escorts bestelde.
Artikel 273f, lid 1, sub 5, Sr is tweeledig. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte [naam slachtoffer]
ertoe heeft gebrachtzich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling, dan wel
enige handeling heeft ondernomenwaarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [naam slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die seksuele handelingen, terwijl zij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank stelt vast dat [naam slachtoffer], geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2004, in de ten laste gelegde periode de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt. Het is niet relevant of de verdachte wist dat [naam slachtoffer] minderjarig was, nu de leeftijd in artikel 273f Sr – zoals hiervoor al is opgemerkt – is geobjectiveerd.
Uit het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot WhatsApp-gesprekken tussen de verdachte en [naam slachtoffer] volgt dat de verdachte, nadat [naam slachtoffer] bij hem had aangedrongen op betaalde seks en hij dit had afgewezen, aan [naam slachtoffer] een telefoonnummer van een potentiële klant heeft gegeven. De verdachte heeft dit bij de politie en ter terechtzitting ook bekend. Voorts blijkt uit de WhatsApp-gesprekken dat de verdachte op dat moment wist dat [naam slachtoffer] in geldnood zat.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte hiermee handelingen ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat [naam slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van seksuele handelingen. Dat [naam slachtoffer] zichzelf vrijwillig beschikbaar stelde voor het verrichten van deze handelingen, doet daar – gelet op de minderjarigheid van [naam slachtoffer] – niet aan af (vgl. HR 20 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1174). Of vervolgens daadwerkelijk seksuele handelingen zijn verricht, is voor een bewezenverklaring evenmin van belang (zie eerdergenoemd arrest van de Hoge Raad van 2 oktober 2018).
Niet bewezen kan worden dat verdachte [naam slachtoffer] ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met en/of voor een derde tegen betaling. De rechtbank zal de verdachte van dit onderdeel vrijspreken.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder lid 1, sub 5, ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.2.4.
Conclusie
Het ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen, voor zover dit ziet op artikel 273f, lid 1, sub 5, Sr.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij, in de periode van 24 april 2019 tot en met 24 oktober 2019 in Nederland
2) ten
aanzien van
[naam slachtoffer](geboren [geboortedatum slachtoffer] 2004)enige handeling heeft ondernomen waarvan verdachte wist dat die [naam slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van seksuele handelingen ,
terwijl die [naam slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, en waarbij "enige handeling" (zoals genoemd onder 2) heeft bestaan uit:
- het regelen van contact met
eenpotentiële prostitutieklant voor die [naam slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
mensenhandel, terwijl de persoon ten aanzien van wie het in artikel 273f, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafrecht omschreven feit wordt gepleegd, de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij ervan uitging dat [naam slachtoffer] meerderjarig was op het moment dat hij het telefoonnummer van zijn kennis aan haar gaf. De minimale leeftijd op de datingsite Badoo is immers 18 jaar en onder haar profielfoto stond een leeftijd vermeld van boven de 18 jaar. De verdachte heeft [naam slachtoffer] ook nooit in het echt gezien, waardoor hij niet in staat is geweest de leeftijd van [naam slachtoffer] in te schatten.
6.2.
Beoordeling
De rechtbank zal de verklaring van de verdachte aanmerken als een beroep op afwezigheid van alle schuld.
Zoals hiervoor vermeld ziet de strekking van de strafbaarstelling van artikel 273f lid 1 sub 5 Sr op de bescherming van minderjarigen. Het artikel strekt tot bescherming van de seksuele integriteit van personen die, gelet op hun jeugdige leeftijd, in het algemeen geacht moeten worden niet of onvoldoende in staat te zijn zelf die integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien. Deze bescherming strekt zich ook uit tot door dergelijke minderjarigen zelf geïnitieerde gedragingen. De leeftijd van de minderjarige vormt in dit wetsartikel, juist vanwege die bescherming, een geobjectiveerd bestanddeel en opzet of schuld is daaromtrent dus niet vereist. Een beroep op afwezigheid van alle schuld heeft dan ook slechts in zeer uitzonderlijke gevallen een kans van slagen. Op grond daarvan had verdachte de verplichting om gedegen onderzoek te doen naar de leeftijd van het slachtoffer.
De rechtbank overweegt hiertoe dat het een feit van algemene bekendheid is dat minderjarigen zich op dating-/escortsites (kunnen) presenteren als meerderjarigen. Op de vraag van de rechtbank of de verdachte naar de leeftijd van [naam slachtoffer] heeft gevraagd, heeft de verdachte geantwoord dat hij dit niet meer weet. Verder is ook niet gebleken dat de verdachte zich op enigerlei andere wijze heeft ingespannen om zekerheid te verkrijgen over de precieze leeftijd van de minderjarige en reeds daarom is geen sprake van afwezigheid van alle schuld.
Aan de door de wetgever beoogde bescherming van de seksuele integriteit van jeugdige personen zou afbreuk worden gedaan als het beroep van de verdachte op afwezigheid van alle schuld zou worden gehonoreerd. Het verweer wordt verworpen.
6.3.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mensenhandel jegens de destijds 15-jarige [naam slachtoffer], door aan haar een telefoonnummer van een kennis te geven, van wie hij wist dat hij vaker prostituees/escorts bestelde, nadat de 15-jarige aan de verdachte had gevraagd om seks met haar te hebben tegen betaling en terwijl hij wist dat zij geld nodig had. Hoewel deze handeling zich in omvang en zwaarte aan de ondergrens bevindt van mensenhandel, draagt naar het oordeel van de rechtbank het faciliteren en bevorderen van prostitutiewerk door een minderjarige bij aan het in stand houden van een verwerpelijke vorm van seksuele commercie.
Te allen tijde dient een minderjarige te worden weerhouden van dergelijk werk, temeer nu een minderjarige geacht moet worden onvoldoende in staat te zijn de gevolgen van een beslissing om zich te prostitueren te overzien en daarnaar te handelen. De ervaring leert dat een minderjarige die zich prostitueert nog langere tijd geconfronteerd kan blijven met de negatieve gevolgen daarvan, omdat dit de normale seksuele ontwikkeling belemmert. Uit de toelichting bij het voegingsformulier van de benadeelde partij, blijkt ook dat [naam slachtoffer] het zwaar heeft met de gevolgen die dit feit voor haar had.
De verdachte heeft er, door aldus te handelen, blijk van gegeven zich - in tegenstelling tot hetgeen hij heeft verklaard - niet te bekommeren om de belangen en de (geestelijke) gezondheid van het minderjarige slachtoffer. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 16 april 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
10 augustus 2020. Dit rapport houdt onder andere het volgende in.
De verdachte wilde niet meewerken aan het reclasseringsadvies en de informatie in het
reclasseringsdossier is beperkt, waardoor de reclassering geen goed beeld heeft kunnen vormen van de sociale omstandigheden van de verdachte.
De verdachte heeft een aantal jaren gewerkt als beveiliger, maar is al geruime tijd niet in staat om te werken vanwege psychische klachten en verslavingsproblematiek. Hiervoor zou hij in behandeling zijn geweest bij GGZ Antes. De reclassering adviseert in geval van een veroordeling de oplegging van reclasseringstoezicht.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de aard en ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd en op de recent vastgestelde LOVS-oriëntatiepunten mensenhandel (seksuele uitbuiting). In de oriëntatiepunten worden ten aanzien van feiten als bewezenverklaard als uitgangspunt hoge gevangenisstraffen vermeld, die naar het oordeel van de rechtbank echter geen recht doen aan de onderhavige situatie. De rechtbank zal dan ook een gevangenisstraf van aanzienlijk kortere duur opleggen dan vermeld in de oriëntatiepunten, nu het onderhavige feit een incident is geweest, de verdachte is vrijgesproken van het ertoe brengen van een minderjarige zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en er geen sprake was van enige vorm van geweld, provocatie, manipulatie of misleiding.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard niet te kunnen zeggen of hij bereid is medewerking te verlenen aan reclasseringstoezicht en heeft verklaard geen hulpvraag te hebben. Daarom ziet de rechtbank geen reden om reclasseringstoezicht op te leggen, in tegenstelling tot het advies van de reclassering.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij

Ter zake van het ten laste gelegde feit heeft [naam] zich als wettelijk vertegenwoordiger van slachtoffer [naam slachtoffer] als benadeelde partij in het geding gevoegd. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 2.500,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie en verdediging
Zowel de officier van justitie als de verdediging hebben zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, nu de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
8.2.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht, bestaande uit een aantasting in de persoon die op andere wijze dan door letsel of aantasting van de eer en goede naam is ontstaan. De aard en de ernst van de normschending brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.000,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 24 oktober 2019.
Nu de vordering van de benadeelde partij voor een aanzienlijk deel zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.3.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f en 273f van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 60 (zestig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam slachtoffer], te betalen een bedrag van
€ 1.000,- (zegge: duizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 24 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[naam slachtoffer]te betalen
€ 1.000,- (hoofdsom, zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 oktober 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
20 (twintig) dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. Brand, voorzitter,
en mrs. F. Wegman en A.M. van der Leeden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij, in of omstreeks de periode van 24 april 2019 tot en met 24 oktober 2019 te
Rotterdam en/of Waddinxveen en/of Zwijndrecht, en/of elders in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een ander, genaamd [naam slachtoffer] (geboren [geboortedatum slachtoffer] 2004) (telkens)
1) heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (artikel 273f lid 1 sub 2), en/of
2) ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met en/of voor een derde tegen betaling dan wel ten
aanzien van die [naam slachtoffer] enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte
wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [naam slachtoffer] zich daardoor beschikbaar
zou stellen tot het verrichten van die seksuele handelingen (artikel 273 f lid 1 sub 5°) en/of
3) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit seksuele handelingen van die [naam slachtoffer]
met en/of voor een derde tegen betaling (artikel 273 f lid 1 sub 8°),
terwijl die [naam slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, en waarbij "enige handeling(en)" (zoals genoemd onder 2)) (onder meer) hebben/heeft bestaan uit:
- het regelen/onderhouden van contacten met (potentiële) prostitutieklant(en) voor die [naam slachtoffer] en/of het maken van afspraken met die (potentiële) klant(en).