4.4.Beoordeling primair tenlastegelegde: invoer van cocaïne
Rechtspraak Hoge RaadMet betrekking tot de verwijzing door de verdediging naar rechtspraak van de Hoge Raad overweegt de rechtbank als volgt.
De volledige hoeveelheid cocaïne die in de container zat is op 12 februari 2020 in beslag genomen en er zijn geen verdovende middelen teruggeplaatst. De inbeslagname moet in de middag hebben plaatsgevonden. Immers, tussen 14:15 uur en 14:20 uur is een afwijking waargenomen op de scan van de container, waarna de cocaïne is ontdekt.
De verdachte heeft de opdracht voor het vervoer naar eigen zeggen op 4 februari 2020 aanvaard. Daarna heeft hij, ook naar eigen zeggen, van een onbekende een referentiecode gekregen die nodig was voor het doen van een vooraanmelding van de container. Uit het dossier blijkt dat de verdachte de vooraanmelding op 12 februari 2020 om 09:59 uur heeft gedaan. De verdachte heeft deze handelingen – die zagen op het verdere vervoer van de container als bedoeld in artikel 1 lid 4 Opiumwet – dus vóór de inbeslagname van de cocaïne verricht. Dit betekent dat de door de verdediging aangehaalde jurisprudentie van de Hoge Raad in dit geval niet van toepassing is en dat de verdachte niet reeds op grond van die jurisprudentie kan worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde (invoer van cocaïne).
Opzet
Voor het medeplegen van de invoer van cocaïne is vereist dat het opzet van de verdachte – ten minste in voorwaardelijke zin – hierop gericht is geweest.
Volgens de verdediging is niet gebleken dat de verdachte wist dat er cocaïne in de container zat, ontbreekt daarom het voor een bewezenverklaring vereiste opzet en moet hij om die reden worden vrijgesproken. De rechtbank volgt de verdediging hierin niet.
De rechtbank is van oordeel dat het opzet op de (verlengde) invoer van een grote hoeveelheid cocaïne is bewezen en wijst daartoe op de volgende omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd:
Vast staat dat er 268 kg cocaïne in de container zat toen deze de haven van Rotterdam binnenkwam en de verdachte de vooraanmelding deed. Vast staat ook dat de verdachte de container (na de in beslagname van de verdovende middelen, waar de verdachte niet van wist) naar Roosendaal heeft vervoerd tot in een loods waar de container werd gelost.
Hoe de opdracht voor het vervoer door de verdachte tot stand is gekomen is niet duidelijk geworden. De verdachte heeft verklaard dat hij het verzoek kreeg via de mail van
4 februari 2020 van de voor de verdachte onbekende [naam persoon] met e-mailadres [naam e-mailadres] . Vastgesteld is dat de echte [naam persoon] het genoemde
e-mailadres niet gebruikt en dat hij deze mail niet heeft gestuurd. Nadat de verdachte de opdracht had aanvaard kreeg hij op 5 februari 2020 weer een mail, zogenaamd van [naam persoon] , waarin stond “in de volgende e-mail versturen wij u de opdracht door met alle informatie en details omtrent deze rit”. Zo’n volgende mail met de benodigde gegevens is echter niet aangetroffen.
De verklaring van de verdachte over hoe hij dan wel aan de voor het vervoer benodigde gegevens is gekomen wijst op een obscure gang van zaken en is bovendien niet verifieerbaar. De verdachte heeft verklaard dat een onbekende persoon hem op enig moment telefonisch heeft gevraagd of hij bij een bepaalde terminal was. Die onbekende zou hem buiten de poort een briefje hebben gegeven waar de referentiecode op gedrukt stond en hij zou hem hebben gezegd dat hij naar de Potendreef te Roosendaal moest. De verdachte heeft verklaard dat een dergelijke gang van zaken voor hem niet ongewoon was. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het echter niet voor de hand dat bij een legaal transport de informatievoorziening zo omslachtig, oncontroleerbaar en inefficiënt plaatsvindt. De rechtbank weegt hierbij mee dat het een feit van algemene bekendheid is dat er regelmatig cocaïne via de Rotterdamse haven wordt gesmokkeld en dat de referentiecode een gevoelig gegeven is (daarmee kan immers een container worden uitgehaald).
Het vervoer van de container door de verdachte is blijkens observatieverslagen begeleid door medeverdachte [naam medeverdachte 2] , met wie de verdachte goed bevriend is en die bij vonnis van heden door deze rechtbank is veroordeeld voor zijn aandeel in deze zaak. Uit die observaties blijkt dat [naam medeverdachte 2] aanwezig was bij tankstation Den Andel aan de rijksweg A12, waar de verdachte de container overnam van [naam medeverdachte 1] (13:24 uur) en dat [naam medeverdachte 2] vervolgens de verdachte in een auto volgde naar de Pasteurstraat in Reeuwijk, het tankstation Sandelingen aan de rijksweg A16, en de Truckeasy in Roosendaal tot aan de Potendreef (15:52 uur) waar men een tijd heeft gewacht. [naam medeverdachte 2] reed pas weg toen de container (18:11 uur) en de tweede Citroen Jumper met [naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte 3] werden opgehaald door een Peugeot om naar de, aan de overzijde van de aan de rijksweg A17 gelegen, loods te worden gebracht.
Het ligt niet voor de hand dat een transport van een container met louter schroot onder begeleiding van een volgauto plaatsvindt. Het ligt meer voor de hand dat het hier ging om de beveiliging c.q. begeleiding van het transport van 268 kilogram cocaïne met een straatwaarde van vele miljoenen euro’s. De verdachte heeft geen verklaring gegeven voor de begeleiding van het transport door [naam medeverdachte 2] . De verdachte heeft enkel verklaard dat hij niet wist dat [naam medeverdachte 2] hem volgde, hetgeen de rechtbank ongeloofwaardig voorkomt. Uit de observatieverslagen blijkt immers dat zij bij het tankstation Den Andel aan de rijksweg A12 en in de Pasteurstraat te Reeuwijk contact met elkaar hadden en dat [naam medeverdachte 2] ook in de Potendreef contact heeft gemaakt met de verdachte.
Al deze omstandigheden in onderling verband duiden naar de uiterlijke verschijningsvorm op wetenschap en daarmee opzet op het vervoeren van de cocaïne. De verdachte, die zijn verklaringen gaandeweg het onderzoek steeds heeft aangepast aan de bevindingen van de politie, heeft geen aannemelijke en verifieerbare verklaring gegeven die tot een andere conclusie leidt.
4.4.1.Conclusie
Het primair ten laste gelegde is bewezen.