ECLI:NL:RBROT:2021:4931

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 juni 2021
Publicatiedatum
4 juni 2021
Zaaknummer
10/750074-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor (verlengde) invoer van cocaïne met veroordeling voor voorbereidingshandelingen

In de zaak met parketnummer 10/750074-20 heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 juni 2021 uitspraak gedaan in het kader van het onderzoek Darwina. De verdachte werd primair beschuldigd van de (verlengde) invoer van 268 kilogram cocaïne, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte vrijgesproken moet worden van deze beschuldiging. De rechtbank baseerde deze beslissing op de jurisprudentie van de Hoge Raad, die stelt dat handelingen die na inbeslagname van verdovende middelen worden verricht, niet meer kunnen strekken tot invoer of verdere overdracht van die middelen. De cocaïne was op 12 februari 2020 in beslag genomen, en de verdachte was pas op 14 februari 2020 betrokken geraakt bij de container. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat de verdachte eerder betrokken was bij het transport van de container.

Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel veroordeeld voor voorbereidingshandelingen met betrekking tot de invoer van cocaïne. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met anderen, handelingen had verricht die gericht waren op de invoer van de cocaïne, zoals het verstrekken van de TAR-code aan een medeverdachte en het begeleiden van het transport van de container. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit was begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/750074-20
Datum uitspraak: 3 juni 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. E.P.N. Pieterse, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 10 mei 2021, 11 mei 2021 en 3 juni 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. Coenen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
In het onderzoek met de naam “Darwina” draait het om de container met nummer
[containernummer] . Uit het dossier blijkt dat die container, gevuld met schroot, is geladen in Brazilië, is overgeladen in Marokko en is gelost in Rotterdam. De douaneautoriteiten hebben de container op 12 februari 2020 gescand. Tijdens de scan zijn in de container voorwerpen waargenomen met een van de rest van de lading afwijkende vorm. De container is daarop gelost door de douane om onderzoek mogelijk te maken en daarin zijn negen kisten met ruim 268 kilogram cocaïne aangetroffen. Die kisten met cocaïne zijn uit de container gehaald, de container is vervolgens verzegeld en ter beschikking gesteld van de rederij om zijn oorspronkelijk geplande route te vervolgen.
De container was bestemd voor het bedrijf [naam bedrijf 1] in Dordrecht en deze had transportbedrijf ‘ [naam transportbedrijf] ’ ingeschakeld om de container op te halen op de terminal om deze vervolgens af te leveren in Dordrecht. Toen dat bedrijf de container op
17 februari 2020 wilde ophalen, bleek deze echter al te zijn opgehaald. Na onderzoek bleek de medeverdachte [naam medeverdachte 1] (hierna: [naam medeverdachte 1] ), werkzaam bij de onderneming
[naam onderneming] , de container op 14 februari 2020 te hebben opgehaald. Uit observatieverslagen van de politie blijkt dat [naam medeverdachte 1] na vertrek van de terminal met de container naar de parkeerplaats bij tankstation Den Andel aan de rijksweg A12 is gereden. Daar is de vrachtwagencombinatie overgenomen door de medeverdachte
[naam medeverdachte 2] (hierna: [naam medeverdachte 2] ). Deze is eerst naar een parkeerterrein aan de Pasteurstraat in Reeuwijk gereden om de vrachtwagencombinatie vervolgens via tussenstops bij het tankstation Sandelingen aan de rijksweg A16 ter hoogte van Hendrik-Ido-Ambacht en Truckeasy in Roosendaal, naar de Potendreef in Roosendaal te rijden. De vrachtwagencombinatie is daar omstreeks 15:45 uur geparkeerd.
De verdachte is tijdens de observatie gezien op de parkeerplaats bij tankstation Den Andel waar hij kort contact had met [naam medeverdachte 1] . Hij heeft die parkeerplaats verlaten in de personenauto van [naam medeverdachte 1] waarmee hij ook naar het parkeerterrein aan de Pasteurstraat in Reeuwijk is gereden. Ongeveer negen minuten nadat [naam medeverdachte 1] met de vrachtwagencombinatie van het parkeerterrein aan de Pasteurstraat reed, vertrok de verdachte in een Citroën Jumper. Zes minuten nadat [naam medeverdachte 1] aankwam bij het tankstation Sandelingen aan de rijksweg A16, arriveerde ook de verdachte ter plaatse. Toen [naam medeverdachte 1] wegreed bij Truckeasy is gezien dat de verdachte achter hem aanreed. Zeven minuten nadat de vrachtwagencombinatie parkeerde aan de Potendreef in Roosendaal is gezien dat de verdachte daar ook geparkeerd stond met zijn Citroën Jumper.
Tussen ongeveer 16:30 uur en 18:10 uur is gezien dat er een tweede Citroën Jumper geparkeerd stond aan de Potendreef in de nabijheid van de vrachtwagencombinatie. Medeverdachten [naam medeverdachte 3] (hierna: [naam medeverdachte 3] ) en [naam medeverdachte 4] (hierna: [naam medeverdachte 4] ) waren de inzittenden van die auto. Omstreeks 18:11 uur is gezien dat de vrachtwagencombinatie en de tweede Citroën Jumper achter een Peugeot zijn aangereden. De vrachtwagencombinatie reed om 18:14 uur een openstaande loods in van het bedrijf [naam bedrijf 2] aan de [naam locatie] in Roosendaal. De (tweede) Citroën Jumper parkeerde schuin tegenover de loods. Om 18:13 uur is gezien dat de verdachte wegreed vanaf de Potendreef.
Om 18:20 uur heeft de politie de loods betreden. Zij trof een deel van de lading schroot uit de container op de grond aan. In de loods zijn [naam medeverdachte 3] , [naam medeverdachte 4] en de medeverdachten
[naam medeverdachte 5] en [naam medeverdachte 6] aangehouden. Tevens is [naam medeverdachte 1] als de bestuurder van de vrachtwagencombinatie aangehouden.
In de laadruimte van de tweede Citroën Jumper zijn acht blokken samengeperst metaal aangetroffen. De officier van justitie heeft het vermoeden geuit dat die blokken bedoeld waren om het ontbrekende gewicht – dat zou ontstaan in de container na het verwijderen van de negen kisten met cocaïne – te compenseren. Met het aangevulde gewicht zou de container, volgens de officier van justitie, vervolgens alsnog bij [naam bedrijf 1] in Dordrecht bezorgd kunnen worden.
De verdachte wordt primair de (verlengde) invoer van 268 kilogram cocaïne verweten. Subsidiair zijn hem voorbereidingshandelingen met betrekking tot die invoer verweten.
4.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde is onder meer verwezen naar arresten van de Hoge Raad van 17 maart 1998 en 15 december 1998 (ECLI:NL:HR:1998:ZD0975 en ECLI:NL:HR:1998:ZD1300, bekend als het zogenoemde kokosnootarrest) waarin is bepaald dat handelingen die worden verricht nadat de verdovende middelen in beslag zijn genomen niet meer kunnen strekken tot de invoer of het verdere vervoer en de overdracht van die verdovende middelen. De verdediging heeft erop gewezen dat de handelingen van de verdachte zijn verricht nadat de cocaïne door de douane in beslag was genomen. De officier van justitie heeft op een vraag van de rechtbank bevestigd dat er geen cocaïne in de container is teruggeplaatst, zodat de verdachte alleen om die reden vrijgesproken moet worden.
Daarnaast heeft de verdediging gewezen op een arrest van het Hof Den Haag van
17 februari 2020 (ECLI:NL:GHDHA:2020:225) waaruit zou blijken dat er ook in het kader van voorbereidingshandelingen moet worden vrijgesproken als die handelingen specifiek betrekking hebben op een zending verdovende middelen die dan al in beslag is genomen zonder dat er een monster is teruggeplaatst.
Voorts heeft de verdediging gewezen op de verklaring van de verdachte die in essentie inhoudt dat hij op de ochtend van 14 februari 2020 slechts heeft waargenomen voor zijn beste maat – [naam medeverdachte 1] – die verhinderd was door een privé-afspraak. Hij heeft daarna de vrachtwagencombinatie niet gevolgd om die te beveiligen, maar omdat hij een vage afspraak had om, na het lossen, nog een biertje te drinken met [naam medeverdachte 1] . Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd aan de tenlastegelegde voorbereidingshandelingen. Evenmin is gebleken dat hij wetenschap had van de cocaïne die in de container had gezeten.
4.3.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen. Zij heeft in dat kader gewezen op de omstandigheden waaronder de verweten handeling zijn verricht, te weten een container met daarin 268 kilogram cocaïne, die door middel van pincodefraude is uitgehaald en vervolgens naar een daarvoor gehuurde loods in Roosendaal is gebracht terwijl deze bestemd was voor een bedrijf in Dordrecht.
De verdachte is daarbij betrokken geweest door de voor de uithaal benodigde TAR-code aan [naam medeverdachte 1] te verschaffen en na de uithaal van de container door [naam medeverdachte 1] en de overdracht van de container aan [naam medeverdachte 1] naar het parkeerterrein in Reeuwijk te gaan met [naam medeverdachte 1] . Vervolgens is hij de vrachtwagencombinatie die werd bestuurd door [naam medeverdachte 1] gevolgd naar Roosendaal, om deze in de gaten te houden en te zorgen dat daar niks mee zou gebeuren. Pas nadat de tweede Citroën Jumper ook was gearriveerd in Roosendaal, is hij weggegaan. De verklaring van de verdachte dat hij achter [naam medeverdachte 1] is aangereden om misschien samen met hem na zijn werkzaamheden een biertje te gaan drinken, acht de officier van justitie volslagen ongeloofwaardig.
Met betrekking tot de jurisprudentie waarop de verdediging heeft gewezen, heeft zij opgemerkt dat het gaat om gedateerde arresten en dat er sedertdien veel is veranderd; er worden veel meer verdovende middelen ingevoerd en de zaken zijn ook complexer geworden. Om die reden heeft de officier van justitie bepleit dat de rechtbank zal oordelen in afwijking van de jurisprudentie van de Hoge Raad en voorbij zal gaan aan het feit dat de aan de verdachte verweten gedragingen zijn verricht nadat de cocaïne in beslag was genomen. In dat verband heeft zij gewezen op een recente uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 april 2021, waarin ook zonder het aantreffen van cocaïne een veroordeling voor de (verlengde) invoer van cocaïne is uitgesproken (ECLI:NL:RBROT:2021:3767).
4.4.
Beoordeling
4.4.1.
Vrijspraak ten aanzien van het primair ten laste gelegde
De verdediging heeft terecht gewezen op de nog steeds geldende jurisprudentie van de Hoge Raad waarin is uitgemaakt dat handelingen die worden verricht nadat de verdovende middelen in beslag zijn genomen niet meer kunnen strekken tot de invoer of het verdere vervoer en de overdracht van die verdovende middelen. Van belang is dat de volledige hoeveelheid cocaïne die in de container zat, op 12 februari 2020 in beslag is genomen en dat er geen verdovende middelen zijn terug geplaatst. De verdachte kan eerst per
14 februari 2020 in verband worden gebracht met de container. Er zijn geen bewijsmiddelen op grond waarvan kan worden vastgesteld dat de verdachte eerder betrokkenheid heeft gehad bij het transport van de container.
De rechtbank ziet in hetgeen door de officier van justitie is gesteld geen aanleiding om af te wijken van de vaste rechtspraak van de Hoge Raad. De door haar aangehaalde uitspraak van deze rechtbank is onvergelijkbaar. In die zaak was de cocaïne immers niet in beslag genomen door opsporingsdiensten, maar werd bewezen geacht dat de verdovende middelen inmiddels door de verdachte uit de container waren gehaald.
Gelet op het voorgaande zal de verdachte van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
4.4.2.
Bewijswaardering ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
Uit het arrest van de Hoge Raad van 13 maart 2001 (ECLI:NL:HR:2001:AB0494) volgt dat de inbeslagname van de cocaïne niet in de weg staat aan het zelfstandig strafbare karakter van voorbereidings- of bevorderingshandelingen, ook niet als met die handelingen pas een begin is gemaakt na de inbeslagneming van die concrete hoeveelheid verdovende middelen. De inbeslagname van de cocaïne op 12 februari 2020 staat dus niet in de weg aan een veroordeling voor het subsidiair ten laste gelegde. Het door de verdediging aangehaalde arrest van het Hof Den Haag van 17 februari 2020 maakt dat niet anders.
Voor het medeplegen van het voorbereiden van de invoer van cocaïne is vereist dat het opzet van de verdachte – ten minste in voorwaardelijke zin – hierop gericht is geweest.
Volgens de verdediging blijkt uit de bewijsmiddelen niet van strafbare betrokkenheid van de verdachte en moet hij daarom worden vrijgesproken. De rechtbank volgt de verdediging daarin niet en is van oordeel dat de verdachte het (veronderstelde) cocaïnetransport heeft begeleid naar het afleveradres in Roosendaal en aldus als medepleger moet worden aangemerkt. De volgende omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, zijn daartoe redengevend.
Vast staat dat er 268 kilogram cocaïne in de container zat toen deze de haven van Rotterdam binnenkwam. Vast staat ook dat [naam medeverdachte 1] de container heeft uitgehaald en dat
[naam medeverdachte 1] deze (na de in beslagname van de verdovende middelen, waar de verdachten niet van wisten) naar Roosendaal heeft vervoerd tot in een loods waar de container werd gelost.
De verdachte, die niet in dienst was van [naam medeverdachte 1] , heeft op 14 februari 2020 de voor de uithaal benodigde TAR-code aan [naam medeverdachte 1] verstrekt. De verdachte stond in de telefoon van [naam medeverdachte 1] opgeslagen als “ [naam] ”. De verdachte heeft daar geen logische en verifieerbare verklaring voor gegeven.
Het vervoer van de container door [naam medeverdachte 1] , met wie de verdachte goed bevriend was en die bij vonnis van deze rechtbank is veroordeeld voor zijn aandeel in de zaak, is blijkens observatieverslagen door de verdachte begeleid. Uit die verslagen volgt dat de verdachte aanwezig was bij tankstation Den Andel aan de rijksweg A12 waar
[naam medeverdachte 1] de container overnam van [naam medeverdachte 1] (13:24 uur) en dat de verdachte vervolgens [naam medeverdachte 1] in een auto volgde naar de Pasteurstraat in Reeuwijk, het tankstation Sandelingen aan de rijksweg A16, en de Truckeasy in Roosendaal tot aan de Potendreef (15:52 uur) waar men een tijd heeft gewacht. De verdachte reed pas weg toen de container (18:11 uur) en de tweede Citroën Jumper met [naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte 3] werden opgehaald door een Peugeot om naar de aan de overzijde van de rijksweg A17 gelegen loods te worden gebracht.
Het ligt niet voor de hand dat een transport van een container met louter schroot onder begeleiding van een volgauto plaatsvindt. Het ligt meer voor de hand dat het hier ging om de beveiliging c.q. begeleiding van het transport van 268 kilogram cocaïne met een straatwaarde van vele miljoenen euro’s.
De ter terechtzitting afgelegde verklaring van de verdachte dat hij de vrachtwagencombinatie volgde omdat hij dacht een vage afspraak te hebben met
[naam medeverdachte 1] om met hem een biertje te drinken nadat deze klaar was met zijn werkzaamheden, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Die verklaring vindt geen steun in de verklaringen die [naam medeverdachte 1] heeft afgelegd. Daarnaast is niet aannemelijk dat de verdachte bijna vijf uur achter [naam medeverdachte 1] aanrijdt enkel en alleen om na afloop van het werk van [naam medeverdachte 1] iets met hem te drinken. Uitgaande van de verklaring van de verdachte is het ook onbegrijpelijk dat hij – na uren achter [naam medeverdachte 1] te hebben aangereden – ervoor kiest om naar huis te gaan, juist nadat [naam medeverdachte 1] de vrachtwagencombinatie richting de loods rijdt, waar de lading zou worden gelost en ook zonder [naam medeverdachte 1] op de hoogte te stellen van zijn vertrek. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan de verklaring van de verdachte.
Bij gebreke van een logische verklaring voor het volgen van de vrachtwagencombinatie, moet worden uitgegaan van de uiterlijke verschijningsvorm zoals die uit het dossier kan worden afgeleid. De verdachte heeft – nadat hij ervoor had gezorgd dat [naam medeverdachte 1] de container met behulp van de TAR-code kon uithalen – de vrachtwagencombinatie steeds begeleid en op meerdere momenten contact gehouden met [naam medeverdachte 1] . Op basis van de uiterlijke verschijningsvorm zoals hiervoor geschetst, kan het niet anders zijn dan dat de verdachte wetenschap had van de (veronderstelde) aanwezigheid van cocaïne in de container.
De verdediging heeft de tenlastelegging op diverse punten bestreden, maar is er niet in geslaagd om het beeld dat is ontstaan van de samenwerkende verdachten te ontkrachten. Alle bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien concludeert de rechtbank dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van de tenlastegelegde voorbereidingshandelingen gericht op de (verlengde) invoer van cocaïne.
4.4.3.
Conclusie
Het primair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. Het subsidiair ten laste gelegde is wel bewezen.
4.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 14 februari 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 268 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden,
- een ander gelegenheid en middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, en
- een vervoermiddel voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist dat deze bestemd was tot het plegen van het hierboven bedoelde feit
hebbende verdachte en (een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s)
-met één mededader ontmoetingen gehad en telefonisch en via WhatsApp contacten onderhouden en afspraken gemaakt over het afleveren van die container en die (pakketten) cocaïne, en
-de TAR-code (onrechtmatig) verkregen en die TAR-code verstrekt aan [naam medeverdachte 1] en
- met een vrachtwagen (Scania G420, [kentekennummer 1] ) en oplegger ( [kentekennummer 2] ) een container met containernummer [containernummer] (geladen met negen kisten schroot), laten ophalen bij de containerterminal APM1 Terminal en
- ( vervolgens) die container naar een loods aan de [naam locatie] te Roosendaal (laten) brengen en
- ( vervolgens) die vrachtwagen en container begeleid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in cursief in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
subsidiair:
om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een ander gelegenheid en middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen
en
om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, vervoermiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft samen met anderen voorbereidingshandelingen verricht voor de invoer van ruim 268 kilogram cocaïne. De verdachte is aldus betrokken geweest bij een groot cocaïnetransport vanuit Zuid-Amerika via de Rotterdamse haven. Aan de verdachte en zijn medeverdachte zal eenzelfde straf worden opgelegd. Weliswaar heeft het aandeel van de beide verdachten tot een verschillende bewezenverklaring en kwalificatie geleid, maar naar het oordeel van de rechtbank hebben beiden een min of meer gelijkwaardig aandeel gehad. Er bestaat dan ook geen verschil in de mate van verwijtbaarheid van het handelen.
De handel in harddrugs gaat vaak gepaard met diverse vormen van zware en georganiseerde criminaliteit. Ook zijn de gezondheidsrisico’s voor gebruikers van cocaïne groot. Cocaïne is verslavend en kan bij regelmatig gebruik schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen met zich brengen. Bovendien wordt het milieu bij de productie van cocaïne ernstige schade toegebracht. De nadelige gevolgen van de handel in en het gebruik van verdovende middelen zijn alom in de samenleving merkbaar. De verdachte heeft door zijn handelen bijgedragen aan de instandhouding van deze situatie. Hij heeft kennelijk geen boodschap gehad aan deze gevolgen, maar is er alleen op uit geweest om er financieel beter van te worden.
7.3.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
31 maart 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Omdat de verdachte niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarde die hierna wordt genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er ook toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, en 47 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. Putters, voorzitter,
en mrs. W.J.M. Diekman en J. Bergen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Primair
hij in of omstreeks de periode van 12 februari 2020 tot en met 14 februari 2020 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 268 kilogram cocaïne, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel ,als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Subsidiair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 februari 2020 tot en met 14 februari 2020 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 268 kilogram cocaïne, in ieder geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
- zich en/of (een) ander (en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit
hebbende/is verdachte en/of (een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s)
-met één of meer mededader(s) ontmoetingen gehad en/of telefonisch en/of via Whatsapp contacten onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt over het invoeren en/of afleveren en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren en/of bewerken van die container en/of die (pakketten) cocaïne, en/of
-de TAR-code (onrechtmatig) verkregen en/of die TAR-code verstrekt aan [naam medeverdachte 1] en/of (een of meer) van zijn, verdachtes, mededader(s) en/of
- met een vrachtwagen (Scania G420, [kentekennummer 1] ) en oplegger ( [kentekennummer 2] ) een container met containernummer [containernummer] (geladen met negen, althans één of meerdere kisten schroot), opgehaald/ (laten) ophalen bij de containerterminal APM1 Terminal en/of
- ( vervolgens) die container naar een loods aan de [naam locatie] te Roosendaal (laten) brengen en/of
- ( vervolgens) die vrachtwagen en/of container begeleid/ (laten) begeleiden en/of
- ( vervolgens) die container uitgehaald/ (laten) uithalen.