In de zaak met parketnummer 10/750074-20 heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 juni 2021 uitspraak gedaan in het kader van het onderzoek Darwina. De verdachte werd primair beschuldigd van de (verlengde) invoer van 268 kilogram cocaïne, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte vrijgesproken moet worden van deze beschuldiging. De rechtbank baseerde deze beslissing op de jurisprudentie van de Hoge Raad, die stelt dat handelingen die na inbeslagname van verdovende middelen worden verricht, niet meer kunnen strekken tot invoer of verdere overdracht van die middelen. De cocaïne was op 12 februari 2020 in beslag genomen, en de verdachte was pas op 14 februari 2020 betrokken geraakt bij de container. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat de verdachte eerder betrokken was bij het transport van de container.
Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel veroordeeld voor voorbereidingshandelingen met betrekking tot de invoer van cocaïne. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met anderen, handelingen had verricht die gericht waren op de invoer van de cocaïne, zoals het verstrekken van de TAR-code aan een medeverdachte en het begeleiden van het transport van de container. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit was begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.