ECLI:NL:RBROT:2021:4927
Rechtbank Rotterdam
- Bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Openbaarheid van aanwijzing door De Nederlandsche Bank en de ontvankelijkheid van bezwaar
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres], een bank, en De Nederlandsche Bank N.V. (DNB) over de openbaarmaking van een aanwijzing die DNB aan [eiseres] had gegeven. De aanwijzing was gebaseerd op artikel 1:75, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht (Wft) en had betrekking op overtredingen van de Wft. DNB had in een eerder besluit, gedateerd 18 december 2019, de aanwijzing gegeven, en in een daaropvolgend besluit van 7 mei 2020 het bezwaar van [eiseres] tegen deze aanwijzing ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vraag of artikel 1:97 Wft een grondslag biedt voor de openbaarmaking van de aanwijzing buiten het geding valt, omdat deze vraag pas aan de orde kan komen nadat het primaire besluit onherroepelijk is geworden. De rechtbank oordeelde dat DNB het bezwaar van [eiseres] terecht ontvankelijk had geacht, ondanks dat de wet geen bezwaar tegen een aanwijzing lijkt toe te staan. De rechtbank concludeerde dat het belang van DNB om overtredingen van de Wft te beëindigen zwaarder weegt dan de onzekerheid van [eiseres] over de rechtsgang. Het beroep van [eiseres] werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.