1.9Bij brief van 5 juli 2018 heeft verweerder het voornemen geuit eiser ontslag te verlenen wegens een verstoorde arbeidsverhouding. Eiser heeft bij brief van 18 juli 2018 zijn zienswijze op dit voornemen ingediend, waarna verweerder op 26 september 2018 het primaire besluit heeft genomen.
2. Aan het bestreden besluit legt verweerder ten grondslag dat sprake is van een verstoorde verhouding tussen eiser en de gemeente Rotterdam. Deze verstoorde verhouding blijkt uit de brief van 27 september 2017, eisers eerste reactie daarop, de conclusie van de mediator, de omstandigheid dat eiser aanleiding heeft gezien een integriteitsmelding te doen over een aantal medewerkers en de door eiser ingediende klacht over zijn leidinggevende. Het is niet gelukt een oplossing te vinden voor de omstandigheid dat eiser niet in zijn functie kan terugkeren. In de als gevolg hiervan ontstane impasse heeft verweerder aanleiding gezien eiser op grond van artikel 96, eerste lid, van het AR, eervol ontslag te verlenen. Verweerder kent eiser daarbij een aanvullende uitkering toe overeenkomstig paragraaf 6 en 7 van de Verordening Werk naar werk-aanpak en voorzieningen bij werkloosheid. In afwijking van het advies van de Algemene Bezwaarschriftencommissie van 15 april 2019 concludeert verweerder dat het ontstaan van de verstoorde arbeidsverhouding in overwegende mate aan eiser kan worden toegerekend. Er bestaat dan ook geen aanleiding eiser tevens een na-wettelijke uitkering toe te kennen, aldus verweerder.
3. Eiser stelt zich primair op het standpunt dat verweerder niet bevoegd was hem ontslag te verlenen. Subsidiair voert eiser aan dat het ontstaan van de impasse hem niet in overwegende mate kan worden verweten. Verweerder had eiser dan ook een na-wettelijke uitkering en een ontslagvergoeding moeten toekennen.
4. Artikel 96, eerste lid, van het AR, bepaalt dat aan de ambtenaar ontslag kan worden verleend op een bij besluit omschreven grond, niet vallende onder de gronden in vorige artikelen van dit hoofdstuk genoemd. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat ontslag, als bedoeld in het vorige lid, wordt verleend onder toekenning van een uitkering, welke met het oog op de omstandigheden redelijk is te achten, met dien verstande, dat de ambtenaar minimaal recht heeft op een uitkering overeenkomstig de bepalingen van de Wachtgeld- en uitkeringsverordening 1996. Op deze uitkering wordt een eventuele uitkering op grond van de Werkloosheidswet in mindering gebracht.
Artikel 97, eerste lid, van het AR, bepaalt dat ontslag op grond van de artikelen 87 tot en met 89, 90 tot en met 94, 95, eerste lid, onder d, en 96, eervol wordt verleend.