In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 9 april 2021 een beschikking gegeven over de voortzetting van een crisismaatregel op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De officier van justitie had op 6 april 2021 verzocht om voortzetting van de op 3 april 2021 opgelegde crisismaatregel. De advocaat van de betrokkene verzocht om afwijzing van het verzoek, omdat volgens haar de termijn van artikel 7:4 Wvggz was overschreden. De officier van justitie stelde echter dat het verzoek tijdig was ingediend, verwijzend naar een recente wetswijziging die de geldigheidsduur van de crisismaatregel verlengt indien deze eindigt op een feestdag.
De rechtbank oordeelde dat de crisismaatregel inderdaad was verlengd tot en met 6 april 2021, omdat 5 april 2021 een feestdag was. De rechtbank concludeerde dat het verzoek tot voortzetting tijdig was ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling werd duidelijk dat er sprake was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel voor de betrokkene, die leed aan een manisch psychotisch toestandsbeeld met vergaande paranoïde gedachten. De rechtbank oordeelde dat de voorgestelde verplichte zorg noodzakelijk was om het ernstig nadeel af te wenden en verleende een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel voor een periode van drie weken.
De beschikking werd mondeling gegeven door rechter H.J. Wieman-Bart en op 15 april 2021 schriftelijk uitgewerkt. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.