ECLI:NL:RBROT:2021:4265

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 maart 2021
Publicatiedatum
17 mei 2021
Zaaknummer
C/10/616286 / FA RK 21-2702
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voortzetting van de crisismaatregel op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 9 april 2021 een beschikking gegeven over de voortzetting van een crisismaatregel op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De officier van justitie had op 6 april 2021 verzocht om voortzetting van de op 3 april 2021 opgelegde crisismaatregel. De advocaat van de betrokkene verzocht om afwijzing van het verzoek, omdat volgens haar de termijn van artikel 7:4 Wvggz was overschreden. De officier van justitie stelde echter dat het verzoek tijdig was ingediend, verwijzend naar een recente wetswijziging die de geldigheidsduur van de crisismaatregel verlengt indien deze eindigt op een feestdag.

De rechtbank oordeelde dat de crisismaatregel inderdaad was verlengd tot en met 6 april 2021, omdat 5 april 2021 een feestdag was. De rechtbank concludeerde dat het verzoek tot voortzetting tijdig was ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling werd duidelijk dat er sprake was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel voor de betrokkene, die leed aan een manisch psychotisch toestandsbeeld met vergaande paranoïde gedachten. De rechtbank oordeelde dat de voorgestelde verplichte zorg noodzakelijk was om het ernstig nadeel af te wenden en verleende een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel voor een periode van drie weken.

De beschikking werd mondeling gegeven door rechter H.J. Wieman-Bart en op 15 april 2021 schriftelijk uitgewerkt. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/616286 / FA RK 21-2702
Referentienummer: [referentienummer]
Schriftelijke uitwerking van de mondelinge beslissing van 9 april 2021 betreffende een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel als bedoeld in artikel 7:7 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz)
op verzoek van:
de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam,hierna: de officier,
met betrekking tot:
[naam betrokkene],
geboren op [geboortedatum betrokkene] , [geboorteplaats betrokkene] ,
hierna: betrokkene,
wonende te [woonplaats betrokkene] ,
thans verblijvende in Antes, locatie Albrandswaardsedijk te Poortugaal,
advocaat mr. H. van der Wal te Rotterdam.

1..Procesverloop

1.1.
Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 6 april 2021, heeft de officier verzocht om voortzetting van de op 3 april 2021 opgelegde crisismaatregel.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
  • een afschrift van de beslissing tot het nemen van de crisismaatregel van 3 april 2021;
  • de medische verklaring opgesteld door [naam psychiater] , psychiater, van 3 april 2021;
  • de gegevens over eerder afgegeven machtigingen op grond van de Wet Bopz en de Wvggz;
  • de relevante politiegegevens en/of de strafvorderlijke- en justitiële gegevens van betrokkene.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 9 april 2021. Bij die gelegenheid zijn (overeenkomstig artikel 2 lid 1 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid) via beeld- en geluidverbinding gehoord:
  • betrokkene met zijn hiervoor genoemde advocaat;
  • mr. A. de Bruijne, officier;
  • [naam afdelingsarts] , afdelingsarts, verbonden aan Antes.

2..Beoordeling

2.1.
De advocaat van betrokkene verzoekt primair afwijzing van het verzoek omdat de termijn van artikel 7:4 Wvggz is overschreden. Zij stelt daartoe het volgende.
Er is op 3 april 2021 om 00:25 uur een crisismaatregel afgegeven. De crisismaatregel liep op 6 april 2021 om 00:25 af. Er is pas op 6 april 2021 om 15:53 uur een verzoek tot voortzetting van de crisismaatregel gedaan en dat is te laat.
De officier stelt zich primair, onder verwijzing naar het recent gewijzigde artikel 7:4 Wvggz op het standpunt dat het verzoek tijdig is ingediend.
Subsidiair verzoekt zij afgifte van de machtiging met een verkorte duur. Hierbij verwijst zij naar een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin een vergelijkbaar geval aan de orde was (ECLI:NL:RBNNE:2020:4830).
Sinds de wetswijziging van oktober 2020 luidt artikel 7:4, tweede zin, Wvggz als volgt:
De burgemeester bepaalt de geldigheidsduur van de crisismaatregel, die ten hoogste drie dagen bedraagt. Indien de termijn, bedoeld in de eerste volzin, eindigt op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag als bedoeld in de Algemene termijnenwet, wordt deze verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.
In de Memorie van Toelichting van het wetsvoorstel 35456 (Wijziging van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg en de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten teneinde de uitvoerbaarheid op punten te vergroten en enkele technische onvolkomenheden en omissies te herstellen) staat:
De geldigheidsduur van de crisismaatregel is ten hoogste drie dagen. De crisismaatregel vervalt na die drie dagen, tenzij de officier van justitie uiterlijk de tweede dag na ontvangst van de stukken van de crisismaatregel een verzoekschrift voor een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel bij de rechter heeft ingediend. Als de crisismaatregel eindigt in het weekend of op een feestdag, wordt met deze voorgestelde wijziging geregeld dat de crisismaatregel wordt verlengd tot en met de eerstvolgende werkdag. Daarmee wordt voorkomen dat de officier van justitie niet in staat is om het verzoekschrift tot verlenging van de crisismaatregel in te dienen, en de crisismaatregel bijgevolg verloopt, terwijl betrokkene nog wel verplichte zorg nodig heeft. Evengoed blijft het uitgangspunt gelden dat het moment dat betrokkene geen verplichte zorg meer nodig heeft en niet meer aan de criteria voor verplichte zorg wordt voldaan, de crisismaatregel op elk moment kan worden beëindigd, ook in het weekend of op een feestdag.
Hoewel deze wijziging er toe kan leiden dat de crisismaatregel langer kan voortduren dan drie dagen, bijvoorbeeld wanneer deze zou eindigen in een (Paas- of Pinkster) weekend, dient de wijziging juist te voorkomen dat betrokkene uitsluitend om procedurele redenen van noodzakelijke zorg verstoken zou blijven, of procedure op procedure moet worden gestapeld (bijvoorbeeld een nieuwe crisismaatregel) om dezelfde noodzakelijk behandeling te kunnen blijven bieden. Gevolg daarvan zou zijn dat betrokkene langer in onzekerheid verkeert en langer moet wachten op de noodzakelijke zorg. Geen van deze situaties is wenselijk voor betrokkene. Hetzelfde geldt voor de inbewaringstellingstermijn op grond van de Wzd.
Artikel 7:5 Wvggz bepaalt, voor zover hier van belang, dat de crisismaatregel vervalt indien de geldigheidsduur is verstreken, tenzij de officier van justitie hiervóór een verzoek tot machtiging van de crisismaatregel bij de rechter onder toepassing van artikel 7:7 heeft ingediend.
In onderhavige zaak was 5 april 2021, een algemeen erkende feestdag, te weten tweede paasdag. De machtiging liep dus af midden in de nacht na tweede paasdag. Gelet op de achtergrond en het doel van de wetswijziging, zoals hiervoor geciteerd uit de Memorie van Toelichting, moet artikel 7:4 Wvggz naar het oordeel van de rechtbank zo worden begrepen dat de geldigheidsduur van de crisismaatregel ook in een geval als hier aan de orde wordt verlengd tot en met de eerstvolgende dag die geen zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is. Dat wil zeggen: tot en met dinsdag 6 april 2021. Een andere uitleg zou ertoe leiden dat het in de praktijk onmogelijk is dat de officier tijdig een verzoek tot voortzetting van de crisismaatregel indient, en kan daarom niet als juist worden aanvaard.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het verzoek tijdig is ingediend.
2.2.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat er ten aanzien van betrokkene sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, gelegen in het bestaan van of het aanzienlijk risico op ernstige psychische schade, ernstige verwaarlozing, maatschappelijke teloorgang, de situatie dat betrokkene met hinderlijk gedrag agressie van anderen oproept en de situatie dat de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is. Betrokkene is opgenomen met een manisch psychotisch toestandsbeeld. Er is sprake van vergaande paranoïde gedachten en grootheidswanen. Ook zijn er oordeels- en kritiek stoornissen waarbij betrokkene niet te corrigeren is in zijn gedrag. Betrokkene heeft in de thuissituatie zijn buurvrouw bedreigd en de ruiten bij haar ingegooid. De arts geeft aan dat het in de structuur van de afdeling redelijk goed gaat, maar er nog sprake is van een psychotisch toestandsbeeld.
Betrokkene is recent ook opgenomen geweest met een crisismaatregel. Hij is toen, nadat een gevraagde zorgmachtiging door de rechtbank was afgewezen, naar huis gegaan. De advocaat bepleit afwijzing omdat betrokkene ook ambulant kan worden behandeld. De arts licht echter toe dat het thuis al snel, voordat er ambulante zorg opgestart kon worden, mis ging. Een opname was en is nog steeds nodig om het toestandsbeeld te stabiliseren. Daarna kan er ingezet worden op ambulante behandeling. Gelet op deze toelichting acht de rechtbank het niet realistisch dat onmiddellijk wordt overgegaan op behandeling van betrokkene in de thuissituatie.
2.3.
Vermoed wordt dat dit nadeel wordt veroorzaakt door gedrag dat voortvloeit uit een psychische stoornis, in de vorm van een paranoïde psychotisch toestandsbeeld.
2.4.
De crisissituatie is zo ernstig dat de procedure voor een zorgmachtiging niet kan worden afgewacht.
2.5.
Op basis van de medische verklaring en de mondelinge behandeling, acht de rechtbank de volgende in de crisismaatregel genomen vormen van verplichte zorg noodzakelijk om het ernstig nadeel af te wenden:
  • het toedienen van medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
  • het beperken van de bewegingsvrijheid;
  • het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen (Bij opname: indien nodig het beperken van het gebruik van communicatiemiddelen. Indien aan de orde ook het meewerken aan ambulante behandeling);
  • het opnemen in een accommodatie.
2.6.
De overige door de officier verzochte vormen van verplichte zorg, worden door de rechtbank niet noodzakelijk geacht, omdat de behandelaar ter zitting gemotiveerd heeft verklaard dat deze niet nodig zijn om het ernstig nadeel af te wenden.
2.7.
Betrokkene geeft aan dat hij bereid is om de medicatie te nemen. Hij vindt het echter niet echt nodig en is eerder ook gestopt met de medicatie. Gelet hierop heeft de rechtbank onvoldoende vertrouwen in de bereidheid van betrokkene om in een vrijwillig kader mee te werken aan de behandeling. Er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben.
2.8.
De voorgestelde verplichte zorg is evenredig en naar verwachting effectief. Uit de stukken blijkt dat rekening is gehouden met de voorwaarden die noodzakelijk zijn om deelname van betrokkene aan het maatschappelijk leven te bevorderen, alsmede met de veiligheid van betrokkene.
2.9.
Gelet op het voorgaande zal een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel worden verleend, welke machtiging een geldigheidsduur heeft van drie weken na vandaag.

3..Beslissing

De rechtbank:
3.1.
verleent een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel ten aanzien van [naam betrokkene] voornoemd;
3.2.
bepaalt dat bij wijze van verplichte zorg de maatregelen zoals opgenomen in rechtsoverweging 2.5. kunnen worden getroffen;
3.3.
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met 30 april 2021.
Deze beschikking is op 9 april 2021 mondeling gegeven door mr. H.J. Wieman-Bart, rechter, in tegenwoordigheid van M. Streefland, griffier en op 15 april 2021 schriftelijk uitgewerkt en getekend.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.