ECLI:NL:RBROT:2021:4227
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bepaling onroerendezaakbelasting voor bouwgrond zonder bouwwerkzaamheden
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de onroerendezaakbelasting (ozb) voor een perceel bouwgrond. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A. Bakker, betwistte de aanslag die door de heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep was opgelegd. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 131.000,- en het tarief voor niet-woningen toegepast, omdat er geen bouwwerkzaamheden hadden plaatsgevonden. De eiser stelde dat het woningtarief van toepassing had moeten zijn, aangezien de grond bestemd was voor woningbouw.
De rechtbank oordeelde dat de onroerende zaak niet als woning in aanbouw kon worden aangemerkt, omdat er geen bouwwerkzaamheden hadden plaatsgevonden. De rechtbank verwees naar de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) en de relevante jurisprudentie, waarin is vastgesteld dat een onroerende zaak in hoofdzaak tot woning dient indien deze voor ten minste 70% als zodanig wordt gebruikt. Aangezien de onroerende zaak enkel uit bouwgrond bestond en er geen bouwactiviteiten waren, kon deze niet als woning worden gekwalificeerd.
De rechtbank concludeerde dat de aanslag ozb terecht was vastgesteld naar het tarief voor niet-woningen. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.