ECLI:NL:RBROT:2021:4078

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 mei 2021
Publicatiedatum
7 mei 2021
Zaaknummer
ROT 21/261
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omgevingsvergunning voor garageboxen in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 mei 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een omgevingsvergunning voor de bouw van garageboxen. Eiser, die bezwaar had gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning, stelde dat deze vergunning in strijd was met het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelde dat de verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht, bij de beoordeling van het bezwaar van eiser niet de juiste bouwtekeningen had gebruikt. Dit leidde tot de conclusie dat het bestreden besluit niet kon standhouden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De rechtbank benadrukte dat de splitsing van een bouwplan in verschillende onderdelen alleen kan als deze onderdelen functioneel en bouwkundig van elkaar te onderscheiden zijn. De rechtbank veroordeelde verweerder ook tot vergoeding van de proceskosten van eiser en het griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/261

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 mei 2021 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

gemachtigde: mr. E. Lems,
en

het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht, verweerder,

gemachtigden: mr. V.H. Daling en mr. P.J. van Bruggen.

Procesverloop

Bij besluit van 6 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [naam] een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ verleend ter legalisatie van twee garageboxen die voor een deel op het perceel [adres 1] zijn gesitueerd.
Bij besluit van 18 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, waarbij mr. P.J. van Bruggen onder toepassing van artikel 2, eerste lid, van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid, op zijn verzoek telefonisch aan de zitting heeft deelgenomen. Het beroep is ter zitting gelijktijdig behandeld met het beroep met zaaknummer ROT 19/2999.

Overwegingen

1.1
Op 21 februari 2013 heeft verweerder aan [naam bedrijf] (hierna: [naam bedrijf]) een reguliere bouwvergunning verleend voor de bouw van 37 garageboxen op het perceel [adres 2]. Volgens de bouwvergunning en de daarbij behorende documenten worden de deuren van de garages en hun kaders in een donkergroene kleur uitgevoerd en worden de in het zicht komende zijkanten van de garages uitgevoerd in baksteen of steenstrips. In 2016 is bouw van de 37 garageboxen voltooid.
1.2
Ter plekke geldt het bestemmingsplan ‘Schil’. Op het perceel [adres 2] rust de bestemming ‘Verkeer’.
1.3
Op 1 juni 2018 heeft eiser een verzoek om handhaving gedaan. Aan zijn verzoek heeft eiser ten grondslag gelegd dat, anders dan de bouwvergunning van 21 februari 2013 voorschrijft, de garageboxen voorzien zijn van betonnen gevels en witte garagedeuren. Eiser heeft de Omgevingsdienst Zuid-Holland-Zuid (hierna: de omgevingsdienst) verzocht ervoor zorg te dragen dat de gevels en de deuren van de garageboxen conform de bouwvergunning worden uitgevoerd.
1.3
Naar aanleiding van eisers verzoek om handhaving heeft een controle op het perceel [adres 2] plaatsgevonden waarbij de toezichthouder heeft geconstateerd dat de garageboxen zijn uitgevoerd in grijs betonnen gevels en witte deuren. Op verzoek van verweerder heeft de Welstands- en Monumentencommissie (de welstandscommissie) op 20 augustus 2018 een advies uitgebracht over de garageboxen. De welstandscommissie heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een welstandsexces omdat het kleur- en materiaalgebruik in een te grote mate afwijkt van de omgeving van het perceel, waarbij zij heeft laten meewegen dat in de omgeving van het perceel een intensief welstandsregime geldt.
1.4
Bij besluit van 16 oktober 2018, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 6 mei 2019, heeft verweerder eisers verzoek om handhaving afgewezen. Tegen de beslissing van 6 mei 2018 heeft eiser beroep ingesteld (het beroep met zaaknummer ROT 19/2999).
1.5
Tijdens de behandeling van het bezwaar tegen het besluit van 16 oktober 2018 is gebleken dat twee garageboxen in blok 3 gedeeltelijk gesitueerd zijn op het perceel [adres 1]. Daarnaast is gebleken dat twee garageboxen in blok 3 een kwartslag zijn gedraaid ten opzichte van de op 21 februari 2013 verleende bouwvergunning. Op het perceel [adres 1] rust de bestemming ‘Gemengd-1’.
1.6
Het eigendom van de twee garageboxen die deels op het perceel [adres 1] zijn gebouwd, is medio 2016 overgegaan op [naam] ([naam]). [naam] heeft op 10 juli 2019 een omgevingsvergunning aangevraagd ter legalisatie van de garageboxen, welke vergunning is verleend bij het primaire besluit.
Het bestreden besluit
2. Aan het bestreden besluit legt verweerder ten grondslag dat beide garageboxen deels zijn gesitueerd op gronden met de bestemming ‘Gemengd-1’, dat zij zijn aan te merken als bijgebouw en op grond van de planregels op deze bestemming zijn toegestaan. Daarbij wordt voldaan aan de in de planregels gestelde voorwaarden voor bijgebouwen. Het advies van de welstandscommissie van 20 augustus 2018 neemt verweerder niet over, onder verwijzing naar de motivering van de besluiten van 16 oktober 2018 en van 6 mei 2019. De omstandigheid dat twee van de garageboxen in blok 3 een kwartslag zijn gedraaid ten opzichte van de oorspronkelijke vergunning uit 2013 merkt verweerder aan als een ondergeschikte wijziging waardoor de situatie in welstandsopzicht niet is gewijzigd. Er was dan ook geen aanleiding de aanvraag opnieuw aan de welstandscommissie voor te leggen, aldus verweerder.
Het standpunt van eiser
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder niet had mogen overgaan tot het verlenen van de omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning is in strijd met het bestemmingsplan. Het bouwplan voor de 37 garageboxen dient als één geheel te worden gezien en kan niet worden gesplitst, zoals verweerder met het bestreden besluit heeft gedaan. Daarnaast kunnen de garageboxen niet worden aangemerkt als bijgebouw bij de woning op het perceel. Verder voert eiser aan dat de op 21 februari 2013 aan [naam bedrijf] verleende vergunning voorschrijft dat de garageboxen moeten worden uitgevoerd in donkergroene kaders en garagedeuren en dat de gevels in rood baksteen of steenstrips moeten worden uitgevoerd. Nu deze voorwaarden niet worden gesteld in de bij het primaire besluit verleende omgevingsvergunning levert dit strijd op met de bouwvergunning van 21 februari 2013. Ook de omstandigheid dat twee garageboxen in blok 3 een kwartslag zijn gedraaid, is strijdig met de bouwvergunning uit 2013. Tot slot gaat verweerder er met het verlenen van de omgevingsvergunning ter legalisatie aan voorbij dat de garageboxen volgens de welstandscommissie een welstandsexces vormen.
Wet- en regelgeving
4. Op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend.
De beoordeling
5.1
Bij uitspraak van 7 mei 2021 heeft de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 6 mei 2019 gegrond verklaard (ROT 19/2999). De rechtbank heeft het besluit van 6 mei 2019 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De rechtbank heeft in haar uitspraak kort gezegd geoordeeld dat verweerder bij de beoordeling van eisers verzoek om handhaving van de verkeerde bouwtekeningen is uitgegaan.
5.2
Nu verweerder voor de motivering van het onderhavige bestreden besluit verwijst naar het besluit van 6 mei 2019, kan het bestreden besluit, gelet op de uitspraak in het beroep met zaaknummer ROT 19/2999 en het bepaalde in artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo, reeds om die reden geen stand houden.
5.3
Het voorgaande betekent dat de rechtbank het beroep gegrond zal verklaren, het bestreden besluit zal vernietigen en verweerder zal opdragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De rechtbank acht het in dat kader van belang het volgende op te merken. Een van de vragen die partijen verdeeld houdt, is of een bouwplan gesplitst kan worden. Partijen hebben in dit verband verwezen naar de eerder tussen hen gewezen uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 4 september 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:997). De rechtbank leest deze uitspraak zo, dat voor de vraag of een bouwplan gesplitst kan worden in verschillende onderdelen, van belang is of die onderdelen in functioneel en bouwkundig opzicht van elkaar kunnen worden onderscheiden. Hierbij is niet doorslaggevend of de van elkaar te onderscheiden onderdelen van het bouwplan deels vergunningplichtig, dan wel niet-vergunningplichtig zijn. De rechtbank wijst in dit verband ook op de uitspraak van de Afdeling van 16 december 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2997), waarin deze lijn wordt herhaald.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 181,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.V. van Baaren, voorzitter, en mr. G.C.W. van der Feltz en mr. drs. A. Douwes, leden, in aanwezigheid van mr. N.C. Correa, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 10 mei 2021.
de griffier is buiten staat de voorzitter is verhinderd te tekenen
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.