201209076/1/A1.
Datum uitspraak: 4 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid V.K.D. Real Estate B.V., gevestigd te Dordrecht (hierna: VKD),
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 augustus 2012 in zaak nr. 11/3414 in het geding tussen:
VKD
en
het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht.
Procesverloop
Bij besluit van 28 december 2010 heeft het college geweigerd VKD onder ontheffing van het bestemmingsplan reguliere bouwvergunning te verlenen voor het bouwen van 37 garageboxen op het perceel Kasperspad 28B te Dordrecht (hierna: het perceel).
Bij besluit van 2 mei 2011 heeft het het door VKD daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 augustus 2012 heeft de rechtbank het door VKD daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft VKD hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 21 februari 2013 heeft het college het besluit van 28 december 2010 herroepen en aan VKD reguliere bouwvergunning verleend voor het bouwen van 37 garageboxen op het perceel. Tegen dat besluit heeft VKD beroep ingesteld. Voorts hebben het Kerkgenootschap Leger des Heils en [9 belanghebbenden] daartegen beroep ingesteld, dat zij bij brieven van 30 juli 2013 en 4 en 12 augustus 2013 hebben ingetrokken.
Het college, VKD en [2 belanghebbenden] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juli 2013, waar VKD, vertegenwoordigd door F.R.E. van Kleef, bijgestaan door mr. R.J.G. Bäcker en mr. A.J.G. Vegt, beiden advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. E.A. van Dommelen-van der Lugt, werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn daar [4 belanghebbenden] gehoord.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1.2, tweede lid, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) blijft het recht, zoals dat gold onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1 van de Wabo, van toepassing op de voorbereiding en vaststelling van de beschikking op een aanvraag om een vergunning of ontheffing, als bedoeld in het eerste lid of een aanvraag om een beschikking tot wijziging of intrekking daarvan, indien, zoals in dit geval, voor dat tijdstip een aanvraag is ingediend.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet, zoals die luidde ten tijde van belang, is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een door het college verleende bouwvergunning.
Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, mag slechts en moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld, dan wel met een projectbesluit, als bedoeld in artikel 3.10, 3.27 of 3.29 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) of met een besluit, als bedoeld in artikel 3.20, 3.41 of 3.42 van die wet.
Ingevolge artikel 46, eerste lid, aanhef en onder b, beslist het college binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag omtrent een aanvraag om een reguliere bouwvergunning.
Ingevolge het tweede lid kan het college de beslissing eenmaal met ten hoogste zes weken verdagen.
Ingevolge het derde lid wordt een aanvraag om een bouwvergunning, die slechts kan worden ingewilligd na het verlenen van ontheffing of het nemen van een projectbesluit, tevens aangemerkt als een om zodanige ontheffing of projectbesluit.
Ingevolge het vierde lid wordt in de situatie, bedoeld in het derde lid, tweede volzin, de beslissing omtrent de aanvraag om bouwvergunning voorbereid overeenkomstig de procedure die van toepassing is op de voorbereiding van de beslissing omtrent de aanvraag om een ontheffing, een projectbesluit of een besluit, als bedoeld in artikel 3.40, 3.41 of 3.42 van de Wro.
Ingevolge het vijfde lid is de vergunning van rechtswege verleend, indien het college niet binnen de daarvoor in het eerste of vierde lid gestelde termijn omtrent de aanvraag beslist en, indien het derde lid van toepassing is, een ontheffing, een projectbesluit of een besluit, als bedoeld in artikel 3.40, 3.41 of 3.42 van de Wro, is genomen. Deze verlening wordt aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Ingevolge het ten tijde van de besluiten van 28 december 2010 en 2 mei 2011 ter plaatse geldende bestemmingsplan "Schil-Oost" rust op het perceel de bestemming "Autoboxen". Een gering deel van het bouwplan is voorzien op gronden met de bestemming "Gemengde Woondoeleinden" met de nadere aanduiding "erf".
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart als "Gemengde Woondoeleinden" aangewezen gronden bestemd voor woondoeleinden.
Ingevolge het vierde lid, aanhef en onder a, zijn ter plaatse van de op de plankaart met "erf" aangeduide gronden onder meer bijgebouwen toegestaan.
Ingevolge artikel 1 wordt onder "bijgebouw" verstaan: een gebouw dat zowel in bouwkundig, als in functioneel opzicht aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw ondergeschikt is.
Ingevolge dat artikel wordt onder "bouwperceel" verstaan: een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
2. VKD betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat een zeer gering deel van het bouwplan de grens van de bestemming "Autoboxen" overschrijdt en dat een weigeringsgrond, als bedoeld in artikel 44 van de Woningwet, oplevert, buiten het geschil is getreden, nu het college die grond niet aan het besluit van 2 mei 2011 ten grondslag heeft gelegd. Voorts was het overleggen van tekeningen door het college tijdens de zitting van de rechtbank in strijd met de goede procesorde. Indien zij eerder met de tekeningen was geconfronteerd, zou zij een gewijzigd bouwplan hebben ingediend, aldus VKD.
2.1. Dat betoog faalt. VKD heeft in beroep betoogd dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen bouwvergunning van rechtswege is verleend. Derhalve diende de rechtbank, gelet op artikel 46, derde lid, van de Woningwet, gelezen in verbinding met het vijfde lid, te onderzoeken of voor het bouwplan alleen bouwvergunning kon worden verleend, nadat een ontheffing, een projectbesluit of een besluit, als bedoeld in artikel 3.40, 3.41 of 3.42 van de Wro was verleend. Beantwoording van de vraag of van rechtswege bouwvergunning is verleend, was derhalve onlosmakelijk verbonden met de vraag of het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Dat het college ter zitting van de rechtbank tekeningen heeft overgelegd, waarbij het het bouwplan op de plankaart heeft geprojecteerd, levert geen strijd op met de goede procesorde, reeds nu de rechtbank de overschrijding van de bestemming "Autoboxen" aan de hand van de ter zitting met partijen besproken plankaart heeft beoordeeld. Dat VKD, als gesteld, niet meer in de gelegenheid is geweest om het bouwplan te wijzigen, leidt niet tot een ander oordeel.
3. VKD betoogt voorts dat de rechtbank, door niet aan te nemen dat van rechtswege bouwvergunning is verleend, heeft miskend dat het bouwplan, voor zover het de grens van de bestemming "Autoboxen" overschrijdt, vergunningvrij is, dan wel in overeenstemming met het bestemmingsplan. Voorts heeft zij miskend dat met de aanduiding "bouwvlakgrens" op de plankaart, gelezen in verbinding met de omschrijving van de betekenis van de term "bouwvlak" in artikel 1 van de planvoorschriften, door de planwetgever niet is bepaald dat binnen de bestemming "Autoboxen" alleen binnen een bouwvlak gebouwen mogen worden gebouwd, aldus VKD.
3.1. Een deel van drie garageboxen is voorzien op gronden met de bestemming "Gemengde Woondoeleinden" met de nadere aanduiding "erf".
Het betoog van VKD dat voor het bouwplan, voor zover dat op gronden met de bestemming "Gemengde Woondoeleinden" is voorzien, vergunningvrij is ingevolge artikel 2, aanhef en onder b, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken en in overeenstemming met het bestemmingsplan, faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 12 oktober 2011 in zaak nr. 201010887/1/H1), is splitsing van een bouwplan dat uit verschillende onderdelen bestaat, waaronder mogelijk op zichzelf beschouwd onderdelen, voor het realiseren waarvan geen vergunning vereist is, in beginsel niet mogelijk. Het bouwplan dient als één geheel te worden beoordeeld. Een bouwplan kan alleen worden gesplitst, indien het uit onderdelen bestaat die in functioneel en bouwkundig opzicht van elkaar kunnen worden onderscheiden, hetgeen hier niet het geval is. Het bouwplan voorziet voorts niet in realisering van een bijgebouw op gronden met de bestemming "Gemengde Woondoeleinden". Het perceel en de gronden met de bestemming "Gemengde Woondoeleinden" zijn afzonderlijke kadastrale percelen die niet beide ingericht en in gebruik zijn als erf bij de woning op het perceel met de bestemming "Gemengde Woondoeleinden". Gelet op de feitelijke actuele situatie, zijn de garageboxen niet bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, als bedoeld in artikel 1 van de planvoorschriften, voorzien. Dit betekent dat het bouwplan in strijd is met artikel 4, vierde lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften. Wat betreft de stelling van VKD ter zitting van de Afdeling dat de eigenaar van de gronden, waarop delen van de drie garageboxen zijn voorzien, de drie garageboxen zal kopen, wordt overwogen dat deze omstandigheid, wat daar verder van zij, de strijdigheid met het bestemmingsplan niet opheft.
Het betoog van VKD over het bouwen binnen een bouwvlak behoeft geen bespreking, nu de rechtbank het bouwplan, gelet op het voorgaande, terecht in strijd met het bestemmingsplan heeft geacht en geen vergunning van rechtswege is verleend.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Bij besluit van 21 februari 2013 heeft het college dat van 28 december 2010 herroepen en aan VKD reguliere bouwvergunning verleend voor het bouwen van 37 garageboxen op het perceel. Aan dat besluit heeft het ten grondslag gelegd dat het bouwplan in overeenstemming is met het thans geldende bestemmingsplan "Schil" en met redelijke eisen van welstand. Dat besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in verbinding met artikel 6:19, eerste lid, geacht eveneens voorwerp te zijn van dit geding. De brieven van VKD, waarin gronden staan tegen dit besluit, worden hierbij betrokken.
6. VKD betoogt dat het college het besluit ten onrechte heeft genomen. Daartoe voert zij aan dat het bouwplan in overeenstemming was met het tijde van de besluiten van 28 december 2010 en 2 mei 2011 geldende bestemmingsplan "Schil-Oost", dan wel het college destijds vergunning kon verlenen onder afwijking van dat bestemmingsplan.
6.1. Gelet op hetgeen hiervoor onder 3.1 is overwogen, staat vast dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan "Schil-Oost", zodat het college in zoverre terecht opnieuw op het bezwaar van VKD heeft beslist.