ECLI:NL:RBROT:2021:3925

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 april 2021
Publicatiedatum
4 mei 2021
Zaaknummer
10/750346-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mensenhandel en veroordeling voor mensensmokkel met illegaal verblijf in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 april 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van mensenhandel en mensensmokkel. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging van mensenhandel, omdat er onvoldoende bewijs was voor het oogmerk van uitbuiting. De verklaringen van de aangeefster werden als onbetrouwbaar beschouwd en de rechtbank sloot ook de verklaringen van een getuige uit van het bewijs, omdat de verdediging geen behoorlijke en effectieve mogelijkheid had om deze getuige te ondervragen. Hierdoor was er onvoldoende wettig bewijs om de verdachte te veroordelen voor mensenhandel.

Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan mensensmokkel. De verdachte had aangeefster, een persoon met de Colombiaanse nationaliteit, uit winstbejag geholpen bij het verkrijgen van illegaal verblijf in Nederland. De verdachte had tegen betaling woon- en werkruimte voor haar geregeld, terwijl hij ernstige redenen had om te vermoeden dat haar verblijf wederrechtelijk was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het faciliteren van illegaal verblijf, wat resulteerde in een gevangenisstraf van drie maanden.

De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, de aangeefster, niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet was veroordeeld voor het feit dat aan de vordering ten grondslag lag. De rechtbank heeft de kosten van de benadeelde partij voor de verdediging op nihil vastgesteld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/750346-20
Datum uitspraak: 23 april 2021
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd
in de PI Rotterdam, locatie Hoogvliet, te Rotterdam,
raadsvrouw mr. D. Kisteman, advocaat te Amsterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 9 april 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. I.M.H. Masselink heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van achtentwintig maanden, met aftrek van voorarrest.
  • verbeurdverklaring van in beslag genomen telefoons en een geldbedrag.

4..Waardering van het bewijs

Feit 1 (mensenhandel)

Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte in de periode van 1 januari 2019 tot en met 6 november 2019 door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie aangeefster [naam slachtoffer] heeft gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting, heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden en heeft bewogen hem te bevoordelen en voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van aangeefster.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit de verdachte vrij te spreken van het onder 1 ten laste gelegde feit. Daartoe is aangevoerd dat er geen bewijs is dat de verdachte aangeefster door enige dwang heeft laten werken in de prostitutie, met het oogmerk van uitbuiting. Volgens de verdediging zijn de verklaringen van aangeefster onbetrouwbaar, inconsistent en stroken zij inhoudelijk niet met objectieve onderzoeksgegevens. Deze verklaringen dienen dan ook te worden uitgesloten van het bewijs. Wat resteert in het dossier is onvoldoende om de vermeende dwang of uitbuitingssituatie te ondersteunen.
Beoordeling
Onder bepaalde voorwaarden is prostitutie in Nederland legaal. Dit is anders als (daarnaast)
sprake is van mensenhandel. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 273f (oud) van
het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en de jurisprudentie volgt dat mensenhandel is
gericht op uitbuiting. Bij de strafbaarstelling van mensenhandel staat het belang van het
individu steeds voorop. Het te beschermen belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid. De in dit artikel opgenomen verboden gedragingen beïnvloeden de wil, waaronder is begrepen de keuzemogelijkheid van het slachtoffer, in die zin dat die leiden tot het ontbreken van vrijwilligheid, waartoe ook behoort het ontbreken of de vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken. Dit gebrek aan een vrije keuze en afhankelijkheid komt nader tot uitdrukking in de verschillende bestanddelen van artikel 273f Sr, waarbij deze gedragingen alleen bestraft kunnen worden als ze zijn begaan onder omstandigheden waarbij (het oogmerk van) uitbuiting kan worden verondersteld (HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3309, HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:554).
De rechtbank dient in de onderhavige zaak te beoordelen of de verdachte (al dan niet samen
met een ander of anderen) zich ten opzichte van aangeefster schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel in de zin van artikel 237f Sr, sub-onderdelen 1, 4, 6 en 9 van lid 1.
Vooropgesteld moet worden dat het in 273f, eerste lid, aanhef en onder sub 1Sr voorkomende bestanddeel ‘uitbuiting’ in de wet niet is gedefinieerd, anders dan in het tweede lid van voornoemd artikel door de opsomming van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder uitbuiting van een ander in de prostitutie. De vraag of - en zo ja, wanneer - sprake is van ‘uitbuiting’ in de zin van de onderhavige bepaling, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval.
Voorts is van belang dat ‘uitbuiting’ moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van art. 273f, eerste lid aanhef en onder sub 4, sub 6, en sub 9 Sr, nu de in die bepalingen bedoelde gedragingen eerst dan als ‘mensenhandel’ kunnen worden bestraft, indien uit de bewijsvoering volgt dat is voldaan aan de voorwaarde dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld.
Voor wat betreft de vraag of er in dit geval sprake is van (het oogmerk van) uitbuiting overweegt de rechtbank als volgt.
Verklaringen [naam getuige]
Op de terechtzitting van 2 december 2020 is de onderhavige zaak op verzoek van de verdediging verwezen naar de rechter-commissaris, om [naam getuige] te horen als getuige. Volgens een proces-verbaal van bevindingen van de rechter-commissaris van 26 februari 2021 is geprobeerd haar gegevens te achterhalen, maar niets heeft geleid tot concrete gegevens om de getuige op te kunnen roepen. Ook met behulp van door de verdediging aangedragen gegevens is het niet gelukt deze getuige te traceren en op te roepen. Daarom heeft de rechter-commissaris afgezien van het horen van de getuige.
De rechtbank sluit de verklaringen van [naam getuige] uit van het bewijs. De verdediging heeft immers geen behoorlijke en effectieve mogelijkheid gehad om deze getuige te ondervragen. Nu een bewezenverklaring in dit geval naar het oordeel van de rechtbank voorts in doorslaggevende mate afhangt van de verklaringen van deze getuige, bezien in het licht van de bewijsvoering als geheel én niet is gebleken van compenserende factoren, is de rechtbank - naar vaste rechtspraak - van oordeel dat die verklaringen niet voor het bewijs mogen worden gebruikt.
(Oogmerk van) uitbuiting
Voor wat betreft de vraag of er in dit geval sprake is van (het oogmerk van) uitbuiting overweegt de rechtbank als volgt.
Aangeefster heeft uitgebreid en gedetailleerd verklaard over haar komst naar Nederland, haar werkzaamheden in Nederland als prostituee en de rol die de verdachte daarbij had, De rechtbank stelt echter vast dat de ter zake door aangeefster naar voren gebrachte feiten en omstandigheden - overigens zonder een oordeel te geven over het waarheids- en betrouwbaarheidsgehalte daarvan - ten aanzien van de vraag of daarbij sprake is was van (het oogmerk van) uitbuiting, onvoldoende steun vinden in andere objectieve en redengevende bewijsmiddelen. Zo wordt de verklaring van aangeefster dat zij afhankelijk was van de verdachte, in die zin dat zij geen klanten of seksuele handelingen kon weigeren en dat zij een onevenredig deel van haar inkomsten uit prostitutie aan de verdachte moest afstaan voor diens bemiddelende rol tussen aangeefster en haar klanten en tussen aangeefster en woningeigenaren, omdat hij anders geen afspraken met klanten voor haar maakte en zij op dat moment dus niets kon verdienen om van te leven of om naar Colombia te sturen, niet ondersteund door andere bewijsmiddelen.
Daarmee is er onvoldoende wettig bewijs voorhanden om te komen tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde mensenhandel.
Conclusie
De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit.
Feit 2 (mensensmokkel)
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensensmokkel in die zin dat verdachte aangeefster [naam slachtoffer] illegaal verblijf in Nederland uit winstbejag heeft gefaciliteerd.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit de verdachte van dit feit vrij te spreken. Daartoe is aangevoerd dat het dossier geen enkele aanwijzing bevat dat de verdachte aangeefster [naam slachtoffer] vanuit Colombia naar Nederland heeft overgebracht, dan wel dat hij daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft. Aangeefster heeft zelf verklaard dat zij op eigen gelegenheid naar Nederland is gekomen. Voor zover de verdachte aangeefster behulpzaam is geweest bij haar verblijf in Nederland, is er geen bewijs dat de verdachte wist of ernstige reden had om te vermoeden dat het verblijf van aangeefster wederrechtelijk was.
Beoordeling
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte aangeefster behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot Nederland of doorreis door Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie, of aangeefster daartoe de gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen is daarentegen wel komen vast te staan dat de verdachte [naam slachtoffer] uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van illegaal verblijf in Nederland.
De verdachte heeft tegen betaling - (nagenoeg) wekelijks wisselende adressen - geregeld voor aangeefster, waar zij kon verblijven en waar zij haar prostitutiewerkzaamheden verrichtte. Voor deze bemiddelende rol tussen aangeefster en woningeigenaren ontving hij van aangeefster een vergoeding per adres. De verdachte heeft verklaard dat hij aangeefster nooit naar een verblijfsvergunning heeft gevraagd en dat hij kort voor haar aanhouding wist dat zij geen verblijfsstatus had (waarna hij wederom een verblijfsadres voor haar had geregeld). Afgezien daarvan is de rechtbank - gelet op de verklaring van de verdachte ‘dat hij wist dat die dames worden teruggestuurd als ze een paar keer zijn gepakt’ - van oordeel dat de verdachte van meet af aan op zijn minst genomen ernstige redenen had te vermoeden dat het verblijf van aangeefster wederrechtelijk was.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte aangeefster uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland door tegen betaling woon-/werkruimte voor haar te regelen, terwijl de verdachte ernstige redenen had te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was.
Er is echter geen bewijs dat de verdachte dit samen met één of meer anderen heeft gedaan.
Conclusie
Het onder 2. ten laste gelegde feit is wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 2. ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij,
in de periode van 1 september 2018 tot en met 6 november 2019 in Nederland, meermalen,
een ander, te weten een persoon met de Colombiaanse nationaliteit (genaamd [naam slachtoffer] ),
- uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland door
- woonruimte voor die persoon te regelen, en aldus het verblijf in
Nederland gefaciliteerd, terwijl hij, verdachte, ernstige redenen had te
vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was.
Hetgeen meer of anders ten laste is gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan is gegrond op de redengevende inhoud van het voorgaande en op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende tot bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
2.
een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, terwijl hij ernstige redenen heeft te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk is, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is uit winstbejag aangeefster behulpzaam geweest bij haar illegale verblijf in Nederland. De verdachte heeft daarmee het overheidsbeleid ten aanzien van de bestrijding van illegaal verblijf in Nederland doorkruist. Bovendien heeft het handelen van de verdachte bijgedragen aan het in stand houden van een illegaal circuit, dat diverse maatschappelijk ongewenste effecten met zich brengt.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 maart 2021, waaruit blijkt dat de verdachte weliswaar eerder is veroordeeld, maar niet voor soortgelijke strafbare feiten.
Gezien de aard en ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur daarvan heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..In beslag genomen voorwerpen

Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling
Ten aanzien van de in beslag genomen telefoons en het in beslag genomen geldbedrag zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte, nu de verdachte zal worden vrijgesproken van het feit in het kader waarvan deze voorwerpen en dit geldbedrag in beslag zijn genomen.

9..Vordering benadeelde partij

[naam slachtoffer] heeft zich ter zake van de ten laste gelegde feiten als benadeelde partij in het geding gevoegd. Zij vordert zowel een vergoeding voor materiële schade, als een vergoeding voor immateriële schade.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering ten aanzien van feit 1 tot een bedrag van € 97.125,-, als vergoeding voor materiële schade en een bedrag van € 10.000,- als vergoeding voor immateriële schade. Voor feit 2 heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is, gelet op de bepleite vrijspraak van de ten laste gelegde feiten. Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat een eventueel toe te wijzen bedrag lager dient te zijn dan gevorderd.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Aan de verdachte wordt immers geen straf of maatregel opgelegd ten aanzien van feit 1.
Voorts is niet komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd, rechtstreeks verband houdt met het onder 2. bewezen verklaarde feit.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 57 en 197a van het Wetboek van Strafrecht.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1. ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2. ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van:

[ lijst met in beslag genomen goederen/bezittingen ]

verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Hello, voorzitter,
en mrs. R. Brand en F. Wegman, rechters,
in tegenwoordigheid van L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij,
in of omstreeks de periode van 1 september 2018 tot en met 6 november 2019 te Rotterdam
en/of Den Haag en/of Tilburg en/of Arnhem en/of Amsterdam en/of Venlo en/of Maastricht
en/of Zoetermeer en/of Nijmegen en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een ander, genaamd [naam slachtoffer] (werknaam (onder andere) [naam 1] en/of [naam 2]
en/of [naam 3] en/of [naam 4] en/of [naam 5] ),
(telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht
genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of
dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door afpersing en/of door fraude en/of
door misleiding, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht
en/of door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen
of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die
[naam slachtoffer] heeft,
1) heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk
van uitbuiting (artikel 273f lid 1 sub 1), en/of
2) heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of
diensten (van seksuele aard) dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan hij,
verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die
[naam slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of
diensten (van seksuele aard) (artikel 273f lid 1 sub 4), en/of
3) heeft gedwongen of bewogen hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) te bevoordelen uit
de opbrengst van seksuele handelingen van die [naam slachtoffer] met of voor een derde tegen
betaling (artikel 273f lid 1 sub 9),
en/of
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [naam slachtoffer]
(artikel 273 f lid 1 sub 6),
waarbij dat geweld of een andere feitelijkheid en/of die dreiging met geweld of een andere
feitelijkheid heeft/hebben bestaan uit:
- het zich op boze en/of agressieve en/of (anderszins) dreigende en/of overheersende en/of
denigrerende toon/wijze te uiten tegen die [naam slachtoffer] ;
- het dwingen, althans bewegen, van die [naam slachtoffer] om (onvrijwillig) onveilige en/of
door die [naam slachtoffer] als vernederend ervaren en/of deviante seksuele handelingen van
en/of met hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) te ondergaan en/of te dulden;
- het in rekening brengen van (zogenaamd) gemaakte kosten aan die [naam slachtoffer] ;
- het onder controle houden en/of onder druk zetten van die [naam slachtoffer] (onder andere
door die [naam slachtoffer] voortdurend te blijven benaderen via de telefoon), waardoor het
voor die [naam slachtoffer] werd bemoeilijkt zich aan die controle en/of haar
prostitutiewerkzaamheden te onttrekken;
en/of waarbij voomoemde (onder 2) “enige handeling” heeft bestaan uit:
- het onderbrengen van die [naam slachtoffer] in een woning, terwijl hij, verdachte, en/of zijn
mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat voor dat onderdak als tegenprestatie seksuele diensten van die [naam slachtoffer] zouden worden verlangd;
- het regelen van een woonadres en of een inschrijfadres voor die [naam slachtoffer] ;
- het (laten) regelen van (een) werkplek(ken) voor die [naam slachtoffer] ;
- het regelen en/of onderhouden van contacten met prostitutieklanten voor die
[naam slachtoffer] ;
- het bepalen van de prijzen voor de door die [naam slachtoffer] te leveren
(seksuele) diensten;
- het maken van foto’s voor advertenties op één of meer website(s) waarin die
[naam slachtoffer] werd(en) aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden;
- het aanmaken en/of onderhouden (waaronder begrepen het “omhoog plaatsen”)
van één of meer advertenties op één of meer website(s) waarin die
[naam slachtoffer] werd(en) aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden;
2.
hij,
in of omstreeks de periode van 1 september 2018 tot en met 6 november 2019 te Rotterdam
en/of Den Haag en/of Tilburg en/of Arnhem en/of Amsterdam en/of Venlo en/of Maastricht
en/of Zoetermeer en/of Nijmegen en/of elders in Nederland,
meermalen, althans eenmaal,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een ander, te weten een persoon met de Colombiaanse nationaliteit, althans van buitenlandse
afkomst (genaamd [naam slachtoffer] ),
- behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door
Nederland en/of een andere lidstaat van de Europese Unie en/of genoemde personen
daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft
en/of
- uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in
Nederland en/of een andere lidstaat in de Europese Unie, en/of genoemde personen
daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft
door
- ( een) vliegticket(s) vanuit Colombia naar Nederland, althans een land in de Europese
Unie, voor die genoemde persoon aan te (laten) schaffen en/of
- woonruimte voor die persoon te regelen,
en (aldus) de doorreis en/of het transport en/of toegang door/naar en/of het verblijf in
Nederland en/of een land in de Europese Unie georganiseerd en/of gefaciliteerd en/of
gecoördineerd,
terwijl hij, verdachte, en zijn mededader(s), wist(en) of ernstige redenen had(den) te
vermoeden dat die toegang of die doorreis of dat verblijf wederrechtelijk was.