In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 april 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van mensenhandel en mensensmokkel. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging van mensenhandel, omdat er onvoldoende bewijs was voor het oogmerk van uitbuiting. De verklaringen van de aangeefster werden als onbetrouwbaar beschouwd en de rechtbank sloot ook de verklaringen van een getuige uit van het bewijs, omdat de verdediging geen behoorlijke en effectieve mogelijkheid had om deze getuige te ondervragen. Hierdoor was er onvoldoende wettig bewijs om de verdachte te veroordelen voor mensenhandel.
Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan mensensmokkel. De verdachte had aangeefster, een persoon met de Colombiaanse nationaliteit, uit winstbejag geholpen bij het verkrijgen van illegaal verblijf in Nederland. De verdachte had tegen betaling woon- en werkruimte voor haar geregeld, terwijl hij ernstige redenen had om te vermoeden dat haar verblijf wederrechtelijk was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het faciliteren van illegaal verblijf, wat resulteerde in een gevangenisstraf van drie maanden.
De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, de aangeefster, niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet was veroordeeld voor het feit dat aan de vordering ten grondslag lag. De rechtbank heeft de kosten van de benadeelde partij voor de verdediging op nihil vastgesteld.