ECLI:NL:RBROT:2021:3801

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 april 2021
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
C/10/604180 / HA ZA 20-886
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsaansprakelijkheid van een advocaat in het kader van een aandelentransactie en de arbeidsrechtelijke positie van een aandeelhouder-bestuurder

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, staat de beroepsaansprakelijkheid van een advocaat centraal. De eiser, [naam eiser 1], heeft de advocaat [naam gedaagde 1] ingeschakeld voor advies en begeleiding bij een aandelentransactie. De eiser was 50% aandeelhouder van [naam bedrijf] en had een conflict met zijn medeaandeelhouder. De eiser stelt dat de advocaat onvoldoende aandacht heeft besteed aan zijn arbeidsrechtelijke positie als aandeelhouder-bestuurder, wat heeft geleid tot schade. De rechtbank heeft vastgesteld dat de advocaat niet heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend advocaat verwacht mag worden, met name in de advisering over de arbeidsrechtelijke gevolgen van de aandelentransactie. De rechtbank concludeert dat de tekortkoming van de advocaat aan hem kan worden toegerekend en dat hij aansprakelijk is voor de schade die de eiser heeft geleden. De zaak is verwezen naar de schadestaatprocedure om de exacte schade te begroten. De rechtbank heeft ook de vorderingen in reconventie behandeld, waarbij de gedaagde partijen verweer voerden tegen de vorderingen van de eiser. De rechtbank heeft de verdere beslissing in deze zaak aangehouden, zodat partijen de gelegenheid krijgen om hun standpunten verder toe te lichten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/604180 / HA ZA 20-886
Vonnis van 28 april 2021
in de zaak van
[naam eiser 1],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. A.C.F. Berkhof te Goes,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde 1],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 1] ,
2.
[naam gedaagde 2],
wonende te [woonplaats gedaagde 2] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. J. Streefkerk te Voorburg.
Partijen zullen hierna [naam eiser 1] , [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 25 augustus 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie, met producties;
  • de conclusie van antwoord in reconventie/akte overlegging producties in conventie;
  • de behandeling ter zitting van 12 maart 2021;
  • de ter zitting door [naam eiser 1] voorgedragen notitie;
  • de spreekaantekeningen van mr. Berkhof.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
In maart 2016 is tussen [naam eiser 1] en [naam gedaagde 1] een overeenkomst van opdracht tot stand gekomen op grond waarvan (onder anderen) [naam gedaagde 2] is opgetreden als advocaat van [naam eiser 1] .
2.2.
De achtergrond van de inschakeling van [naam gedaagde 1] door [naam eiser 1] was de volgende, kort weergegeven:
  • [naam eiser 1] was 50% aandeelhouder in [naam bedrijf] (hierna: [naam bedrijf] ), de andere 50% werd gehouden door [naam 1] ;
  • [naam bedrijf] hield alle aandelen in twee werkmaatschappijen;
  • [naam eiser 1] en [naam 1] waren beiden bestuurder van [naam bedrijf] ;
  • Tussen [naam eiser 1] en [naam 1] is in 2015 een conflict ontstaan, dat onoverbrugbaar is gebleken;
  • [naam eiser 1] en [naam 1] hebben vervolgens gesproken over overname door een van beiden van de aandelen van de ander; een eerste conceptovereenkomst daartoe is opgesteld in augustus 2015;
  • begin 2016 is een commissie van wijzen ingesteld, met als doel te adviseren over de oplossing van de ontstane impasse;
  • na het besluit tot het instellen van deze commissie, maar voorafgaande aan het verlenen van de definitieve opdracht, is de overeenkomst tussen [naam eiser 1] en [naam gedaagde 1] tot stand gekomen.
2.3.
Eind maart 2016 heeft [naam gedaagde 1] aan [naam eiser 1] een eerste declaratie gestuurd voor een bedrag van (afgerond) € 6.856. Naar aanleiding van deze declaratie heeft overleg plaatsgevonden tussen [naam eiser 1] en [naam gedaagde 2] , welk overleg heeft geresulteerd in een creditnota en een nieuwe declaratie voor een bedrag van € 3.500.
2.4.
Bij mail van 31 maart 2016 heeft [naam eiser 1] het volgende aan [naam gedaagde 2] bericht:
Hierbij de bevestiging van ons telefoongesprek van vanmiddag. Hierin is afgesproken dat je
een factuur van € 3.500,00 morgen aan mij per email aan mij privé e-mailadres toe stuurt.
Door jou is toegezegd dat dit all-in bedrag het maximale bedrag is wat voor de kwestie met
mijn compagnon wordt berekend.
In dit bedrag is tevens opgenomen de extra onderhandelingswerkzaamheden en persoonlijke
gesprekken die jij (eventueel in het bijzijn van mij) zal gaan voeren met mijn compagnon die
waarschijnlijk zullen ontstaan na de uitspraak van de commissie op dinsdag 5 april. Je hebt
me toegezegd dat er dus geen facturen meer voor eventueel extra werkzaamheden die
benodigd zijn voor de kwestie met mijn compagnon. Zoals afgesproken zal ik de factuur
maandag 4 april via [naam bedrijf] voldoen.
Op deze mail heeft [naam gedaagde 1] niet gereageerd.
2.5.
Ingevolge het advies van de hiervoor bedoelde commissie van wijzen is een interim bestuurder ( [naam 2] ) aangetreden.
2.6.
Bij mail van 7 april 2016 heeft [naam eiser 1] onder andere het volgende aan de leden van de commissie van wijzen bericht:
De enige oplossing om tot een beëindiging van deze kwestie te komen, is dat mijn compagnon [naam 2] of ik zal moeten bewegen iets te doen, want anders voorzie ik dat het een nadelig effect heeft op [naam bedrijf] voor het wel en wee. Aangezien mijn compagnon [naam 2] niet wil bewegen heb ik besloten in het belang van [naam bedrijf] en alle werknemers dit juist wel te doen.
Daarom (met pijn in mijn hart) sta ik open voor een vertrek uit [naam bedrijf] en zal ik o.a. mijn aandelen in [naam bedrijf] aanbieden aan de andere
aandeelhouder, mits uiteraard de prijs in redelijkheid staat tot de waarde van de onderneming.
2.7.
Op 8 april 2016 is [naam eiser 1] in overleg met [naam 2] op non-actief gesteld met behoud van zijn salaris tot 1 juli 2016. [naam eiser 1] heeft [naam gedaagde 1] hierover bij mail van 11 april 2016 geïnformeerd.
2.8.
In de weken nadien heeft tussen [naam eiser 1] , [naam 1] en ( [naam 2] namens) [naam bedrijf] overleg plaatsgevonden over de inhoud van een intentieverklaring. Onderdeel van die beoogde intentieverklaring was een afspraak over de te volgen procedure om te komen tot waardering van de aandelen. Ook is gesproken over de arbeidsrechtelijke aspecten van het vertrek van [naam eiser 1] . [naam gedaagde 1] heeft [naam eiser 1] in dit kader geadviseerd.
2.9.
Tot ondertekening van de intentieverklaring is het niet gekomen. Wel heeft de vaste accountant van [naam bedrijf] , P. [naam 3] , op 29 juli 2016 een overzicht gegeven van de standpunten van [naam eiser 1] en [naam 1] met betrekking tot de waarde van de helft van de aandelen.
2.10.
Naast het overleg over een intentieverklaring, hebben [naam eiser 1] (bijgestaan door [naam gedaagde 1] ) en [naam 1] overleg gevoerd over een concept overeenkomst tot koop en verkoop van de aandelen in [naam bedrijf] . De door [naam gedaagde 1] opgestelde conceptovereenkomst voorziet in de statutair voorgeschreven bindende vaststelling van de koopprijs van de aandelen door drie deskundigen.
2.11.
Per 1 juli 2016 is de salarisbetaling aan [naam eiser 1] gestopt.
2.12.
Begin augustus 2016 heeft [naam eiser 1] aan [naam gedaagde 1] laten weten van plan te zijn geldbedragen over te boeken van de rekening van [naam bedrijf] naar een derdengeldrekening van een notaris. Per mail van 4 augustus 2016 heeft [naam gedaagde 1] op dit plan gereageerd. De mail luidt onder andere als volgt:
Het was de intentie van partijen dat je per 1 juli jl. uit functie zou treden en dat per die datum de salarisbetaling zou worden stopgezet. Echter, tot op heden hebben partijen geen overeenstemming bereikt ter zake van de waardering. Dit betekent dat jij nog immer in functie bent en derhalve recht op salaris hebt. Door toedoen van [naam 1] - hij is immers een maand op vakantie gegaan - kan een spoedige afwikkeling niet plaatsvinden. Het lijkt mij dan ook redelijk om jouw salaris over te boeken. Je zou het salaris voor de maanden augustus en september kunnen overmaken en een voorschot op jouw salaris over de maand oktober.
Jouw voorstel om het bedrag van € 88.000,-- dat op de rekening van de vennootschap staat, over te maken naar de derdengeldenrekening van een notariskantoor raad ik ten zeerste af. Het overboeken van een saldo van de vennootschap naar een derdengeldenrekening van een notariskantoor of enig ander bankrekeningnummer enkel teneinde dit saldo veilig te stellen, is als bestuurder van een vennootschap – hetgeen je tot op heden nog bent – zeer onzorgvuldig. Bovendien kan dit de verhoudingen op scherp zetten, hetgeen de onderhandelingen niet ten goede komt.
2.13.
Per mail van (eveneens) 4 augustus 2016 heeft [naam eiser 1] aan [naam gedaagde 1] laten weten een bedrag van € 9.900 (drie maandsalarissen) te hebben overgemaakt naar zijn eigen bankrekening en voorts een bedrag van in totaal € 78.000 te hebben overgemaakt naar een andere bankrekening op zijn naam. In zijn mail schrijft hij hierover onder andere het volgende:
Ik begrijp dat je me erop wijst dat ik als bestuurder nu onzorgvuldig handel. Mocht het zo zijn dat mij zaken worden verweten door deze actie zal ik overwegen wat daarna te doen. Uiteraard begrijp ik dat deze gelden tot de onderneming behoren en niet aan mij. Met deze actie wil ik er alleen voor zorgen dat de aandelen transactie/afwikkeling wordt bespoedigd. Het is niet ondenkbaar dat dit soort kwesties nog veel langer kunnen duren. Ik voorzie dat wanneer ik deze actie niet had gedaan en nu ik zonder salaris ben gezet dat mijn compagnon hiermee mij onder druk gaat zetten om straks mij er naar toe te dwingen akkoord te moeten gaan met een prijs die niet staat tot de waarde van de onderneming.
Al met al hoeft het niet zo ver te komen en is naar mijn inziens de oplossing heel eenvoudig; Mijn compagnon geeft toestemming dat volgende week zijn advocaat/adviseur (of iemand anders die hij wil aanstellen) in gesprek gaat met onze accountant [naam 3] van CapsNobel en mijn adviseur ( [naam 4] van Van Hoesel de Blaey). Deze 3 personen gaan de prijs bepalen waar hij en ik ons vooraf aan conformeren, zodat niemand meer daarna de boel kan rekken. Daarna krijgt mijn compagnon 2 weken de tijd de betaling te regelen en in die tijd kan de koop akte worden opgesteld. Begin september tekenen we deze akte en draag ik alles over. Daarna is dus alles afgerond en kan iedereen weer verder met zijn leven.
2.14.
Naar aanleiding van deze overboekingen heeft [naam bedrijf] conservatoir beslag doen leggen ten laste van [naam eiser 1] . Ook hebben [naam bedrijf] en [naam 1] een vordering bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant tegen [naam eiser 1] ingesteld. [naam gedaagde 2] heeft zich in die procedure namens [naam eiser 1] als advocaat gesteld.
2.15.
In september 2016 heeft (vervolg)overleg plaatsgevonden over de conceptkoopovereenkomst. [naam eiser 1] heeft aan [naam gedaagde 1] laten weten bezwaar te hebben tegen stemgerechtigdheid van [naam 3] , als een van de drie deskundigen die zouden moeten komen tot een bindende vaststelling van de waarde van de aandelen, naast een door [naam eiser 1] respectievelijk [naam 1] aan te wijzen deskundige. [naam gedaagde 1] heeft [naam eiser 1] geadviseerd dit bezwaar te laten rusten. Bij mail van 29 september 2016 heeft [naam gedaagde 1] onder meer het volgende aan [naam eiser 1] geschreven:
unanimiteit van de deskundigen
Dat er bij jou een wantrouwen jegens dhr. [naam 3] bestaat, is te begrijpen. Maar als [naam 3] geen stem heeft bij de waardering, is het risico groot dat de deskundigen er niet uitkomen en de waardering alsnog niet plaatsvindt. Daar is geen van de partijen bij gebaat. Vooropgesteld zij dat we er vanuit moeten gaan dat de deskundigen hun werk professioneel doen en zich niet laten beïnvloeden. Daarbij komt dat accountants tevens gebonden zijn aan gedragsregel en tuchtrecht. Mocht achteraf toch blijken dat één van de deskundigen niet objectief is geweest, kan alsnog door jou een actie jegens die deskundige worden gestart en eventuele schade worden gevorderd. Wij stellen dan ook voor dat dit artikel niet in de overeenkomst wordt opgenomen.
2.16.
Uiteindelijk is de overeenkomst op 27 oktober 2016 tot stand gekomen, waarin als deskundigen zijn aangewezen [naam 3] (aangewezen door [naam bedrijf] ), [naam 5] (aangewezen door [naam 1] ) en [naam 4] (aangewezen door [naam eiser 1] ).
2.17.
In hun definitieve rapport van 23 februari 2017 worden de aandelen gewaardeerd op in totaal € 437.648. Uit het rapport blijkt dat de deskundigen niet eensluidend zijn geweest in hun oordeel. De deskundige [naam 4] is tot een afwijkende (hogere) waardering gekomen.
2.18.
Namens [naam eiser 1] heeft [naam gedaagde 1] zich bij brief van 31 maart 2017 op het standpunt gesteld dat aan het rapport van de deskundigen geen bindende kracht toekomt.
2.19.
Per mail van 12 mei 2017 heeft [naam gedaagde 1] aan [naam eiser 1] bevestigd dat [naam eiser 1] had besloten niet verder te gaan met de procedure tegen [naam bedrijf] en [naam 1] . Voor zover relevant luidt de mail verder als volgt:
Jij bent als bestuurder van [naam bedrijf] per 25 augustus 2016 door [naam 1] uitgeschreven. Het aftreden van jou als bestuurder moet nog met een besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders worden geformaliseerd. Jouw dienstverband bij [naam bedrijf] is tot op heden (nog) niet formeel beëindigd en sinds juli 2016 heb jij geen salaris meer ontvangen.
Wat betreft de salarisvordering hebben wij intern overleg gehad met onze sectie arbeidsrecht. Het vorderen van het salaris vanaf 1 juli 2016 is nagenoeg onmogelijk omdat jij vanaf die datum feitelijk ook geen werkzaamheden hebt verricht. Wel is het zinvol om nog 2 maanden salaris voor de opzegtermijn en 3 maanden als transitievergoeding te vorderen.
2.20.
Op 12 mei 2017 heeft [naam eiser 1] de samenwerking met [naam gedaagde 1] beëindigd.
2.21.
Met bijstand van een nieuwe advocaat heeft [naam eiser 1] op 13 juli 2017 een vaststellingsovereenkomst met [naam bedrijf] en [naam 1] gesloten.
2.22.
Op 25 september 2018 is [naam bedrijf] failliet verklaard.

3..Het geschil

in conventie

3.1.
[naam eiser 1] vordert het volgende:
Het de rechtbank moge behagen bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad en tegen
behoorlijk bewijs van kwijting:
I. Voor recht te verklaren dat [naam gedaagde 1] tekort is geschoten in de nakoming
van de op haar rustende verplichtingen voortvloeiende uit de met [naam eiser 1]
gesloten overeenkomst en dat zij is gehouden om de daaruit
voortvloeiende schade te vergoeden;
II. Voor recht te verklaren dat [naam gedaagde 2] onrechtmatig heeft
gehandeld jegens [naam eiser 1] en dat hij is gehouden om de daaruit
voortvloeiende schade te vergoeden;
III. De procedure te verwijzen naar de schadestaatprocedure ex artikel
612 e.v. Rv, zodat de schade kan worden opgemaakt bij Staat en kan
worden vereffend volgens de wet;
IV. Bij wijze van voorschot op de schade van [naam eiser 1] [gedaagden] - des de een
zal hebben betaald - de ander zal zijn gekweten te veroordelen tot
betaling van de kosten van de rapportage van MARVATO groot
€ 1.815,-;
V. Bij wijze van voorschot op de schade van [naam eiser 1] [gedaagden] - des de een
zal hebben betaald - de ander zal zijn gekweten te veroordelen tot
betaling van de kosten voor de inschakeling van mr. R. Wijn groot
€ 4.840,-;
VI. [gedaagden] - des de een betaalde de andere zal zijn gekweten - te
veroordelen in de buitengerechtelijke kosten begroot op € 1.000,- dan
wel een door Uw rechtbank in goede justitie te bepalen vergoeding voor
buitengerechtelijke kosten;
VII. [gedaagden] - des de een betaalde de andere zal zijn gekweten - te
veroordelen in de kosten van deze procedure en de nakosten.
3.2.
[gedaagden] voeren verweer. Zij concluderen tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [naam eiser 1] in de proceskosten, waaronder de nakosten, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
in reconventie
3.3.
[eisers] vorderen samengevat - veroordeling van [naam verweerder] tot betaling aan [naam eiser 2] van € 31.215,99, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten, rente en (na)kosten, een en ander bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
3.4.
[naam eiser 1] voert verweer. Hij concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eisers] in de proceskosten.

4..De beoordeling

in conventie

4.1.
Tijdens de zitting heeft [naam eiser 1] zijn vordering tegen [naam gedaagde 2] ingetrokken. In juridische zin moet dit worden beschouwd als een vermindering van de eis tot nihil. Tijdens de zitting heeft [naam gedaagde 2] verklaard geen aanspraak te maken op vergoeding van de proceskosten. Het geschil tussen [naam eiser 1] en [naam gedaagde 2] is daarmee geëindigd. Het navolgende heeft betrekking op de verhouding tussen [naam eiser 1] en [naam gedaagde 1] .
4.2.
De vordering van [naam eiser 1] is gebaseerd op het standpunt dat [naam gedaagde 2] als advocaat onzorgvuldig heeft gehandeld. Terzijde merkt de rechtbank op dat [naam gedaagde 2] in zijn begeleiding van [naam eiser 1] heeft samengewerkt met een ook bij [naam gedaagde 1] werkzame collega-advocaat. Voor het leesgemak zal hierna steeds van (alleen) [naam gedaagde 2] worden gesproken.
4.3.
Bij de beoordeling van het standpunt van [naam eiser 1] geldt als uitgangspunt dat een advocaat als beroepsbeoefenaar de zorgvuldigheid dient te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. Wanneer een advocaat een cliënt adviseert in het kader van een door een cliënt te nemen beslissing over een bepaalde kwestie, brengt deze zorgvuldigheidsplicht mee dat de advocaat de cliënt in staat stelt goed geïnformeerd te beslissen. Het antwoord op de vraag of en in welke mate een advocaat de cliënt daarbij behoort te informeren over en te waarschuwen voor een bepaald risico, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In dat kader kan onder meer betekenis toekomen aan de ernst en omvang van het desbetreffende risico, de mate van waarschijnlijkheid dat dit zich zal realiseren en de mate waarin de cliënt ervan heeft blijk gegeven zich reeds van dat risico bewust te zijn (HR 29 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1406). Bij dit alles geldt ook dat een advocaat zich in beginsel niet beperkt tot de verrichtingen waarom zijn cliënt uitdrukkelijk heeft gevraagd, maar dat hij zelfstandig beoordeelt wat voor de zaak van nut kan zijn en daarnaar handelt (HR 28 juni 1991, NJ 1992/420). Niet ter discussie staat dat het handelen van [naam gedaagde 2] aan [naam gedaagde 1] moet worden toegerekend.
4.4.
In de dagvaarding formuleert [naam eiser 1] negen verwijten. De rechtbank vat deze verwijten als volgt samen:
  • gebrek aan voortvarendheid;
  • onvoldoende aandacht voor de arbeidsrechtelijke aspecten;
  • ondeugdelijke advisering over de samenstelling van de commissie van drie deskundigen;
  • opschorting dienstverlening zolang geen voorschot werd voldaan.
Tijdens de behandeling van de zaak ter zitting heeft [naam eiser 1] te kennen gegeven dat aan dit laatste punt voorbij kan worden gegaan. De rechtbank leidt daaruit af dat [naam eiser 1] dit punt niet langer aan zijn vordering ten grondslag legt. De overige verwijten zal de rechtbank in het navolgende beoordelen in het licht van het beoordelingskader zoals dat hierboven is weergegeven. De slotsom van die beoordeling luidt dat [naam gedaagde 1] ten aanzien van het betrekken van de arbeidsrechtelijke positie van [naam eiser 1] onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld. In zoverre is sprake van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst tussen [naam eiser 1] en [naam gedaagde 1] . De andere verwijten treffen geen doel.
4.5.
[naam eiser 1] heeft [naam gedaagde 1] ingeschakeld in verband met het conflict met zijn medeaandeelhouder en -bestuurder [naam 1] . Niet ter discussie staat dat [naam gedaagde 1] met name werd ingeschakeld met het oog op advisering van [naam eiser 1] over de overname van de aandelen in [naam bedrijf] door de een of de ander. Zoals volgt uit het hierboven weergegeven beoordelingskader, laat dit onverlet dat van [naam gedaagde 1] verwacht mocht worden ook aandacht te hebben voor en te adviseren over andere relevante aspecten dan louter die beoogde aandelentransactie. Voor zover [naam gedaagde 1] een andersluidende opvatting heeft bepleit, verwerpt de rechtbank dat standpunt. Hieraan doet niet af, anders dan [naam gedaagde 1] mogelijk meent, dat [naam eiser 1] aandeelhouder was van [naam bedrijf] , terwijl hij een arbeidsovereenkomst had met (een van) de werkmaatschappijen. Het ligt in de gegeven omstandigheden zonder meer voor de hand dat de arbeidsrechtelijke positie van [naam eiser 1] één van de door [naam gedaagde 1] in acht te nemen relevante aspecten is. Daarmee hangt samen de eventuele aanspraak van [naam eiser 1] op salaris en op eventuele andere vergoedingen in het kader van het einde van de arbeidsovereenkomst. Van [naam gedaagde 1] mocht dus verwacht worden ook dit aspect in haar advisering van [naam eiser 1] te betrekken.
4.6.
In de eerste maanden van de samenwerking tussen [naam eiser 1] en [naam gedaagde 1] was de inzet gericht op de datum van 1 juli 2016, als moment waarop de aandelentransactie zou zijn gerealiseerd. Gegeven de impasse die binnen [naam bedrijf] was ontstaan, was het naar het oordeel van de rechtbank niet onredelijk dat [naam eiser 1] een stap terug deed en – met behoud van salaris tot genoemde datum – zijn werkzaamheden neerlegde. Ook als aangenomen moet worden (zoals [naam gedaagde 1] stelt) dat [naam eiser 1] zelf tot deze stap is gekomen zonder advies van [naam gedaagde 1] in te winnen, behoefde [naam gedaagde 1] als redelijk handelend advocaat hieromtrent niet (alsnog) advies uit te brengen. Het enkele feit dat in dit kader door [naam 2] van ‘op-non-actiefstelling’ is gesproken, en niet van het minder diffamerende begrip ‘vrijstelling van werkzaamheden’, is daarvoor onvoldoende.
4.7.
In deze periode heeft veel mailverkeer tussen partijen en tussen [naam gedaagde 1] en [naam 2] plaatsgevonden. Deze mails hadden met name betrekking op de inhoud van de in 2.8 bedoelde intentieverklaring, maar handelden ook over arbeidsrechtelijke aanspraken van [naam eiser 1] in geval van vertrek per 1 juli 2016. Ter illustratie wijst de rechtbank op de volgende mails, weergegeven voor zover van belang:
- mail van [naam gedaagde 1] aan [naam 2] van 31 mei 2016:
Met enige vertraging zend ik u hierbij een reactie op de punten in uw e-mail d.d. 25 mei jl.:
[…]
[naam eiser 1] is bereid om akkoord te gaan met een transitievergoeding van 4 maandsalarissen;
er van uit gaande dat de aandelenoverdracht voor 1 juli a.s. is gerealiseerd, is [naam eiser 1] bereid om van het salaris na 1 juli a.s. af te zien.
Nog een opmerking over de vakantiedagen. [naam eiser 1] gaf aan dat er een aantal vakantiedagen zijn afgehaald. Dit is niet afgesproken en wil dit graag gecorrigeerd zien.
- mail van [naam gedaagde 1] aan [naam eiser 1] van 2 juni 2016:
[naam 2] gesproken:
[…]
2. Transitievergoeding is lastig. Mij lijkt het dat de transitievergoeding ook ten laste van het resultaat komt, met dien verstande dat het dan voor 50% voor jouw rekening komt. Zelf meen ik dat een transitievergoeding eigenlijk niet past in het kader van de gemaakte afspraken. Het staat je ook vrij om elders te werken.
3. 1 juli 2016 is duidelijk. Het moet voor die tijd afgewikkeld zijn. Ook hier geldt natuurlijk dat je andere werkzaamheden kunt gaan verrichten.
4. Het ten onrechte afboeken van vakantiedagen kan niet. Wordt gecorrigeerd.
- mail van [naam eiser 1] aan [naam gedaagde 1] van 2 juni 2016:
bedankt voor jullie bericht.
Ik ben akkoord dat er geen transitievergoeding uitgekeerd wordt ondanks het feit dat ik het nog steeds onterecht vind.
4.8.
Hieruit volgt dat de arbeidsrechtelijke positie van [naam eiser 1] in de aanloop naar de beoogde einddatum van 1 juli 2016 aandacht heeft gekregen in de advisering door [naam gedaagde 1] en voorwerp van gesprek is geweest in de onderhandelingen met [naam bedrijf] . Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de door [naam eiser 1] gestelde feiten niet worden afgeleid dat [naam gedaagde 1] daarin steken heeft laten vallen en/of ondeugdelijke adviezen heeft gegeven. In zoverre is van een tekortkoming van [naam gedaagde 1] dus geen sprake.
4.9.
Voor de periode na 1 juli 2016 ligt dit anders. Vast staat dat het niet is gelukt om het conflict voor die datum op te lossen. Na het verstrijken van die datum is de arbeidsrechtelijke positie van [naam eiser 1] echter kennelijk geen voorwerp van advisering door [naam gedaagde 1] geweest. Met [naam eiser 1] is de rechtbank van oordeel dat van [naam gedaagde 2] , als redelijk handelend advocaat, had mogen worden verwacht met [naam eiser 1] over de gevolgen van het verstrijken van de deadline te overleggen en hem zo nodig nader te adviseren, juist ook met betrekking tot zijn (mogelijke) arbeidsrechtelijke aanspraken. Op dat punt mocht ook de nodige voortvarendheid van [naam gedaagde 2] worden verwacht. Gelet op zijn betrokkenheid in de voorafgaande maanden, wist hij immers dat [naam eiser 1] vanaf 1 juli 2016 in beginsel zonder inkomen kwam te zitten. Hij had bovendien zelf – namens [naam eiser 1] – aan [naam 2] bericht dat [naam eiser 1] alleen bereid was van salarisaanspraken na 1 juli 2016 af te zien als de aandelentransactie voor die datum zou zijn afgerond. De uitlatingen van [naam eiser 1] voorafgaande aan de door hem verrichte en door [naam gedaagde 2] afgeraden overboekingen vanaf de rekening van [naam bedrijf] maakten duidelijk dat het ontbreken van inkomen sinds 1 juli 2016 voor [naam eiser 1] een wezenlijk punt was. Uit de stellingen van [naam gedaagde 1] kan niet worden afgeleid dat zij op een en ander voldoende alert heeft gereageerd.
4.10.
Tijdens de behandeling van de zaak op de zitting heeft [naam gedaagde 1] naar voren gebracht dat [naam eiser 1] niet daadwerkelijk bereid was zijn werkzaamheden ten behoeve van [naam bedrijf] te hervatten, terwijl die bereidheid wel een voorwaarde was om aanspraak op loon te kunnen maken. Met dit verweer ziet [naam gedaagde 1] in de eerste plaats over het hoofd dat juist van [naam gedaagde 2] had mogen worden verwacht de arbeidsrechtelijke positie van [naam eiser 1] in zijn advisering te betrekken. In die advisering had ook de eventuele bereidheid om het werk te hervatten – in het licht van de aanspraak op salarisbetaling – aan de orde kunnen komen. Nu die arbeidsrechtelijke positie ten onrechte niet in de advisering is betrokken, heeft [naam eiser 1] niet de gelegenheid gekregen om zich op dit punt te beraden en een weloverwogen beslissing te nemen. Illustratief in dit verband acht de rechtbank de mail van [naam gedaagde 1] aan [naam eiser 1] van 12 mei 2017, waarin zij meldt dat een loonvordering vanaf 1 juli 2016 “nagenoeg onmogelijk” is omdat [naam eiser 1] sindsdien geen werkzaamheden heeft verricht. Juist daarom had van [naam gedaagde 2] verwacht mogen worden [naam eiser 1] hieromtrent tijdig te adviseren. In de tweede plaats miskent [naam gedaagde 1] dat, ook als een werknemer zijn werkzaamheden niet werkelijk wil hervatten, het onder omstandigheden niettemin van een redelijk handelend advocaat mag worden verwacht zijn cliënt te adviseren die bereidheid toch uit te spreken, al was het maar om een sterkere onderhandelingspositie te verwerven. Aan dit alles doet niet af dat [naam eiser 1] vanaf 1 juli 2016 de mogelijkheid had elders te gaan werken.
4.11.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat [naam gedaagde 2] ter zake van de arbeidsrechtelijke positie van [naam eiser 1] niet heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat mag worden verwacht. In zoverre is sprake van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst tussen [naam eiser 1] en [naam gedaagde 1] . Deze tekortkoming moet [naam gedaagde 1] worden toegerekend. Zij is aansprakelijk voor de als gevolg daarvan door [naam eiser 1] geleden schade.
4.12.
[naam eiser 1] verwijt [naam gedaagde 1] ook dat onvoldoende voortvarend is opgetreden, waardoor de afwikkeling van het conflict met [naam 1] onnodig lang heeft geduurd en de positie van [naam eiser 1] is verslechterd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft dit verwijt onvoldoende handen en voeten gekregen om de conclusie te kunnen trekken dat [naam gedaagde 2] niet heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat mocht worden verwacht. Voor die conclusie is onvoldoende het enkele feit dat het proces om te komen tot de aandelentransactie langer duurde dan voorzien. Voor zover van de zijde van [naam gedaagde 1] mogelijk niet adequaat is gehandeld, hangt dit samen met het verwijt ten aanzien van de arbeidsrechtelijke positie van [naam eiser 1] . Dat punt is hierboven al behandeld. Een zelfstandige grond voor het aannemen van een tekortkoming levert dat niet op. Op dit punt is aansprakelijkheid van [naam gedaagde 1] dus niet aan de orde. Overigens valt zonder nadere toelichting, die [naam eiser 1] niet heeft gegeven, ook niet in te zien dat door het tijdsverloop de waarde van de aandelen negatief is beïnvloed. [naam gedaagde 1] heeft immers onbetwist en onderbouwd met verwijzing naar de koopovereenkomst aangevoerd dat voor het bepalen van die waarde een vast peilmoment was overeengekomen.
4.13.
[naam eiser 1] verwijt [naam gedaagde 1] ondeugdelijke advisering in het kader van de samenstelling van de commissie van deskundigen die belast zou worden met de bindende vaststelling van de waarde van de aandelen. Op dit punt heeft [naam eiser 1] in de dagvaarding wisselende standpunten ingenomen: hij heeft gesteld te hebben geageerd tegen een stem van deskundige [naam 3] in de commissie, hij heeft gesteld bezwaar te hebben gehad tegen benoeming van [naam 3] omdat hij niet geheel onafhankelijk was en hij heeft gesteld dat de deskundige Toxopeus niet onafhankelijk en onpartijdig zou zijn. Verder heeft [naam eiser 1] gesteld dat hij door de mail van [naam gedaagde 1] van 29 september 2016 (2.15) op het verkeerde been is gezet, omdat het in de praktijk – anders dan de mail suggereert – ontzettend moeilijk is om het ontbreken van objectiviteit bij een deskundige aan te tonen. Hij zou “andere keuzes” gemaakt kunnen hebben als hij dit had geweten.
4.14.
De rechtbank verwerpt dit betoog. Uit de in het geding gebrachte stukken volgt dat de drie deskundigen ieder zijn aangewezen door een van betrokkenen, te weten [naam eiser 1] , [naam 1] en [naam bedrijf] . Dat is in een geval als het onderhavige niet ongebruikelijk. In zoverre valt niet in te zien welke “andere keuzes” [naam eiser 1] gemaakt zou (kunnen) hebben, mede gelet op zijn belang dat de aandelentransactie spoedig zou kunnen worden gerealiseerd. Tegen deze achtergrond valt ook niet in te zien dat [naam gedaagde 2] steken heeft laten vallen in zijn advies hierover van 29 september 2016. Onjuist is dat advies niet. Hieraan doet niet af dat het in de praktijk mogelijk niet eenvoudig zal zijn om onrechtmatig handelen van een als waarderingsdeskundige ingeschakelde accountant aan te tonen. De rechtbank deelt niet de mogelijke opvatting van [naam eiser 1] dat [naam gedaagde 1] dit advies had moeten voorzien van meer mitsen en maren.
4.15.
[naam eiser 1] vordert schadevergoeding op te maken bij staat. Op grond van artikel 612 Rv is uitgangspunt dat beoordeling van de aansprakelijkheid en begroting van de schade in één en hetzelfde vonnis plaatsvinden, zodat het voeren van een aparte schadestaatprocedure niet nodig is. Is begroting van de schade niet direct mogelijk, dan volgt verwijzing naar de schadestaatprocedure. Voor een dergelijke verwijzing is nodig dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is.
4.16.
[naam eiser 1] heeft met verwijzing naar een berekening van een belastingadviseur (Marvato) gesteld dat zijn schade onder andere bestaat uit gederfde salarisaanspraken sinds 1 juli 2016. Naar het oordeel van de rechtbank is dit rapport niet bruikbaar voor de begroting van de schade. De schade als gevolg van de tekortkoming van [naam gedaagde 1] (kort gezegd: ondeugdelijke advisering ter zake van de arbeidsrechtelijke positie van [naam eiser 1] ) kan niet zonder meer en ook niet in beginsel gelijk worden gesteld met het salaris dat [naam eiser 1] gedurende een zekere periode zou hebben kunnen verdienen. Voor het overige handelt het rapport van de belastingadviseur over vermeende schade bestaande uit een verschil in waardering van de aandelen. Dat aspect moet buiten beschouwing blijven, omdat op dat punt geen sprake is van een tekortkoming van [naam gedaagde 1] .
4.17.
Wel acht de rechtbank aannemelijk dat [naam eiser 1] als gevolg van de tekortkoming van [naam gedaagde 1] mogelijk schade heeft geleden. [naam eiser 1] heeft aangevoerd dat hem vanwege die tekortkoming de kans is ontnomen zijn arbeidsrechtelijke aanspraken in te brengen in de onderhandelingen over zijn vertrek bij [naam bedrijf] . Zou hij dat wel hebben gedaan, dan zou het proces mogelijk zijn bespoedigd en zou hij zijn onderhandelingspositie hebben kunnen versterken. [naam eiser 1] heeft met dit betoog klaarblijkelijk het oog op toepassing van de leer van de kansschade. Die leer is geëigend om een oplossing te bieden voor sommige situaties waarin onzekerheid bestaat over de vraag of een op zichzelf vaststaande tekortkoming of onrechtmatige daad schade heeft veroorzaakt, en waarin die onzekerheid haar grond vindt in de omstandigheid dat niet kan worden vastgesteld of en in hoeverre in de hypothetische situatie dat de tekortkoming of onrechtmatige daad achterwege zou zijn gebleven, de kans op een betere uitkomst zich in werkelijkheid ook zou hebben gerealiseerd (zie recent HR 26 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:461). Op voorhand is niet onaannemelijk dat toepassing van de leer van de kansschade in dit geval aangewezen is en per saldo moet leiden tot de conclusie dat [naam eiser 1] schade heeft geleden.
4.18.
Omdat dus de mogelijkheid van schade aannemelijk is en het partijdebat overigens onvoldoende aanknopingspunten biedt om de schade aan de hand van de leer van de kansschade nu al te begroten, zal de rechtbank de zaak verwijzen naar de schadestaatprocedure. De rechtbank wijst er nadrukkelijk op dat in de schadestaat het volledige debat over de begroting van de schade gevoerd kan worden, voor zover in het navolgende niet reeds beslissingen worden genomen.
4.19.
[naam eiser 1] vordert veroordeling van [naam gedaagde 1] tot vergoeding van de door hem gemaakte kosten voor het hierboven genoemde rapport van de belastingadviseur. Deze vordering komt niet voor toewijzing in aanmerking, omdat geen sprake is van redelijke kosten ter vaststelling van de schade als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 onder b BW. Het hier bedoelde rapport behelst, behalve een weergave van de standpunten van [naam eiser 1] , niet meer dan een berekening van het salaris dat [naam eiser 1] (in theorie) in een zekere periode zou hebben verdiend en het verschil in waardering van de aandelen zoals dat volgt uit de opvattingen van de in 2.17 bedoelde deskundigen. Voor deze exercitie was het redelijkerwijs niet nodig een derde in te schakelen, zodat de daarmee gemoeide kosten niet als redelijk kunnen worden aangemerkt.
4.20.
Ook vordert [naam eiser 1] veroordeling van [naam gedaagde 1] tot vergoeding van het honorarium dat hij aan zijn nieuwe advocaat heeft moeten voldoen. Ook die vordering komt niet voor toewijzing in aanmerking. Zonder nadere toelichting, die [naam eiser 1] niet heeft gegeven, valt niet in te zien wat het verband is tussen deze kosten en de beroepsfout van [naam gedaagde 1] . Als die beroepsfout niet zou zijn gemaakt, zouden immers in beginsel ook kosten gemoeid zijn geweest met de afwikkeling van het geschil met [naam 1] . [naam eiser 1] heeft dus onvoldoende gesteld om het causaal verband te kunnen aannemen tussen de fout en de hier bedoelde advocaatkosten.
4.21.
[naam eiser 1] vordert een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Hij heeft echter niet gesteld, laat staan onderbouwd, dat hij dergelijke kosten heeft gemaakt. De vordering komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
4.22.
Omdat in reconventie nog een nadere uitlating door partijen nodig is, zal iedere verdere beslissing in conventie worden aangehouden.
in reconventie
4.23.
De vordering strekt tot betaling door [naam verweerder] van de declaratie van [naam eiser 2] voor de door [naam eiser 3] (en zijn medewerker) verrichte werkzaamheden in de periode vanaf april 2016 tot en met mei 2017. De declaratie is gebaseerd op het aantal gewerkte uren vermenigvuldigd met een uurtarief. [naam eiser 2] stelt dat partijen deze vorm van beloning zijn overeengekomen. Zij verwijst daartoe naar een (volgens [naam eiser 2] ) per mail verzonden opdrachtbevestiging van 15 maart 2016. [naam verweerder] betwist die mail te hebben ontvangen. Hij betwist ook dat de door [naam eiser 2] gestelde afspraken zijn gemaakt. Volgens hem is naar aanleiding van de eerste factuur van [naam eiser 2] een fixed fee overeengekomen van € 3.500. Op meer dan dat bedrag, dat al is voldaan, heeft [naam eiser 2] volgens [naam verweerder] geen aanspraak.
4.24.
De rechtbank kan in reconventie nog geen definitieve beslissing nemen. De zaak zal worden verwezen naar de rol voor een nadere conclusiewisseling. In hun conclusies moeten partijen ingaan op de volgende punten.
4.25.
[naam eiser 2] krijgt, conform haar aanbod ter zitting, gelegenheid de mail in het geding te brengen waarmee zij de opdrachtbevestiging stelt aan [naam verweerder] te hebben verstuurd. Omdat [naam verweerder] als eerste aan het woord komt, komt het de voortgang van de procedure ten goede als [naam eiser 2] die mail tevoren al aan [naam verweerder] doet toekomen, zodat [naam verweerder] daarop al in zijn schriftelijke uitlating kan reageren.
4.26.
Vaststaat dat [naam eiser 2] niet op de mail van [naam verweerder] van 31 maart 2016 heeft gereageerd. Dat feit op zichzelf betekent niet dat sprake is van wilsovereenstemming tussen partijen over hetgeen in die mail is opgenomen. Dat hangt af van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en van de betekenis die zij redelijkerwijs aan die verklaringen hebben kunnen geven. De nadere afspraak, zoals partijen die hebben gemaakt, zal dus moeten worden uitgelegd. Die uitleg moet plaatsvinden in het licht van de eisen van redelijkheid en billijkheid. Ook de aannemelijkheid van de gevolgen van een bepaalde uitleg kan daarbij van belang zijn. Partijen krijgen gelegenheid om zich (nader) uit te laten over feiten en omstandigheden die voor die uitleg van belang zijn. In dat verband is van belang dat de stelplicht en eventuele bewijslast op [naam verweerder] rusten. Uit de gang van zaken moet namelijk worden afgeleid dat tussen partijen eerst een overeenkomst tot stand is gekomen (al dan niet met een prijsafspraak zoals opgenomen in de opdrachtbevestiging van 15 maart 2016) en dat daarna, naar aanleiding van de eerste declaratie, een afwijkende afspraak is gemaakt. [naam verweerder] beroept zich op die afwijkende afspraak. Er is dus sprake van een bevrijdend verweer, zodat op [naam verweerder] de stelplicht rust ten aanzien van feiten die dat verweer onderbouwen.
4.27.
Indien partijen geen prijsafspraken hebben gemaakt conform de opdrachtbevestiging van 15 maart 2016 en indien [naam verweerder] niet kan worden gevolgd in zijn uitleg van de afwijkende afspraak, rijst de vraag wat in dat geval tussen partijen geldt. Op grond van artikel 7:405 lid 2 BW is de opdrachtgever in een dergelijk geval in beginsel het op de gebruikelijke wijze berekende loon of, bij gebreke daarvan een redelijk loon verschuldigd. Partijen kunnen zich uitlaten over de betekenis van deze bepaling in hun rechtsverhouding. Daarbij kunnen zij ook ingaan op de vraag of betekenis toekomt aan het gegeven dat [naam eiser 2] gedurende een langere periode een aanzienlijk aantal uren aan de dienstverlening aan [naam verweerder] heeft besteed, zonder die uren tussentijds in rekening te brengen. Weliswaar heeft [naam eiser 2] aangevoerd dat zij [naam verweerder] tussentijds heeft gewezen op de kosten van haar werkzaamheden, maar die stelling heeft [naam eiser 2] niet geconcretiseerd of onderbouwd.
4.28.
In afwachting van de nadere conclusies zal de rechtbank iedere verdere beslissing aanhouden. Mogelijk zien partijen in het voorgaande aanleiding om opnieuw met elkaar te overleggen over een minnelijke regeling. In dat geval kan uiteraard zowel de schadestaatprocedure als het nadere debat over de vordering in reconventie worden vermeden. Partijen kunnen dit voorkomend geval op de eerstvolgende roldatum laten weten.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van
26 mei 2021voor conclusie na tussenvonnis als bedoeld in 4.24 tot en met 4.27 door [naam eiser 1] , waarna [naam gedaagde 1] een antwoordconclusie kan nemen;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing in conventie en in reconventie aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2021.
1980/3078