ECLI:NL:RBROT:2021:3621

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 april 2021
Publicatiedatum
23 april 2021
Zaaknummer
ROT 20/5563
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om met terugwerkende kracht in een hogere schaal te worden geplaatst in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam als hoofdagent bij de politie, en de korpschef van politie. Eiser verzocht om met terugwerkende kracht per 1 juli 2018 in schaal 8 te worden geplaatst, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen rechtstreeks beroep op het arbeidsvoorwaardenakkoord mogelijk was, omdat de relevante afspraken pas in een beleidsregel waren uitgewerkt die na de periode van belang in werking was getreden. Eiser had bovendien bewust gesolliciteerd op functies met een lager schaalniveau en was daarin geplaatst.

Het primaire besluit van 15 april 2020, waarin het verzoek van eiser werd afgewezen, werd door verweerder gehandhaafd in het bestreden besluit van 7 september 2020. De rechtbank concludeerde dat eiser geen aanspraak kon maken op de door hem genoemde afspraak uit het arbeidsvoorwaardenakkoord, omdat deze pas na de periode waarover hij verzocht in werking trad. Eiser had ook geen stappen ondernomen om in schaal 8 geplaatst te worden na het behalen van zijn diploma in 2010 en had gekozen voor een functie in schaal 7.

De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiser ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/5563

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2021 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

gemachtigde: mr. J.H.M. Nijhuis,
en

de korpschef van politie, verweerder,

gemachtigde: K. van Bindsbergen.

Procesverloop

Bij besluit van 15 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten om eiser niet met terugwerkende kracht per 1 juli 2018 in schaal 8 te plaatsen.
Bij besluit van 7 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiser was als hoofdagent, schaal 7, bij verweerder werkzaam.
1.2
Op 1 februari 2020 heeft verweerder eiser op eigen verzoek ontslag verleend.
1.3
Op 6 maart 2020 heeft eiser verweerder verzocht om met terugwerkende kracht per 1 juli 2018 in de functie van senior, schaal 8, te worden geplaatst.
2
2.1
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen grondslag is om aan eisers verzoek te voldoen. Voordat de afspraak uit het Arbeidsvoorwaardenakkoord sector Politie 2018-2020 (arbeidsvoorwaardenakkoord) waarop eiser een beroep doet in werking treedt, moet er eerst nadere regelgeving worden opgesteld. Dit is gebeurd met de Beleidsregel Loopbaanpad Bachelor of Policing (HBO) die op 1 januari 2021 inwerking is getreden.
3
3.1
De rechtbank stelt vast dat eiser met zijn verzoek, om met terugwerkende kracht per 1 juli 2018 in schaal 8 te worden geplaatst, heeft verzocht om op een in rechte vaststaand besluit terug te komen als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser werd immers conform schaal 7 bezoldigd, heeft daarvan, waaronder over de maand juli 2018, salarisstroken ontvangen en heeft daartegen geen bezwaar gemaakt.
3.2
Bij een verzoek om terug te komen op een in rechte vaststaand besluit heeft een bestuursorganen op basis van artikel 4:6 van de Awb twee keuzes:
De herhaalde aanvraag of het verzoek om terug te komen inhoudelijk behandelen en het oorspronkelijke besluit in volle omvang heroverwegen.
Als er volgens het bestuursorgaan geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, de herhaalde aanvraag of het verzoek om terug te komen met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit.
3.3
Uit rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) blijkt dat hoe de afwijzing op het verzoek om terug te komen van een onherroepelijk besluit moet worden beoordeeld, afhankelijk is van de door het bestuursorgaan gemaakte keuze. Bij de eerste keuze wordt de afwijzing getoetst alsof het een besluit is op een eerste aanvraag. Er wordt niet meer ambtshalve getoetst of er sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Bij de tweede keuze wordt aan de hand van de aangevoerde gronden en het (eventueel) door het bestuursorgaan gevoerde beleid over de toepassing van artikel 4:6 van de Awb beoordeeld of het bestuursorgaan zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn en of de afwijzing zorgvuldig is voorbereid en deugdelijk gemotiveerd is (CRvB 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872 en CRvB 31 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3448).
3.4
Verweerder heeft bij eisers verzoek de eerste keuze toegepast, wat verweerder in het bestreden besluit ook heeft bevestigd. De rechtbank oordeelt de bestreden besluitvorming dan ook alsof het een besluit op eerste aanvraag is.
4
4.1
Eiser betoogt dat uit het arbeidsvoorwaardenakkoord blijkt dat voor politiekundigen, zoals hijzelf, is afgesproken dat zij na afronding van de opleiding als senior, schaal 8, worden aangesteld. Hierbij is geen voorbehoud gemaakt dat de invoering daarvan gefaseerd wordt uitgevoerd. Dit was ook niet nodig, omdat in de praktijk medewerkers met een afgeronde opleiding politiekundige al in schaal 8 zijn ingeschaald. Hierdoor was aanvullende regelgeving niet noodzakelijk en niet aanwezig en was er na de totstandkoming van het arbeidsvoorwaardenakkoord geen goede reden om hem een inschaling in schaal 8 te onthouden.
4.2
Uit vaste rechtspraak van de CRvB blijkt dat individuele ambtenaren geen rechts-positionele aanspraken rechtstreeks aan een arbeidsvoorwaardenakkoord kunnen ontlenen. Zij ontlenen deze aanspraken aan de ter uitvoering van dat akkoord vastgestelde algemeen verbindende voorschriften en in dat kader gehanteerde beleidsregels (CRvB 28 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:715). Eiser kan dus geen rechtstreeks beroep doen op de afspraken die in het arbeidsvoorwaardenakkoord zijn genoemd. Deze afspraken moeten eerst in regelgeving worden omgezet en in werking treden.
4.3
Voor de inwerkingtreding van de afspraken uit het arbeidsvoorwaardenakkoord is in hoofdstuk 1 daarvan het volgende opgenomen:
‘Tenzij anders vermeld gaan de afspraken van dit akkoord daar waar relevant in op de datum van inwerkingtreding van de naar aanleiding van deze afspraken gewijzigde regelgeving.”.
4.4
Eiser doet een beroep op bladzijde 12 van het arbeidsvoorwaardenakkoord waar staat
“Partijen herzien de loopbaanafspraken voor medewerkers die de basisopleiding bachelor of policing (HBO) hebben gevolgd. …. Voor politiekundigen wordt afgesproken dat zij na afronding van de opleiding aangesteld worden op de functie van senior (schaal 8).”.Hierbij is geen ander moment voor de inwerkingtreding van deze afspraak genoemd. De afspraak waarop eiser een beroep doet gaat dan ook niet eerder in dan dat er gewijzigde regelgeving is gekomen en deze in werking is getreden.
4.5
Deze regelgeving is er gekomen met de Beleidsregel Loopbaanpas Bachelor of Policing (HBO). Deze beleidsregel treedt met ingang van 1 januari 2021 in werking. Dit is na de periode waarover eiser heeft verzocht om met terugwerkende kracht in schaal 8 te worden geplaatst, namelijk de periode van 1 juli 2018 tot 1 februari 2020 (de ontslagdatum).
4.6
Dit geheel maakt dat het onder 4.1 genoemde betoog niet slaagt. Daarnaast is op zitting vast komen te staan dat eiser na het behalen van zijn diploma in 2010 eigenlijk met toepassing van artikel 3, zevende lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) in schaal 8 had moeten worden geplaatst. Eiser heeft daartoe toen geen stappen ondernomen en hij heeft bovendien vervolgens tweemaal op een functie in schaal 7 gesolliciteerd en is daarin ook geplaatst. Eiser vervulde in de periode van belang dus geen functie in schaal 8 en verrichtte geen werkzaamheden op dat schaalniveau, maar heeft bewust voor een functie met een lagere schaal gekozen. Hiermee heeft eiser het lagere schaalniveau aanvaard. Ook op grond hiervan kan eiser geen aanspraak maken op de door hem genoemde afspraak uit het arbeidsvoorwaardenakkoord en was er geen reden om eiser in de periode van belang in schaal 8 in te delen.
5
5.1
Eiser betoogt dat verweerder in strijd met het verbod op willekeur heeft gehandeld door politiekundigen die al waren afgestudeerd niet in schaal 8 te plaatsen en de net afgestuurde politiekundigen wel. Hierbij verwijst eiser naar drie concrete gevallen van net afgestuurde oud-collega’s.
5.2
Dit betoog slaagt niet. Eiser maakt een vergelijking tussen de situatie van iemand die al een tijd is afgestudeerd (zijn eigen situatie) en de situatie van medewerkers die net zijn afgestudeerd (nieuwe instromers). Dit zijn geen gelijke gevallen. Ook heeft verweerder op zitting uitgelegd dat in alle drie gevallen die eiser heeft genoemd de medewerker zelf heeft verzocht om hem of haar een seniorfunctie in schaal 8 op te dragen en is dit met toepassing van artikel 65 van het Besluit algemene rechtspositie politie verleend. Dit was niet met toepassing van artikel 3, zevende lid, van het Bbp. Ook stond het los van de mogelijkheid die alle medewerkers hebben gehad om een formulier in te vullen als zij onjuist zouden zijn ingeschaald. Eiser heeft deze uitleg van verweerder niet ontkend. Daarbij heeft eiser juist gesolliciteerd op en is hij geplaats in een functie in schaal 7. Ook hierom is er geen sprake van gelijke gevallen.
6
6.1
Eiser betoogt dat er sprake is van strijd met de wet en het beginsel van fair-play als in bezwaar ten onrechte is verklaard dat alle relevante stukken hem bekend zijn.
6.2
Dit betoog slaagt niet. De rechtbank is niet gebleken dat eiser tijdens de bezwaarprocedure relevante niet-gepubliceerde stukken niet heeft kunnen inzien.
7
7.1
Het beroep is ongegrond.
7.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.M. Jurgens, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.F.H.M. Terstegge, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 26 april 2021.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.