ECLI:NL:RBROT:2021:3379

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 april 2021
Publicatiedatum
16 april 2021
Zaaknummer
10/000239-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorhanden hebben van vuurwapen en munitie tijdens echtelijke ruzie met geslaagd beroep op overmacht

Op 16 april 2021 heeft de politierechter in de rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 1 januari 2021, waarbij de verdachte in een conflict met haar partner een wapen en munitie in haar bezit had. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 35 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak op basis van overmacht. De verdachte verklaarde dat ze het wapen en de munitie had gepakt om zichzelf te beschermen tegen haar partner, die onder invloed was en dreigde met het wapen. De politierechter oordeelde dat de verdachte zich in een noodsituatie bevond en dat haar handelen gerechtvaardigd was om erger te voorkomen. De rechter concludeerde dat de verdachte niet strafbaar was, omdat haar gedragingen voortvloeiden uit een actuele noodsituatie. De verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/000239-21
Datum uitspraak: 16 april 2021
Tegenspraak
Vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. T. Arkesteijn, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. Kranendonk heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 35 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4..Bewijswaardering

4.1.
Standpunt officier van justitie
Het feit kan wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte in vereniging een wapen en munitie voorhanden heeft gehad. De verdachte heeft verklaard dat ze een maand geleden erachter is gekomen dat haar partner een wapen had in hun gezamenlijke woning en ze had hem toen verteld dat hij het wapen weg moest doen. Op 1 januari 2021 is de verdachte erachter gekomen dat het wapen nog in haar woning was. Ze heeft in de tussentijd niet de politie gebeld en/of haar partner gevraagd waar hij het wapen heeft gedaan. Ze had er ook de beschikkingsmacht over. Haar partner heeft verklaard dat ze op 1 januari 2021 het wapen in haar handen had. Vervolgens pakt ze de kogels en doet deze in haar panty. Het is ongeloofwaardig dat toen de politie ter plaatse was de verdachte was vergeten dat ze kogels in haar panty had zitten, terwijl het wapen nog in huis was.
4.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit, nu niet voldaan is de vereisten van het ‘voorhanden hebben’. De verdachte heeft vier weken eerder moeten constateren dat haar partner een wapen in huis had. Zij heeft daarop direct gereageerd en gezegd dat ze het wapen uit haar huis wilde hebben. Haar partner heeft gezegd dat het wapen weg was, terwijl hij het wapen voor haar in de woning had verstopt. De verdachte heeft het wapen niet samen met haar partner voorhanden willen hebben. Er was niet sprake van een gezamenlijk plan en ook geen sprake van opzet. Ook had zij niet de beschikkingsmacht over dat wapen. Verwezen wordt naar het arrest van de Hoge Raad van 23 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN7725. Voor het voorhanden hebben van een wapen is nodig dat een persoon weet dat een wapen aanwezig is en dat die persoon daarover ook de beschikkingsmacht heeft. Het feit dat de verdachte op 1 januari 2021 erachter kwam dat het wapen in haar woning was en ze het wapen een seconde in haar hand heeft gehad om te zeggen dat het wapen weg moest, is niet voldoende voor het voorhanden hebben. De verdachte heeft weliswaar op 1 januari 2021 ook enkele seconden de kogels voorhanden gehad toen ze deze in haar panty had gestopt, doch ze had de kogels verstopt om te voorkomen dat er iets ergs zou voorkomen en niet om er beschikkingsmacht over uit te oefenen. Er was sprake van een stressvolle situatie waarbij de verdachte ook onder invloed was en zij daarna niet bewust was dat ze kogels in haar panty had zitten. Pas toen de rust was teruggekeerd, herinnerde ze zich de kogels en overhandigde zij deze aan de politie.
4.3.
Beoordeling
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van het vuurwapen op 1 januari 2021. Die nacht heeft zij het wapen en de bijbehorende munitie gepakt vanaf het bureau van de partner van de verdachte. Zij heeft de munitie in haar panty gestopt en het wapen in handen gehad totdat haar partner het van haar afpakte. Door de raadsvrouw van de verdachte is betoogd dat onder deze omstandigheden geen sprake is geweest van het voorhanden hebben van het wapen en/of de munitie in de zin van artikel 26 van de Wet Wapens en Munitie. Vast staat dat de het wapen en de munitie aanwezig zijn geweest en dat de verdachte zich hiervan bewust is geweest. De raadsvrouw betwist evenwel dat er in deze zaak sprake is geweest van een machtsrelatie van de verdachte ten opzichte van het wapen of de munitie, nodig om tot een bewezenverklaring van voorhanden hebben te kunnen komen. De politierechter heeft acht geslagen op het arrest van de Hoge Raad van 31 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:504, waaruit blijkt dat het aanwezig hebben van een wapen of munitie vergt dat de verdachte feitelijke macht over het wapen of de munitie kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. Dit is, aldus de Hoge Raad, anders in het geval wanneer iemand onverhoeds of ongewild kortstondig een wapen of munitie van een ander in handen krijgt.
Nu de verdachte op eigen initiatief het wapen en de munitie ter hand heeft genomen en daarover enige, (zij het voor wat betreft het wapen: korte) tijd heeft beschikt, is naar het oordeel van de politierechter dan ook aan het machtscriterium van het voorhanden hebben voldaan.
Het tenlastegelegde, voor zover dit betrekking heeft op de datum van 1 januari 2021, is daarom wettig en overtuigende bewezen. Niet bewezen is het voorhanden hebben op een eerdere datum, nu niet is komen vast te staan dat zij toen de beschikkingsmacht over het wapen of de munitie had. De verdachte zal dus in zoverre worden vrijgesproken van het haar tenlastegelegde.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de politierechter de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Zij op 01 januari 2021 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens
en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een revolver van het merk/type: Bbm Olympic 38, kaliber .22 LR
en
(voor dit vuurwapen geschikte) munitie, in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 7
kogelpatronen, van het kaliber .22 voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het door de verdediging gedane beroep op noodweer en overmacht dient te worden verworpen. De verdachte heeft naar eigen zeggen in een hectische situatie uit eigen bescherming de kogels in haar panty gedaan. Het is dan juist ongeloofwaardig dat toen de politie ter plaatse was, zij vergeten is om de kogels te overhandigen.
Standpunt verdediging
Door de verdediging is beroep gedaan op overmacht. De verdachte werd die avond geconfronteerd met het wapen. Haar partner belde de politie en had het wapen in zijn hand. Het enige verstandige dat zij kon doen om de situatie veiliger te maken is om de kogels te verstoppen, zodat er geen ongelukken konden gebeuren. Als zij de kogels liet liggen, dan liep ze het risico dat haar partner de kogels in het wapen stopt. Het is een redelijke keuze die de verdachte heeft gemaakt. Er is ook sprake van psychische overmacht. Onder de gegeven omstandigheden kon ook niet anders van haar worden verwacht dan wat zij heeft gedaan. Er was sprake van een ruzie met een partner die onder invloed is en een wapen in zijn handen heeft. Vervolgens wordt zij dan geconfronteerd met voorwerpen die voor haar gevaarlijk zijn. De verdachte treft door haar handelwijze dan ook geen verwijt. Gelet hierop dient zij te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Beoordeling
Door de raadsvrouw van de verdachte is een beroep op overmacht gedaan.
De politierechter overweegt hieromtrent als volgt. Voor een geslaagd beroep op overmacht is vereist dat er sprake is van een gedraging die voortvloeit uit een actuele concrete nood (bestaande uit een belangenconflict) en welke gedraging geëigend is om daaraan een eind te maken.
Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat, toen de politie bij de woning van de verdachte was aangekomen, de partner van de verdachte, die onder invloed was, (zakelijk weergegeven) verklaarde dat hij ruzie had met zijn vrouw en haar met het vuurwapen wilde afschieten. Uit de verklaringen die de verdachte bij de politie en de rechter-commissaris heeft afgelegd, kan worden afgeleid dat de verdachte tijdens de ruzie het wapen en de munitie heeft gepakt om te voorkomen dat haar partner het wapen (tegen haar) zou gebruiken. In de gegeven situatie zag de verdachte zich geplaatst voor een conflict van plichten, enerzijds het respecteren van het verbod van de Wet Wapens en Munitie en anderzijds door overtreding van dit verbod erger te voorkomen.
De politierechter is van oordeel dat het beroep op overmacht, opgevat als een beroep op noodtoestand, slaagt. De gedragingen van de partner van de verdachte mocht zij opvatten als een concrete noodsituatie, het pakken van het wapen en het verbergen van de munitie waren geëigend om aan die situatie een eind te maken en de verdachte mocht kiezen voor het belang dat toen het zwaarst woog, namelijk haar eigen veiligheid. Dat zij niet onmiddellijk, nadat de politie was gearriveerd, de munitie heeft overhandigd, doch even later, door tussenkomst van haar partner, maakt dit oordeel niet anders, gelet op de hectiek van het moment. Het feit is naar het oordeel van de politierechter daarom niet strafbaar.
Gelet hierop behoeven de overige verweren van de raadsvrouw geen verdere bespreking.

6..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

7..Beslissing

De politierechter:
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde geen strafbaar feit oplevert en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.A.F. Gerding, politierechter,
in tegenwoordigheid van mr. N. Jallal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 april 2021.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Zij in of omstreeks de periode van 01 december 2020 tot en met 01 januari 2021 te
Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens
en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een revolver van het merk/type: Bbm Olympic 38, kaliber .22 LR
en/of
(voor dit vuurwapen geschikte) munitie, in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 7
kogelpatronen, van het kaliber .22 voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )