6.2.De rechtbank overweegt dat de SAOZ volgens vaste rechtspraak geldt als een deskundige op het gebied van planschade. De omstandigheid dat de adviescommissie enige kanttekeningen heeft geplaatst, heeft er toe geleid dat de SAOZ een aantal aanvullende adviezen heeft opgesteld. De noodzaak van het inschakelen van een andere adviseur was naar het oordeel van de rechtbank niet aan de orde. Daarbij geldt tevens dat verweerder, om te voorkomen dat aan de zijde van de SAOZ ten aanzien van het thans aan de orde zijnde verzoek om planschade (inkomensschade) op enig moment een tunnelvisie zou ontstaan, aan de SAOZ expliciet heeft verzocht dat dit tweede verzoek om planschade door een andere adviseur van de SAOZ in behandeling wordt genomen. Dit betreft een adviseur die inzake inkomensderving zeer deskundig is. Daarnaast overweegt de rechtbank dat verweerder in het bestreden besluit aandacht heeft besteed aan eigen overwegingen waarbij hij zich heeft vergewist van de juistheid en zorgvuldigheid waarmee de advisering door de SAOZ is uitgevoerd.
De rechtbank heeft daarnaast niet kunnen vaststellen dat verweerder in strijd met (artikel 6 van) de Procedureverordening advisering planschade van de gemeente Papendrecht heeft gehandeld. In dit geval hebben twee hoorzittingen plaatsgevonden: één waarbij aanvrager is gehoord en één waarbij verweerder is gehoord. Daarvan zijn verslagen opgesteld. De rechtbank overweegt verder dat zij niet heeft kunnen vaststellen dat hoor- en wederhoor niet juist zouden zijn toegepast. Naar haar oordeel zijn voorts alle stukken door verweerder (tijdig) aan eiseres toegezonden met de mogelijkheid om daar op te reageren.
7. Eiseres heeft daarnaast aangevoerd de locatie te hebben aangekocht voor de door haar gewenste bedrijfsvoering (op- en overslag, puin en asfalt breken, een beton- en asfaltcentrale oprichten, bouw- en sloopafval verwerken voor zover bouw gerelateerd). Vanaf de aankoop van de locatie tot aan de peildatum (en erna) is de exploitatie van de onderneming aangevangen en bestaat uit een bouwstoffenhandel, een grondbank en recycling van bouwstoffen als opmaat naar het laatste onderdeel van de beoogde exploitatie, het oprichten van een puinbreker, betoncentrale en asfaltcentrale. Begin 2009 heeft eiseres bijvoorbeeld geïnvesteerd in een mobiele betoncentrale, waarmee wel degelijk werd aangevangen met de betonproductie. Voor de asfaltproductie geldt dat het breken van asfalt als onderdeel van het asfaltrecyclingproces met de inzet van de puinbreker plaatsvond. Anders dan verweerder stelt, was er dus wel degelijk sprake van aangevangen bedrijfsvoering. Ook wordt asfalt gebroken en tot grondstof omgevormd, wat noodgedwongen moet worden verkocht omdat er geen asfaltcentrale is gerealiseerd.
Dat de wel voorziene en noodzakelijke puinbreker, betoncentrale en asfaltcentrale niet voor de peildatum zijn gebouwd, is veroorzaakt door de overheid, die haar geluidsdossier niet op orde had. Zou zij wel ordentelijk met het geluidsdossier zijn omgegaan, zou de gewenste verdere uitbouw van de exploitatie met de puinbreker, beton centrale en asfaltcentrale gewoon zijn doorgegaan, het planologisch regime liet dat immers toe. Er zijn dus onomkeerbare investeringen gedaan en de exploitatie was wel degelijk aangevangen.
Voor het oprichten en gebruiken van een betoncentrale en asfaltcentrale is het hebben van een puinbreker noodzakelijk en zolang daar geen vergunning voor was afgegeven, had het geen zin om een vergunning voor een betoncentrale en een asfaltcentrale aan te vragen. In dit verband wil eiseres wijzen op de aanvraag bouwvergunning van 6 februari 2006 door de Rivierendriesprong, die uiteindelijk pas op 10 juli 2012 is verleend. Door de bestemmingswijziging is sprake van terugschaling van milieucategorie 5 naar 3, met aanzienlijke inkomensschade.
Thans mag 100.000 ton puin worden gebroken met toepassing van de mobiele centrale. De stap die nog niet is gezet, is het oprichten van een asfaltcentrale. Wel zijn hiervoor investeringen gedaan en wordt de grondstof geproduceerd. De voorliggende stappen zijn wel degelijk gezet. De laatste stap is als gevolg van het niet op orde hebben van het geluidsdossier door de overheid destijds tijdelijk en als gevolg van het bestemmingsplan thans volledig onmogelijk gemaakt.
Het standpunt van verweerder, dat op de peildatum geen vergunning kon worden verleend voor categorie 3-, 4- of 5-activiteiten staat naar de mening van eiseres haaks op de opvatting van de adviescommissie, de StAB en de rechtbank Rotterdam, namelijk dat er sprake was van een tijdelijke belemmering en dat deze belemmering volledig op het conto van de overheid komt wegens het niet op orde hebben van het geluidsdossier.
Wat betreft de puinbreker heeft verweerder erkend dat per peildatum door eiseres was
geïnvesteerd in een puinbreker, die door haar werd gebruikt en dat duidelijk was dat zij die activiteiten vergund wilde krijgen. Omdat dit gebeurde zonder een milieuvergunning zou volgens verweerder geconcludeerd moeten worden dat dit aspect buiten beschouwing moet blijven. Maar ook hier geldt weer dat door het opvoeren van de situatie rondom de puinbreker eiseres heeft aangetoond dat er sprake is van een reeds aangevangen exploitatie met de daarvoor benodigde onomkeerbare investeringen. Deze exploitatie zou, nadat de puinbreker zou zijn vergund, zijn uitgebreid met een betoncentrale en asfaltcentrale.
Verweerder stelt wel dat, zo er al sprake was van exploitatie van de puinbreker op de peildatum, dit op basis van het overgangsrecht van het bestemmingsplan mocht worden voortgezet, maar verweerder gaat er hierbij aan voorbij dat het gebruik van de puinbreker door handhavend optreden juist feitelijk onmogelijk werd gemaakt.
8. De rechtbank overweegt dat in de procedure van eiseres ten aanzien van haar verzoek om planschade wegens vermogensschade de StAB aan de rechtbank in een verslag van 18 december 2015, aangevuld op 19 april 2016, - summier samengevat - uiteen heeft gezet dat de inwerkingtreding van het bestemmingsplan voor eiseres een verslechtering van de gebruiksmogelijkheden van de onroerende zaak betekent. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 30 september 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:7452, het advies van de StAB gevolgd en aan eiseres een planschadevergoeding toegekend vanwege de verminderde waarde van de onroerende zaak. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 6 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:322, voornoemde uitspraak van de rechtbank bevestigd. In het licht van de voornoemde uitspraken van de rechtbank en de Afdeling is de rechtbank in het onderhavige geval van oordeel dat het op basis van de adviezen van de SAOZ ingenomen standpunt van verweerder, dat de bepalingen van het bestemmingsplan voor eiseres niet hebben geleid tot een planologische verslechtering ten opzichte van het voorheen vigerende planologische regime, geen stand kan houden. Verweerder heeft daarnaast echter – kort samengevat – bij het bestreden besluit geoordeeld dat eiseres evenmin voor een vergoeding van inkomensschade in aanmerking komt omdat de bedrijfsvoering/exploitatie van het bedrijf van eiseres, voor wat betreft de asfalt- en betoncentrale, ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan nog niet was aangevangen.
9. De rechtbank heeft in het licht van de standpunten van partijen ter zake van deze laatste overweging, na de zitting van 23 januari 2020 aanleiding gezien de StAB als onafhankelijk deskundige in te schakelen. Na de vraagstelling eerst aan partijen te hebben voorgehouden, heeft de rechtbank, met inachtneming van de reacties van partijen op de voorgenomen vagen, aan de StAB de volgende vragen voorgelegd.
1a) Kan eiseres worden gevolgd in haar standpunt dat er objectief gezien voor de peildatum al concrete, substantiële bedrijfsmatige investeringen zijn gedaan, waaronder grondaankoop, voor de (volgens eiseres deels reeds aangevangen) beoogde bedrijfsexploitatie, uitmondend in een asfalt- en betoncentrale?
1b) Zo ja, dan krijgt de rechtbank graag, na een feitenonderzoek, een antwoord op de vraag of in dit geval tevens is voldaan aan de (overige) criteria voor de uitzondering op het beginsel dat gemist voordeel uit nog niet aangevangen bedrijfsvoering niet voor vergoeding in aanmerking komt (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 23 oktober 20l3, ECLI:NL:RVS:2013:1621). 1c) Mocht dit laatste het geval zijn, rechtvaardigen alle feiten en omstandigheden dat in dit geval inkomensderving voor vergoeding in aanmerking kan komen op voet van artikel 6. 1 van de Wro? Indien er gesproken kan worden van inkomensderving, komt deze inkomensderving dan naast de reeds toegekende vermogensschade separaat voor vergoeding in aanmerking, zulks mede gezien het feit dat de toegekende vermogens- en de thans geclaimde inkomensschade dezelfde bron en rechthebbende hebben?
2) Indien uit uw beoordeling van de hierboven geformuleerde vragen volgt dat eiseres, eventueel na aftrek van het normaal maatschappelijk risico en na verdiscontering van de vermogensschade, recht zou hebben op een tegemoetkoming van de exploitatieschade, hoe hoog zou die vergoeding dan zijn?