8.1Ter beantwoording van deze vraag heeft de StAB Verhagen Advies (Verhagen) als taxateur ingeschakeld. Verhagen heeft op 16 december 2015 een rapport uitgebracht. Daarbij is ingegaan op de locatie van het perceel, inclusief de ligging, het terrein, de omvang van de opstallen, de bouwkundige gegevens daarvan en de staat van onderhoud van het object. Verder is Verhagen ingegaan op de marktwaarde. Deze heeft Verhagen gebaseerd op basis van objectvergelijking. Daarbij is gebruik gemaakt van de volgende informatiebronnen:
a) kadastrale gegevens en titel; b) marktverkenning Funda in business; c) gemeente Papendrecht; d) eigenaar/adviseur van eigenaar en e) eigen informatiesysteem.
Verhagen heeft vervolgens ten aanzien van de geringe teruggang in maximaal bebouwbare oppervlakte geconcludeerd dat deze wordt gecompenseerd door het voordeel van de meer efficiënte bebouwingsmogelijkheden. Verhagen ziet ter zake van de bebouwings-mogelijkheden dan ook geen waardedaling van het getaxeerde ten gevolge van de planologische wijziging.
Ter zake van de gevolgen van het terugschalen van de maximale milieucategorie van 5 naar 3 heeft Verhagen gesteld dat het object door zijn ligging uitermate geschikt is voor watergebonden bedrijfsactiviteiten.
Op basis van de informatie van de gemeente Alblasserdam omtrent de uitgifteprijzen rond de peildatum blijkt dat de gemiddelde grondprijs voor een bedrijfsterrein met maximaal milieucategorie 3 op Nieuwland rond de peildatum op ongeveer € 195,- per m2 lag. Uit onderzoek naar uitgifteprijzen voor een bedrijfsterrein blijkt dat er geen verschil is tussen uitgifteprijzen voor ‘droog’ bedrijfsterrein met maximale milieucategorie 3 en ‘droog’ bedrijfsterrein met maximale milieucategorie 5. Voor het berekenen van de grondwaarde van het object gaat Verhagen dus uit van een referentieprijs van € 195,- per m2.
Op Nieuwland is sprake van onbebouwde, rechthoekige, bouwrijpe kavels, terwijl de te waarderen grond bebouwd is en bovendien een grillige vorm heeft. Zou er op het onderhavige perceel (39.000 m2) een maximale rechthoek worden geprojecteerd, dan ontstaat er een rechthoekige kavel van ongeveer 27.500 m2 grond (met een referentieprijs ad € 195,- per m2) en resteert nog circa 11.500 m2 grond geschikt als buitenterrein (met een referentieprijs ad € 25,- per m2). Indien de berekende waarde hiervan wordt omgeslagen over de totale oppervlakte van het perceel komt dit uit op een gemiddelde waarde van
€ 145,- per m2.
Vanwege de mindere ontsluiting/bereikbaarheid/uitstraling van [het perceel] ten opzichte van Nieuwland, plus het feit dat er reeds bebouwing op staat, taxeert Verhagen de waarde van het object op € 130,- per m2. Vervolgens past Verhagen een opslag toe op basis van het feit dat het perceel aan groot water ligt. Uit onderzoek is Verhagen gebleken dat de waarde van percelen aan groot water ongeveer 20% hoger ligt dan vergelijkbare percelen die niet aan groot water liggen. Op basis van het vorenstaande komt Verhagen voor het onderhavige object per peildatum uit op een grondwaarde van € 155,- per m2.
De marktwaarde van het totale object begroot Verhagen per peildatum [op]
De terugschakeling van milieucategorie 5 naar 3 heeft tot gevolg dat het object minder interessant wordt voor bedrijven met watergebonden bedrijfsactiviteiten. Door de beperking tot maximale milieucategorie 3 vallen de meeste watergebonden bedrijfsactiviteiten af. Op basis van de Staat van bedrijfsactiviteiten komt Verhagen bij milieucategorie 3 uit op (kleinschalige) betonproductie, groothandel in afval en schroot of in zand en grind. Dit zal echter allemaal relatief kleinschalig moeten plaatsvinden.
De ‘meest gerede koper’ zal het totale perceel van circa 39.000 m2 waarschijnlijk hiervoor te groot (en dus te duur) vinden in verhouding tot de exploitatiemogelijkheden.
Als mogelijkheid voor de nieuwe planologische situatie is Verhagen uitgegaan van de optie waarmee de hoogste waarde kan worden gerealiseerd. Dat ziet erop dat een gedeelte ter grootte van ongeveer 18.000 m2 inclusief loswal en bestaande opstallen/verharding wordt verkocht voor groothandel zand/grind en dat het resterende deel wordt verkocht voor herontwikkeling bedrijvigheid (max categorie 3).
Daarmee wordt de marktwaarde van het onderhavige object per peildatum door Verhagen vastgesteld op een bedrag van afgerond € 6.280.000.
Op basis hiervan wordt de waardevermindering van het object als gevolg van de planologische wijzigingen per peildatum getaxeerd op € 1.375.000,- (€ 7.655.000 –
€ 6.280.000).
8.1.1In haar reactie voert eiseres aan dat het (taxatie)rapport ten aanzien van de waarde van een milieucategorie 5 inrichting louter is gebaseerd op een transactie in de polder waar het gaat om een milieucategorie 3.2 inrichting. Die locatie was niet eens bereikbaar via het water. Naar de mening van eiseres kan de getaxeerde waarde voor een milieucategorie 5-terrein aan het water gelegen, gebaseerd op een milieucategorie 3.2 en niet watergebonden perceel, zonder nadere onderbouwing en op veel te veel vage gronden gebaseerde aannames, niet dienen als basis voor de te taxeren waarde van een milieucategorie 5-inrichting.
Eiseres acht verder de toegepaste 20%-opslag, gebaseerd op de WOZ-taxatiewijzer vanwege de ligging aan het water, onduidelijk en wijst vervolgens op een tweetal vergelijkbare casusposities met een hogere opbrengst per m2. Op basis van een gemiddelde komt eiseres op een grondprijs van € 320,- per m2, zodat de planologische verslechtering uiteindelijk op
€ 14.083.980,- uitkomt.
8.1.2Verweerder merkt allereerst op dat de StAB terecht stelt dat het bp flexibeler is in de mogelijkheden om het perceel in te richten. De omstandigheid dat de meer efficiënte bebouwingsmogelijkheden het verlies ruimschoots compenseren, wordt echter niet vertaald in een correctie op de taxatie, hetgeen niet consistent is.
Verweerder merkt daarnaast op dat hij de heer Magermans, register-taxateur bij VTA Taxateurs&Adviseurs (VTA) heeft verzocht een contra-taxatie op te stellen. Daarin is vastgesteld dat in de waardering voor de planologische wijziging geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat het gedeelte met de bestemming “Water” een veel lagere waarde heeft dan het grondperceel. Daarvoor heeft VTA een correctie aangebracht zodat de waarde voor de planologische wijziging niet € 7.655.000,- bedraagt maar € 6.910.000,-. Daarnaast volgt uit de contra-taxatie dat het bedrijfscomplex zijn hoogste marktwaarde ontleent aan voortgezet gebruik. Nu deze waarde is vastgesteld op € 7.655.000,=, is deze hoger dan voor de planologische wijziging, waardoor er van schade geen sprake kan zijn.
8.1.3In haar verslag van 22 maart 2016 heeft de StAB in reactie op de betogen van eiseres en verweerder meegedeeld dat de vragen met betrekking tot de taxatie naar Verhagen zijn gestuurd. Verhagen heeft op 18 april 2016 gereageerd. Ter zake van het betoog van eiseres heeft Verhagen verklaard dat er inderdaad weinig locaties met milieucategorie 5 beschikbaar zijn, maar dat de vraag ernaar ook beperkt is. Gezien het feit dat weinig milieucategorie 5-bedrijfstypen ook nog watergebonden zijn, leidt deze schaarste niet tot een hogere waarde ten opzichte van de gronden waar milieucategorie 3 is toegestaan.
Voorts geeft Verhagen aan dat hij bij het bepalen van de waarde van het bedrijfsterrein aan groot water en bedrijfsterrein dat niet aan groot water is gelegen, gebruik heeft gemaakt van de taxatiewijzer van de VNG. Daarnaast is op basis van vele waarnemingen een procentueel verschil tussen de waardes van aan groot water gelegen terreinen en niet aan water gelegen terreinen vast te stellen. Dit percentage van 20 is als opslag gebruikt bij het vaststellen van de marktwaarde voor het perceel van eiseres. De door eiseres aan de orde gestelde referentieobjecten zijn naar zijn mening niet vergelijkbaar. Bijvoorbeeld omdat aldaar sprake is van een bouwhoogte van 25 meter terwijl de bouwhoogte op het terrein van eiseres maximaal 15 meter is. Verder heeft Verhagen in zijn rapportage door middel van een aantal recente praktijkvoorbeelden verklaard dat de door eiseres gestelde grondprijzen niet reëel te achten zijn.
8.1.4Wat betreft het betoog van verweerder heeft Verhagen ter zake van de bouwmogelijkheden opgemerkt dat er geen sprake is van een nadeel en evenmin van een voordeel. De verlaging van het maximale bebouwingspercentage is niet relevant, omdat in de praktijk een bebouwingspercentage van circa 70 het maximaal haalbare is. Tegelijkertijd is de mogelijkheid van een efficiëntere indeling van het terrein evenmin aan te merken als een voordeel, dat vertaald wordt in de taxatie.
Wat betreft de lagere waarde van gronden met een waterbestemming stelt Verhagen dat voor de oude planologische situatie een tweedeling is gemaakt tussen de optimale rechthoekige bouwkavel en de randen (buitenterrein). Daar is (reeds) een lagere (basis)waarde aan toegekend (30% van het terrein).
Verhagen stelt verder dat van voortgezet gebruik geen sprake kan zijn, omdat de toegelaten milieucategorieën zijn afgewaardeerd van 5 tot 3, terwijl categorie 3-bedrijven kleiner zijn en er geen vraag bestaat naar dergelijke grote kavels met deze omvangrijke bebouwing. Bij een voortgezet gebruik zou de onroerende zaak dus als zeer incourant moeten worden aangemerkt. De marktwaarde bij voortgezet gebruik is dus de getaxeerde waarde na de planologische wijziging. Wanneer in dit verband overigens de redenering van VTA gevolgd zou worden, zou er volgens Verhagen per definitie nooit sprake zijn van waardedaling bij een planologische wijziging.
8.1.5In zijn reactie op de nadere rapportage van Verhagen heeft VTA gesteld dat de bestemming “water” noch als bouwkavel noch als buitenterrein in gebruik kan worden genomen. De verdeling 70-30 en de grondprijs van € 155,- per m2 wordt niet door VTA bestreden. Verhagen berekent dit echter ten onrechte over het volledige kavel van
38.965 m2 en komt dan uit op een totale grondprijs van € 6.039.575,-. VTA stelt dat er sprake is van 6.200 m2 aan bestemming water, waardoor er slechts sprake is van 32.765 m2 aan bouwkavel met buitenterrein. De grondwaarde van de bouwkavel met buitenterrein (voor planologische wijziging) dient dan als volgt te worden berekend: 32.765 m2
(38.965 m2 – 6.200 m2 water) x € 155 = € 5.087.575, in plaats van 38.965 m2 x € 155,- =
€ 6.039.575,-. VTA komt met eenzelfde grondprijs uit op een totaal van € 5.078.575,-. Daar komt de waarde van de bestemming “Water” bij ad (6.200 x € 35,-=) € 217.000,-, hetgeen neerkomt op een totale grondprijs van € 5.295.575,-.
VTA constateert dat als gevolg van het wijzigen van de bestemming “Water” in de bestemming “bedrijventerrein” een planologisch voordeel ontstaat.
Dat volgens Verhagen het voortgezet gebruik van het perceel inclusief opstallen geen optie zou zijn acht verweerder opvallend. Eiseres verricht immers in hoofdzaak activiteiten die onder milieucategorie 3 vallen. Volgens een recente uitspraak van de Afdeling van 23 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:795, r.o. 14, wordt het terugbrengen van de toegestane milieucategorie niet als planologisch nadeel aangemerkt. Bijzonder is daarbij is dat Verhagen in die uitspraak de taxatie heeft opgesteld en thans een andere redenering aanhoudt. 8.1.6Eiseres begrijpt niet waar Verhagen zich op baseert wat betreft de geringe vraag naar milieucategorie 5-locaties. Volgens eiseres is er sprake van schaarste. Dit leidt tot hogere waardes. Zij verwijst hierbij naar de door haar in dit verband aangedragen referentietransacties. Ten aanzien van het aangevoerde argument dat deze transacties niet vergelijkbaar zouden zijn wegens onder meer verschillende bouwmogelijkheden merkt eiseres op dat het verschil in bouwhoogten qua grondprijs van relatief belang is. Eiseres meent verder dat Verhagen (dan wel de StAB) ten onrechte de door haar naar voren gebrachte referentietransacties buiten beschouwing heeft gelaten. Deze zouden juist als uitgangspunt moeten dienen. Nu heeft Verhagen de waarde op slechts één transactie gebaseerd met milieucategorie 3.2 en niet aan water gelegen. Deze locatie kan dan niet als vergelijkingsobject worden gekwalificeerd waarmee de waardebepaling van het perceel kan worden gestaafd.
Voor de door eiseres aangedragen twee objecten inclusief de door eiseres betwiste redenering van Verhagen resteert een gemiddelde waarde van € 268,- per m2 voor de referentietransacties. Dit betekent een aanzienlijk hoger bedrag dan door Verhagen geadviseerd, zijnde een bedrag ad € 155,- per m2.
8.1.7De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd onvoldoende grond voor het oordeel dat het verslag van de StAB dienaangaande en de taxatie van Verhagen, inclusief diens reactie op de zienswijzen van eiseres, zodanige gebreken bevatten dat zij deze niet aan haar oordeelsvorming ten grondslag zou mogen leggen.
Het waarderen van onroerende zaken is in beginsel een objectieve bezigheid, maar dat laat onverlet dat een taxatie altijd een zekere mate van subjectiviteit kent, met name ten aanzien van objecten die bijzonder in hun aard zijn, zoals het onderhavige object. Volgens vaste rechtspraak is van belang dat inzichten van een taxateur in een geval als dit zijn gebaseerd op diens kennis en ervaring, zodat een nadere toelichting op die inzichten niet in alle gevallen kan worden verlangd (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 15 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:54). De taxatiemethode is vervolgens een middel om deze inschatting te controleren en te onderbouwen. Daarbij gelden voor alle elementen van de taxatiemethode marges, omdat taxeren geen exacte wetenschap is. De onderhavige taxatie is verricht door een registermakelaar taxateur. Uit de adviezen van Verhagen volgt welk object ter referentie is gebruikt en dat rekening is gehouden met verschillen tussen dit referentieobject en het te taxeren object. Er is gecorrigeerd naar de situatie ter plaatse en de vorm van het object. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Verhagen in dit geval het aanzienlijke verschil tussen de door haar vastgestelde waardebepaling en die van eiseres voldoende gemotiveerd. Daarbij geldt dat er altijd een zekere bandbreedte bestaat indien een dergelijk object door meerdere deskundigen wordt gewaardeerd.
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval voldaan aan de eis dat de gedachtegang duidelijk en voldoende controleerbaar is. De rechtbank ziet in de kritiek van eiseres dan ook geen aanleiding om het StAB-rapport, inclusief de taxatie van Verhagen, op dit punt niet te volgen.
8.1.8De rechtbank merkt in hetgeen verweerder in dit verband heeft aangevoerd allereerst op dat verweerder diens bij het bestreden besluit ingenomen standpunt, dat de (vermeende) geleden schade (deels) anderszins is verzekerd, niet meer handhaaft.
De rechtbank stelt daarnaast vast dat de deskundigen Verhagen en VTA ieder op hun eigen wijze invulling geven aan de vaststelling van de marktwaarde van het totale object per peildatum. Verhagen komt daarbij eerst uit op een grondprijs van € 195,- per m2. Deze prijs corrigeert Verhagen door de kavel vanwege diens grillige vorm rechthoekig te maken. Daardoor resteert er van het perceel van 39.000 m2 een rechthoek van 27.500 m2 ad € 195,- per m2. Hetgeen resteert (30% van het terrein) wordt als buitenterrein aangemerkt met een grondprijs van slechts € 25,- per m2, waarna Verhagen vooralsnog uitkomt op een gemiddelde grondwaarde van € 145,- per m2. Vanwege diverse factoren wordt deze grondprijs nadien gecorrigeerd naar € 155,- per m2.
VTA gaat uit van dezelfde grondprijs van € 155,- per m2 en stelt vervolgens dat Verhagen vergeet dat er op het terrein voor 6.200 m2 de bestemming “water” rust, die een lagere waarde heeft, namelijk € 35,- per m2, zodat Verhagen ten onrechte over de volledige kavel van 38.965 m2 op een totale grondprijs van € 6.039.575,- komt. Volgens VTA is de totale grondprijs (32.765 m2 x € 155 = € 5.087.575,-) + (6.200 x € 35 = € 217.000,-) = € 5.295.575.
De rechtbank kan VTA hierin niet volgen. In de eerste plaats is de grondprijs door Verhagen vastgesteld op basis van een abstracte berekening. Sprake is van een fictie, waarbij de werkelijke locatie is losgelaten. Verhagen heeft door het vervormen van de feitelijke situatie 30% van de kavel aanzienlijk lager gewaardeerd. De precieze locatie is niet relevant omdat de planologische mogelijkheid aanwezig is om ook bebouwing op te richten op het zogenoemde buitenterrein. Dit wordt ondersteund door de feitelijke situatie, waarbij bebouwing ook daadwerkelijk is opgericht op deze gronden. Door deze benaderingswijze heeft Verhagen de oorspronkelijke referentieprijs van de grond van € 195,- per m2 verlaagd naar een gemiddelde prijs van € 145,- per m2.
VTA past vervolgens aan de hand van deze (reeds verlaagde) grondprijs nogmaals een verlaging toe voor 6.200 m2 met de bestemming “Water”. VTA miskent hiermee dat in de grondprijs van € 145,- (fictief gezien) het gedeelte van de bestemming “Water” (op welke bestemming overigens mag worden gebouwd) al is verdisconteerd. Het wederom toepassen van een verlaging van de grondprijs voor de gronden met de bestemming “Water” acht de rechtbank zonder enige grond.
De rechtbank kan daarnaast Verhagen volgen in zijn conclusie onder randnummer 8.1.4, dat van voortgezet gebruik geen sprake kan zijn. De verwijzing van verweerder naar de uitspraak van de Afdeling van 23 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:795, treft geen doel. In deze uitspraak was het perceel in de oude situatie bestemd voor een aannemingsbedrijf. Deze kan binnen de nieuwe milieucategorie zijn bedrijfsactiviteiten gewoon blijven uitoefenen. In dit geval is er echter sprake van een milieu 5-categorie inrichting die naar milieucategorie 3 gaat, zodat van een gelijk geval (en voortgezet gebruik) geen sprake kan zijn. Dat eiseres, naar verweerder stelt, op basis van de gebruiksmogelijkheden van het bestemmingsplan in hoofdzaak activiteiten verricht die onder milieucategorie 3 vallen, kan niet anders dan als zeer incourant worden aangemerkt.