ECLI:NL:RBROT:2021:2718

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 maart 2021
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
ROT 20/2425
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van ambtenaar wegens opheffing functie en onvoldoende inspanningen in Van Werk Naar Werk-traject

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar en het dagelijks bestuur van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) over een ontslagbesluit. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A.A. van Harmelen, was werkzaam in een functie die door de reorganisatie van de MRDH is opgeheven. Het ontslag werd verleend per 1 januari 2020, met als reden de opheffing van de functie of een verminderde behoefte aan arbeidskrachten. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard door verweerder.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de grondslag voor het ontslag duidelijk was en dat verweerder voldoende inspanningen heeft verricht in het kader van het Van Werk Naar Werk-traject. Eiser betoogde dat er onvoldoende interne mogelijkheden waren en dat de organisatie niet goed was omgegaan met de beëindiging van zijn Persoonlijke Prestatie Toelage (PPT). De rechtbank oordeelde dat de beëindiging van de PPT buiten de omvang van het geschil viel en dat de inspanningen van verweerder in het VWNW-traject voldoende waren, ondanks de late rapportage en het ontbreken van detacheringsovereenkomsten.

De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/2425

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 maart 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. A.A. van Harmelen,
en
het dagelijks bestuur van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH), verweerder,
gemachtigde: mr. J. van Zanten.

Procesverloop

Bij besluit van 31 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met ingang van 1 januari 2020 ontslag verleend wegens opheffing van zijn functie of wegens verandering in de inrichting van het cluster of van het onderdeel daarvan, waarbij hij werkzaam is, dan wel wegens verminderde behoefte aan arbeidskrachten.
Bij besluit van 2 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiser was als [naam functie] bij verweerder werkzaam.
2
2.1
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de grondslag van het ontslag duidelijk is en is gelegen in het verdwijnen van eisers functie. Op dit ontslag is volgens verweerder het Sociaal Statuut Rotterdam 2013 (SSR 2013) van toepassing en het SSR 2013 is op dit ontslag goed toegepast. Ook is niet gebleken dat het Georganiseerd Overleg (GO) niet met organisatiewijziging zou hebben ingestemd omdat daarin geen verbod op gedwongen ontslagen is opgenomen en heeft het GO de onderhandeling aan de ondernemingsraad (OR) overgelaten. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat hij genoeg inspanningen heeft verricht om het Van Werk Naar Werk (VWNW)-traject van eiser te laten slagen.
Omvang van het geschil
3
3.1
Het verzoek van eiser in het beroepschrift om de inhoud van zijn zienswijze tegen het voorgenomen besluit, het bezwaarschrift en zijn pleitaantekeningen in bezwaar als herhaald en ingelast te beschouwen zonder daarbij aan te geven in welk opzicht, in zijn visie, de reactie van verweerder in het bestreden besluit daarop ontoereikend is, is onvoldoende om te kwalificeren als een beroepsgrond. De rechtbank zal zich dan ook beperken tot de toegelichte beroepsgronden die gericht zijn tegen de beslissing op bezwaar.
3.2
Hierbij gaat de rechtbank niet in op eisers betoog tegen de beëindiging van zijn Persoonlijke Prestatie Toelage (PPT) en het betoog dat ziet op de vaststellingsovereenkomst en de ontslagvergoeding die daarvan onderdeel zou moeten zijn.
3.3
De beëindiging van eisers PPT valt buiten de omvang van het geschil. Het beroepschrift is immers gericht tegen het bestreden besluit en dat besluit en het primaire besluit zien niet op beëindiging van eisers PPT. Deze beëindiging heeft al bij besluit van
18 mei 2017 plaatsvonden.
3.4
Het sluiten van een vaststellingsovereenkomst is tussen partijen als alternatief voor het bestreden ontslag aan bod gekomen. Uiteindelijk is er, om welke reden dan ook, niet voor dit alternatief gekozen en heeft verweerder eiser op een andere grondslag ontslag verleend.
Grondslag van het ontslag
4
4.1
Eiser betoogt dat het niet duidelijk is welke van de drie in artikel 89 van het Ambtenarenreglement van de gemeente Rotterdam (AR) genoemde grondslagen de reden van zijn ontslag is. Verweerder had dit in het ontslagbesluit moeten benoemen. Ook betoogt eiser dat zijn functie niet verdwijnt, maar in de nieuwe organisatie door de gemeente Rotterdam wordt vervuld.
4.2
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog. Artikel 89, eerste lid, van het AR geeft verweerder de bevoegdheid om een ambtenaar te ontslaan als zijn of haar functie wordt opgeheven of bij verandering in de inrichting van het cluster of het onderdeel daarvan waarbij de ambtenaar werkzaam is of als er een verminderde behoefte aan arbeidskrachten is. Duidelijk is dat het bij eiser gaat om de opheffing van zijn functie. Dit is ook in het primaire besluit als grondslag voor het ontslag genoemd. Daarbij is eisers functie al vanaf de brief van 14 februari 2017 als een zogenoemde ‘verdwijnfunctie’ aangemerkt.
4.3
Dat een externe partij, in dit geval de gemeente Rotterdam, eisers werkzaamheden in de nieuwe organisatie gaat verrichten, maakt de grondslag van het ontslag niet onjuist. Verweerder komt een ruime mate van vrijheid toe bij het bepalen van de inrichting van zijn organisatie en dit houdt ook de keuze in om bepaalde werkzaamheden aan een externe partij uit te besteden. De rechtbank verwijst hierbij naar rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zoals de uitspraak van 15 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4819). De rechtbank is niet gebleken dat verweerders beleidsmatige keuze niet op zakelijke en objectieve gronden berust.
Instemming GO
5
5.1
Eiser betoogt dat hem geen ontslag kon worden verleend, omdat het GO niet met het verlenen van gedwongen ontslagen heeft ingestemd. Hierbij verwijst eiser naar het
e-mailbericht van 4 oktober 2016 van [naam persoon 1] ( [naam persoon 1] ) aan de directieadviseur,
[naam persoon 2] , waarin [naam persoon 1] heeft geschreven dat het GO alleen met enkele wijziging aan het SSR 2013 instemt als daaraan ook een voor het GO essentieel onderdeel wordt toegevoegd, namelijk:
“… Er zullen dus geen gedwongen ontslagen voortvloeien uit deze reorganisatie (N.B. zoals bekend gaat het hier om een HRM-functie).”. Dit e-mailbericht heeft [naam persoon 1] met de volgende passage afgesloten:
“We hebben het hier meermalen over gehad en behoudend tegenbericht vertrouwen we er dan ook op, dat de werkgever hier geen problemen mee heeft.”.Volgens eiser is een dergelijk tegenbericht niet gekomen, waardoor verweerder stilzwijgend met het verbod op gedwongen ontslagen heeft ingestemd.
5.2
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog. In het e-mailbericht van 5 oktober 2016 van de directieadviseur aan [naam persoon 3] vertelt de directieadviseur dat hij [naam persoon 1] erop heeft aangesproken dat het GO procedureel raar bezig is, dat het SSR 2013 een herplaatsings-kandidaat veel waarborgen geeft en dat een garantie dat er geen gedwongen ontslagen vallen zeer uitzonderlijk is. Uit dit e-mailbericht blijkt echter niet dat verweerder met het uitsluiten van gedwongen ontslagen heeft ingestemd. Verweerder heeft ook op zitting bevestigd dat hij niet met een verbod op gedwongen ontslagen heeft ingestemd. Eiser heeft geen stukken ingediend waaruit blijkt dat dit onjuist is. Van een tegenbericht is dan ook sprake.
5.3
Dat [naam persoon 1] in de ‘gesprekspunten dialoog reorganisatie’ van 18 januari 2017 herhaalt wat hij in zijn e-mailbericht van 4 oktober 2016 heeft opgeschreven, maakt dat niet anders. Ook daaruit blijkt niet dat verweerder met het uitsluiten van gedwongen ontslagen heeft ingestemd. Uiteindelijk is de reorganisatie in februari 2017 zonder een dergelijk uitsluiting tot stand gekomen en hiertegen heeft het GO zich ook niet verweerd.
5.4
Ook als er geen tegenbericht op het e-mailbericht 4 oktober 2016 zou zijn geweest, slaagt het betoog van eiser niet. De rechtbank vindt het te ver gaan om alleen op basis van het ontbreken van een tegenbericht vast te stellen dat verweerder met het uitsluiten van gedwongen ontslagen heeft ingestemd. Zeker nu uit de bewoordingen van [naam persoon 1] blijkt dat er meerdere keren over het uitsluiten van gedwongen ontslagen is gesproken en verweerder daar toen niet mee heeft ingestemd. Daarbij geldt dat ook uit de overige stukken niet blijkt dat gedwongen ontslagen zijn uitgesloten.
Inspanningen VWNW-traject
6
6.1
Eiser betoogt dat verweerder tijdens het VWNW-traject onvoldoende inspanningen heeft verricht. Zo heeft verweerder de 21-maanden-rapportage te laat in gang gezet en zijn er geen detacheringsovereenkomsten gesloten. Ook had verweerder meer moeten doen, omdat het SSR 2013 een regeling van de gemeente Rotterdam is en daardoor niet helemaal op eiser past, verweerder geen zeggenschap bij de gemeente Rotterdam heeft en de gemeente Rotterdam het SSR 2013 niet kan uitvoeren omdat eiser daar niet werkzaam is. Verder begrijpt eiser dat verweerder hem niet als interne kandidaat bij de gemeente Rotterdam kan aanmerken, maar was dit hem wel toegezegd. Hierdoor had verweerder met de gemeente Rotterdam in overleg moeten treden om iets voor eiser te regelen. Daarnaast is het aangeboden outplacementtraject onredelijk en niet reëel en zijn er wel mogelijkheden om eiser structureel te plaatsen.
6.2
De rechtbank kan eiser niet in dit betoog volgen en overweegt in dat kader het volgende.
6.3
Uit de personele paragraaf van het plan van aanpak, dat bij de vaststelling van de organisatiewijziging MRDH is vastgesteld, blijkt dat het SSR 2013 op deze organisatiewijziging van toepassing is. In dat verband is aan het SSR 2013 een bijlage toegevoegd, waarin onder meer is bepaald dat daar waar in het SSR 2013 ‘gemeente Rotterdam’ of ‘concern’ staat ‘MRDH’ moet worden gelezen. Het SSR 2013 is dus op verweerders organisatie aangepast en op eiser van toepassing.
6.4
Uit artikel 7.2 van het SSR 2013, in combinatie met de hiervoor genoemde bijlage, blijkt dat verweerder zich maximaal moet inspannen om met behulp van zijn organisatie en door hem ingehuurde derden herplaatsingskandidaten te faciliteren bij het zoeken naar een andere passende of geschikte functie. Daarbij moet ook nadrukkelijk naar een functie buiten het MRDH worden gezocht. Deze inspanningsverplichting wordt niet anders voor zover vanaf het begin duidelijk was dat er voor eiser geen of weinig interne mogelijkheden waren en dat de toepassing van het SSR 2013 voor eiser geen andere functie heeft opgeleverd. Het SSR 2013 is een algemene regeling en artikel 7.2 van het SSR 2013 bevat geen resultaatsverplichting. De toepassing van het SSR 2013 zal dus niet voor alle deelnemers (even) positief uitpakken.
6.5
Uit artikel 7.1, onder d, van het SSR 2013 blijkt dat een gecertificeerde loopbaanadviseur een advies uitbrengt als een VWNW-kandidaat na 21 maanden sinds de status als herplaatsingskandidaat niet is geplaatst. Beide partijen geven aan dat dit advies is uitgebracht en dat de loopbaanadviseur tot de conclusie is gekomen dat beide partijen voldoende inspanningen hebben verricht. Nu eiser betoogt dat deze conclusie onjuist is, zal hij dit aannemelijk moeten maken. Wat eiser in dat verband heeft aangevoerd, is naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende.
6.6
Eiser heeft onvoldoende concreet gemaakt op welke manier het opnemen van bepaalde afspraken in een detacheringsovereenkomst tot een plaatsing bij de gemeente Rotterdam of bij Natuurstad had kunnen leiden. Op zitting heeft eiser immers verklaard dat het ontbreken van een detacheringsovereenkomst niet de reden is geweest dat hij bij beide niet structureel is geplaatst. Over de gemeente Rotterdam heeft eiser verteld dat dit geen succesvolle plek voor hem was en dat er lelijke dingen over hem zijn gezegd. Over Natuurstad heeft eiser verteld dat zijn toekomst daar niet rooskleurig was, omdat er binnen de directie problemen waren en hij de speelbal tussen verschillende directieleden was.
6.7
Zoals eiser ook zelf heeft toegegeven kan verweerder geen besluiten voor de gemeente Rotterdam nemen en kan verweerder eiser dus ook niet bij de gemeente Rotterdam als interne kandidaat aanmerken. Wel werd eiser tijdens het VWNW-traject door trajectmanagers van de gemeente Rotterdam begeleid. Een van deze trajectmanagers heeft op zitting uitgelegd dat eiser dan wel niet formeel als interne kandidaat bij de gemeente Rotterdam was aangemerkt maar wel als zodanig in sollicitatieprocedures werd meegenomen en eerder in de procedures op vacatures kon reageren. Ook heeft een voormalig directeur bij de gemeente Rotterdam op zitting verklaard dat eiser daar in de lijst met interne kandidaten was opgenomen.
6.8
Daarbij heeft eiser ook niet aannemelijk gemaakt dat van de kant van verweerder toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat hij formeel als interne kandidaat bij de gemeente Rotterdam zou worden aangemerkt. Voor zover uit de door eiser genoemde stukken al een toezegging is af te leiden ziet dat op de inspanning en niet op het resultaat om eiser bij de gemeente Rotterdam te plaatsen. In de brief van 14 februari 2017 wordt alleen gesproken over een ‘voornemen’ om eiser een werktraject aan te bieden waarbij het voortzetten van eisers loopbaan bij de gemeente Rotterdam de ‘inzet’ van de begeleiding is. De trajectmanager en eiser hebben in het VWNW-contract van 31 oktober 2017 ook zelf aangegeven dat hiermee alleen zou zijn toegezegd dat er naar een functie binnen het concern Rotterdam zal worden gezocht. In het e-mailbericht van 19 april 2017 van drs. [naam persoon 4] , manager strategie en bestuur, is alleen vermeld dat de inspanningen zijn gericht op het zo snel mogelijk verkrijgen van een (vaste) baan van MRDH en van de gemeente Rotterdam. Eiser heeft dan ook niet voldaan aan de eerste stap van het voor een beroep op het vertrouwensbeginsel geldende stappenplan (zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694, en van de CRvB van 31 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4351, 4 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:559 en 13 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1844).
6.9
Voor zover eiser al nadeel heeft ondervonden van het te laat in gang zetten van de 21-maandenrapportage leidt ook dit niet tot de conclusie dat verweerder te weinig inspanningen heeft verricht. Het eventuele nadeel is met de verlenging van het VWNW-traject voldoende gecompenseerd.
6.1
Ook het aangeboden outplacementtraject leidt niet tot de conclusie dat verweerder te weinig inspanningen heeft verricht. Het is aan eiser om af te wegen of hij van dat traject gebruik wil maken en het komt dan ook voor zijn rekening en risico nu hij om welke reden dan ook daar geen gebruik van heeft willen maken. Dat er nog mogelijkheden waren om eiser structureel te plaatsen heeft eiser niet concreet en daardoor niet aannemelijk gemaakt
Conclusie
6.11
Het beroep is ongegrond.
6.12
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter,
in aanwezigheid van mr. P.F.H.M. Terstegge, griffier.
De uitspraak is in het openbaar gedaan op 24 maart 2021.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.