In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. De ambtenaar, eiser, was ontslagen op 10 december 2019 wegens een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsrelatie. Eiser had bezwaar gemaakt tegen dit ontslag, maar het college verklaarde het bezwaar gedeeltelijk gegrond. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Tijdens de zitting op 10 februari 2021 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er een impasse was ontstaan in de arbeidsrelatie, waardoor voortzetting van het dienstverband in redelijkheid niet meer van de werkgever kon worden verlangd. Beide partijen hadden zich voldoende ingespannen om een nieuwe functie voor eiser te vinden, maar zonder resultaat. De rechtbank oordeelde dat de werkgever niet verplicht was om vacaturehouders te dwingen eiser aan te nemen als er geschiktere kandidaten waren. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser verworpen en geoordeeld dat het ontslag op basis van artikel 96 van het Ambtenarenreglement Rotterdam terecht was verleend.
De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.