ECLI:NL:RBROT:2021:2717

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 maart 2021
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
ROT 20/1654
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van ambtenaar wegens impasse in arbeidsrelatie na pogingen tot herplaatsing

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. De ambtenaar, eiser, was ontslagen op 10 december 2019 wegens een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsrelatie. Eiser had bezwaar gemaakt tegen dit ontslag, maar het college verklaarde het bezwaar gedeeltelijk gegrond. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Tijdens de zitting op 10 februari 2021 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een impasse was ontstaan in de arbeidsrelatie, waardoor voortzetting van het dienstverband in redelijkheid niet meer van de werkgever kon worden verlangd. Beide partijen hadden zich voldoende ingespannen om een nieuwe functie voor eiser te vinden, maar zonder resultaat. De rechtbank oordeelde dat de werkgever niet verplicht was om vacaturehouders te dwingen eiser aan te nemen als er geschiktere kandidaten waren. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser verworpen en geoordeeld dat het ontslag op basis van artikel 96 van het Ambtenarenreglement Rotterdam terecht was verleend.

De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/1654

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 maart 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. A. Rhijnsburger,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. A. Wintjes.

Procesverloop

Bij besluit van 10 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met ingang van 10 december 2019 ontslag verleend wegens een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsrelatie en heeft hem een regeling toegekend.
Bij besluit van 19 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gedeeltelijk gegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiser was bij verweerder werkzaam. De laatste functie waarin eiser formeel is geplaatst is de functie van [naam functie 1] .
2
2.1
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de motivering van het primaire besluit op de door de Algemene Bezwaarschriftencommissie (BAC) genoemde punten verbeterd. Verweerder heeft eiser alsnog een na-wettelijke uitkering toegekend en het primaire besluit voor het overige gehandhaafd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er een impasse is ontstaan die een verdere samenwerking in de weg staat. Deze impasse is ontstaan, nadat alle pogingen om voor eiser een nieuwe functie te vinden op niets zijn uitgelopen, eiser niet de kans heeft gegrepen om bij een detacheerder in dienst te treden en eiser andere passende oplossingen niet wilde accepteren.
Omvang van het geschil
3
3.1
De rechtbank stelt vast dat de bestreden besluitvorming uit twee deelbesluiten bestaat, namelijk het verleende ontslag en de toekenning van een regeling. Eiser heeft alleen tegen het ontslag beroepsgronden ingediend, waardoor de rechtbank zich in haar uitspraak tot dit deelbesluit beperkt.
3.2
De rechtbank stelt verder vast dat verweerder eiser met toepassing van artikel 96, eerste lid, van het Ambtenarenreglement Rotterdam (AR) ontslag heeft verleend. Dit artikel bepaalt dat aan een ambtenaar ontslag kan worden verleend op een bij besluit omschreven reden die niet onder de andere ontslaggronden uit hoofdstuk XI van het AR valt. In het primaire besluit is als reden voor het ontslag een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsrelatie genoemd. In het bestreden besluit heeft verweerder het advies van de BAC overgenomen en de reden voor ontslag verbeterd zoals de BAC in het advies heeft omschreven. Hierdoor is de reden van het ontslag veranderd in de ontheffing uit de functie van [naam functie 2] en het, ondanks inspanningen van beide kanten, uitblijven van een nieuwe plaatsing. Deze reden is in beroep leidend. De rechtbank gaat dan ook niet in op eisers beroepsgronden die met het wel of niet bestaan van een verstoorde arbeidsrelatie te maken hebben.
Grondslag van het besluit
4
4.1
Eiser betoogt dat het niet lukken van een plaatsing geen reden is voor een ontslag als bedoeld in artikel 96 van het AR.
4.2
De rechtbank volgt eiser niet in dit betoog. Artikel 96 van het AR kan als grondslag voor een ontslag worden gebruikt als dat ontslag niet met toepassing van een ander artikel uit hoofdstuk XI van het AR kan worden verleend. De rechtbank heeft geen dergelijk ander artikel gevonden.
4.3
Daarbij blijkt ook uit rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dat een ontslaggrond als die van artikel 96 van het AR kan worden toegepast als er een impasse is ontstaan en de voortzetting van het dienstverband in redelijkheid niet van het bestuursorgaan kan worden verlangd. Hieronder valt ook een impasse die is ontstaan als er geruime tijd naar een passende functie is gezocht maar niet is gevonden en er ook geen concrete vooruitzichten op een dergelijke functie bestaan. Hiervoor is het overigens niet van belang dat er geen sprake is van onverenigbaarheid van karakters of van onenigheid over de werkzaamheden (CRvB 9 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1655).
Impasse
5
5.1
Eiser betoogt dat er geen sprake is van een impasse en dat verweerder meer inspanningen had moeten verrichten om voor eiser een passende functie te vinden. Ook waren er intern nog perspectieven. Hierbij verwijst eiser naar de functie van projectleider financiën die hem na uitdiensttreding via een extern detacheringsbureau bij verweerder werd aangeboden. Ook verwijst eiser naar een verklaring van 9 april 2020 van [naam persoon] ( [naam persoon] ) die programmadirecteur van het programmateam Omgevingswet was toen eiser daar tijdelijk werkzaamheden verrichtte. Dat er nog perspectieven waren blijkt ook uit de interne sollicitaties die eiser heeft gedaan maar waarbij uiteindelijke de keuze op een andere kandidaat is gevallen. Verweerder had volgens eiser de vacaturehouders in kwestie moeten verplichten om toch voor hem te kiezen.
5.2
Op basis van de stukken stelt de rechtbank het volgende vast.
  • Eiser is op 1 januari 2017 als herplaatsingskandidaat in de functie van [naam functie 2] geplaatst.
  • Nadat eiser in januari 2018 feitelijk uit deze functie werd ontheven, omdat eiser de functie niet meer ambieerde en de functie ook niet bij hem paste, hebben partijen afgesproken om voor eiser naar een andere functie te zoeken. Hierbij is eiser door een adviseur van management development begeleid, heeft hij een assessment doorlopen en heeft hij verschillende sollicitaties gedaan.
  • Toen er geen andere functie werd gevonden heeft verweerder een outplacementtraject bij POSG voorgesteld om binnen twee jaar een structurele functie bij een andere werkgever voor eiser te vinden. Dit voorstel heeft eiser afgewezen, omdat verweerder niet wilde garanderen dat eiser na twee jaar kon terugkeren als er geen functie was gevonden.
  • Partijen hebben vervolgens besproken dat verweerder nog een laatste keer binnen de gemeente Rotterdam naar een functie zou zoeken, waarbij eiser heeft aangegeven dat er bij ‘PPMO’, ‘PMB’ en ‘BRIM’ moet worden gezocht. Dit was echter zonder resultaat.
  • Hierna had eiser de mogelijkheid om bij een detacheerder in de publieke sector in dienst te treden. Dit wilde eiser alleen doen als verweerder zijn salaris en pensioen voor in totaal € 380.000,00 zou aanvullen. Deze voorwaarden heeft verweerder afgewezen. Als tegenvoorstel heeft verweerder eiser een suppletieregeling van vijf jaar of een langer POSG-traject met behoud van arbeidsvoorwaarden aangeboden. Dit tegenvoorstel heeft eiser afgewezen.
5.3
Gelet op deze gang van zaken kan de rechtbank niet anders dan vaststellen dat beide partijen zich voldoende hebben ingespannen om voor eiser een structurele functie te vinden, maar dat dit niet is gelukt. Er is intern en extern naar een passende oplossing gezocht. Intern waren er geen functies beschikbaar en begeleiding naar een externe functie kwam, om welke reden dan ook, niet van de grond. Hierbij speelt verwijtbaarheid overigens geen rol. Er is dan ook een impasse ontstaan, waardoor voortzetting van eisers dienstverband in redelijkheid niet meer van verweerder kan worden verlangd.
5.4
Deze conclusie wordt niet anders doordat eiser na uitdiensttreding via een extern detacheringsbureau de functie van projectleider financiën bij verweerder werd aangeboden. Volgens verweerder was een dergelijke inhuur niet mogelijk en verweerder heeft dit dan ook tegengehouden. Daarnaast was dit ook geen structurele oplossing en was het een functie voor maar zes uur per week.
5.5
Ook de verklaring van 9 april 2020 van [naam persoon] leidt niet tot een andere conclusie. Deze verklaring bevat alleen een omschrijving van de werkzaamheden die eiser bij het programmateam Omgevingswet had verricht en de mening van [naam persoon] dat eiser goed functioneerde. De wijze van functioneren speelt in deze zaak echter geen rol.
5.6
De inspanningsverplichting gaat niet zover dat verweerder een vacaturehouder moet verplichten om eiser aan te nemen, ondanks dat in de mening van de vacaturehouder een andere kandidaat geschikter is. Hierbij geldt dat zelfs als een ambtenaar, in tegenstelling tot eiser, wel een voorrangspositie heeft ook dit niet betekent dat deze ambtenaar niet aan de eisen van geschiktheid moet voldoen (CRvB 4 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6366 en CRvB 16 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2365). Het is dus mogelijk dat een geschiktere kandidaat zonder voorrangspositie boven een minder geschikte kandidaat met voorrangspositie gaat. Nog daargelaten de vraag of eiser een voorrangspositie zou toekomen, ziet de rechtbank niet in waarom verweerder niet de meest geschikte kandidaat voor een openstaande functie mocht selecteren en eiser boven iedere andere kandidaat had moeten selecteren.
Conclusie
6
6.1
Het beroep is ongegrond.
6.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter,
in aanwezigheid van mr. P.F.H.M. Terstegge, griffier.
De uitspraak is in het openbaar gedaan op 24 maart 2021.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.