ECLI:NL:CRVB:2015:2365

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juli 2015
Publicatiedatum
16 juli 2015
Zaaknummer
13-1453 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing sollicitatie en ontslag na reorganisatie bij de Universiteit Utrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die het beroep tegen de bestreden besluiten van het College van bestuur van de Universiteit Utrecht ongegrond heeft verklaard. Appellant, die sinds 1987 werkzaam was bij de faculteit van de Universiteit Utrecht, werd aangewezen als herplaatsingskandidaat na een reorganisatie. Het college had besloten dat er geen passende functie voor hem beschikbaar was en had zijn sollicitatie naar een andere functie afgewezen. Appellant stelde dat hij geen eerlijke kans had gekregen en dat de functie-inhoud was gewijzigd om hem te kunnen afwijzen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college in redelijkheid tot de afwijzing van de sollicitatie had kunnen komen, omdat appellant niet voldeed aan de vereisten voor de functie. Daarnaast werd het ontslag van appellant gegrond op de opheffing van zijn functie als gevolg van de reorganisatie. De Raad bevestigde dat de reorganisatie was ingegeven door een suboptimale bedrijfscultuur en een verslechterende financiële situatie. De Raad oordeelde dat het college voldoende inspanningen had verricht voor de re-integratie van appellant, ondanks dat er geen individueel op maat gemaakt traject was. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

13/1453 AW, 13/1454 AW
Datum uitspraak: 16 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van
11 februari 2013, 12/2517 en 12/2732 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
College van bestuur van de Universiteit Utrecht (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. Th.A. Velo, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Velo. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.N.J. van der Pas, prof. dr. A. Pijpers en dr. ir. R.E. Grift.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was sinds 1987 werkzaam bij de faculteit [naam faculteit] van de Universiteit Utrecht, laatstelijk als [naam functie A] ([functie A]) bij het Departement [naam departement] ([departement]) binnen de Kliniek [naam kliniek] ([kliniek]).
1.2.
Op 25 mei 2011 is een reorganisatieplan voor het [departement] vastgesteld. Het college heeft deze reorganisatie in gang gezet vanwege de onvrede binnen het [departement] en de daarmee samenhangende suboptimale bedrijfscultuur, alsmede verslechterende financiële situatie. In dit reorganisatieplan is vastgelegd dat binnen de [kliniek] één [functie A]-functie komt te vervallen.
1.3.
Na een voornemen daartoe, waarop appellant schriftelijk heeft gereageerd, heeft het college bij besluit van 30 juni 2011 (besluit 1) aan appellant meegedeeld in de nieuwe organisatie geen passende functie voor hem beschikbaar te hebben. Appellant is tevens aangewezen als herplaatsingskandidaat.
1.4.
Appellant heeft gesolliciteerd naar de functie van [naam functie B]. Bij besluit van
22 december 2011 (besluit 2) is appellant afgewezen voor deze functie.
1.5.
Het college heeft besluit 1 en 2 na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 26 juni 2012 (bestreden besluit 1).
1.6.
Na een voornemen daartoe, waarop appellant schriftelijk heeft gereageerd, heeft het college bij besluit van 25 april 2012 (besluit 3) het dienstverband van appellant per 1 augustus 2012 beëindigd. Hieraan is ten grondslag gelegd dat de herplaatsingsinspanningen niet hebben geleid tot het vinden van een andere structurele baan binnen dan wel buiten de Universiteit Utrecht.
1.7.
Het college heeft besluit 3 na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 2 augustus 2012 (bestreden besluit 2).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft op hierna te bespreken gronden hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Aanwijzing als herplaatsingskandidaat
4.1.1.
In artikel 9.9, aanhef en onder a, van de CAO-NU is vastgelegd dat voor zover het bij vervallen van arbeidsplaatsen als gevolg van een reorganisatie om uitwisselbare functies gaat, zoals bedoeld in het Ontslagbesluit de ontslagvolgorde per categorie uitwisselbare functies als volgt wordt vastgesteld: binnen de organisatie-eenheid waarop de inkrimping betrekking heeft, worden werknemers met het kortste dienstverband binnen de instelling het eerst voor ontslag in aanmerking gebracht.
4.1.2
Uit het vastgestelde reorganisatieplan komt naar voren dat de formatie [functie A]-functies is gekrompen van twee naar één. Appellant ontkent niet dat hij de minste anciënniteit heeft. Omdat de functie van [naam functie B] nog niet vacant was en appellant geen andere passende functie naar voren heeft gebracht, is appellant terecht aangemerkt als herplaatsingskandidaat.
Afwijzing sollicitatie
4.2.1.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 4 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6366) is de beslissing van het bestuursorgaan in een sollicitatieprocedure zoals hier aan de orde het resultaat van een beoordeling van de capaciteiten van de betrokkene tegen de achtergrond van de functie-eisen. Daarbij heeft het bestuursorgaan beoordelingsvrijheid. Daarom is de toetsing door de rechter terughoudend. Zij is beperkt tot de vraag of gezegd moet worden dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen.
4.2.2.
Op grond van artikel 9.13 van de CAO-NU heeft de werknemer die met ontslag is bedreigd als gevolg van een reorganisatie, zoals genoemd in artikel 9.1, bij de vervulling van een interne vacature voorrang.
4.2.3.
Dat appellant voorrang heeft bij de vervulling van een interne vacature laat onverlet dat moet zijn voldaan aan de eisen van geschiktheid.
4.2.4.
Appellant heeft betoogd dat hij geen eerlijke kans heeft gekregen om benoemd te worden. Het college heeft volgens appellant de functie-inhoud van de functie [naam functie B] substantieel gewijzigd, teneinde hem voor die functie te kunnen afwijzen en hij is voordat zijn sollicitatie in beschouwing werd genomen al uit zijn kamer gezet. Dit betoog slaagt niet. Het college heeft overtuigend toegelicht dat slechts de functiebenaming en het formele functieprofiel zijn gewijzigd, omdat dit beter paste bij de in het reorganisatieplan geschetste situatie. Het staat het college vrij om dit te doen. De vereisten voor de functie, zoals in de vacaturetekst opgenomen, komen overeen met de vereisten, zoals die in het reorganisatieplan zijn opgenomen, te weten: sterke managementcapaciteiten en -ervaring. De gedingstukken bevatten voorts geen aanwijzingen dat zijn kamerverhuizing verband hield met zijn sollicitatie.
4.2.5.
Appellant heeft aangevoerd dat hij bijvoorbeeld door middel van bijscholing of door middel van een proefplaatsing geschikt was te maken voor de functie. Hierin wordt appellant niet gevolgd. Het college eiste van de aankomend [naam functie B] sturend, richtinggevend, bindend en inspirerend leiderschap. Deze vereisten zijn gebaseerd op het vastgestelde reorganisatieplan. Aan appellant zijn tijdens het selectiegesprek praktijkvoorbeelden voorgelegd. Onder meer aan de reactie van appellant is de conclusie verbonden dat appellant niet over de vereiste competenties beschikte. Gegeven de zorgvuldigheid van deze procedure en gelet op het feit dat het hier gaat om persoonlijkheidskenmerken, kon van bijscholing en proefplaatsing worden afgezien.
4.2.6.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het college in redelijkheid tot afwijzing van de sollicitatie van appellant heeft kunnen komen.
Ontslag
4.3.1.
Het college heeft het ontslagbesluit gegrond op artikel 8.4, eerste lid, van de CAO NU, welk voorschrift inhoudt dat de werkgever, tenzij er sprake is van een opzegverbod als genoemd in artikel 8:7, het dienstverband kan beëindigen, uitsluitend indien sprake is van een redelijke grond. Deze grond is hier gelegen in de opheffing van de functie van appellant.
4.3.2.
Appellant heeft samengevat het volgende aangevoerd. Hij blijft de noodzaak van de reorganisatie bestrijden. De reorganisatie is aangegrepen om hem te ontslaan. Het college heeft zich onvoldoende voor hem ingespannen. Er is verder op geen enkele wijze rekening gehouden met zijn belangen en zijn slechte arbeidsmarktpositie door leeftijd en specialisatie.
4.3.3.
Uit het vastgestelde reorganisatieplan blijkt in voldoende mate dat de reorganisatie is ingegeven door de onvrede binnen het [departement] en de daarmee samenhangende suboptimale bedrijfscultuur en de verslechterende financiële situatie. Verder neemt de Raad in aanmerking dat aan het college vrijheid toekomt bij het bepalen van de inrichting van zijn organisatie en dat voldoende duidelijk is dat de door het college gemaakte keuzes op zakelijke en objectieve gronden berusten.
4.3.4.
Ten aanzien van appellant is een individueel op maat gemaakt traject als onderdeel van een re-integratietraject achterwege gebleven, terwijl dit wel wordt voorgeschreven in het reorganisatieplan. Niettemin zijn diverse inspanningen verricht door het college. Aan appellant is een ambitiegesprek aangeboden. Verder is appellant, na vaststelling van het reorganisatieplan, aangemeld bij een re-integratiebureau. Ook is hem een loopbaancoach aangeboden. Dat deze inspanningen niet zijn ingebed in een individueel op maat gemaakt traject, rechtvaardigt niet de conclusie dat deze inspanningen op zichzelf ontoereikend zijn. Verder is van betekenis dat door appellant geen concrete functies zijn genoemd, waarvoor hij ten onrechte niet is voorgedragen of waarop het college hem ten onrechte niet heeft gewezen of waarop appellant ten onrechte niet is geplaatst.
4.3.5.
Het college heeft in redelijkheid kunnen besluiten tot gebruikmaking van zijn ontslagbevoegdheid.
4.4.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan als voorzitter en C.H. Bangma en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2015.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) C. Moustaïne

HD