ECLI:NL:RBROT:2021:254

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 januari 2021
Publicatiedatum
19 januari 2021
Zaaknummer
C/10/597541 / HA ZA 20-538
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opeisbaarheid van een vordering door executoriaal beslag en de toepassing van redelijkheid en billijkheid

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om de opeisbaarheid van een vordering van een dochter op haar vader, voortvloeiend uit een vaststellingsovereenkomst na de boedelverdeling van de overleden moeder. De dochter, eiseres, heeft een vordering van € 438.429,92 op haar vader, gedaagde, die is ontstaan door overbedeling. De vordering is in een notariële akte omgezet in een schuld uit geldlening. De eiseres heeft executoriaal beslag gelegd op de bezittingen van de gedaagde, wat volgens haar de vordering opeisbaar maakt. De gedaagde betwist dit en stelt dat de vordering niet opeisbaar is, omdat hij niet in financiële problemen verkeert en de beslagbepaling niet van toepassing is.

De rechtbank overweegt dat de uitleg van de bepalingen in de vaststellingsovereenkomst moet plaatsvinden aan de hand van de Haviltex-maatstaf, waarbij gekeken wordt naar de bedoeling van partijen. De rechtbank concludeert dat de beslagbepaling niet van toepassing is, omdat er geen sprake is van een situatie waarin de belangen van de eiseres in het geding zijn. De rechtbank wijst de vorderingen van de eiseres af en oordeelt dat de gedaagde niet in financiële problemen verkeert, waardoor de vordering niet opeisbaar is. Tevens wordt overwogen dat het beroep op de beslagbepaling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, gezien de verstoorde familierelatie en de omstandigheden van de zaak. De eiseres wordt veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/597541 / HA ZA 20-538
Vonnis van 6 januari 2021
in de zaak van
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres,
advocaat mr. J.B. Kloosterman te Rotterdam,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. J. Brakke te Zeewolde.
Partijen zullen hierna [naam eiseres] en [naam gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 26 mei 2020, met producties 1 tot en met 14;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 13;
  • de brief waarin de rechtbank partijen oproept voor de mondelinge behandeling van 20 oktober 2020;
  • de akte overlegging producties 14 tot en met 16 van [naam gedaagde] ;
  • de spreekaantekeningen van beide partijen;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 20 oktober 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[naam eiseres] en [naam gedaagde] zijn vader en dochter van elkaar. Op 14 februari 2013 is mevrouw [naam 1] , hierna te noemen [naam 1] , echtgenote van [naam gedaagde] en moeder van [naam eiseres] , overleden. Door de wijze van verdeling van de boedel van [naam 1] , is er door overbedeling een vordering van [naam eiseres] op [naam gedaagde] ontstaan. De overbedelingsschuld van € 438.429,92 is vervolgens in een notariële vaststellingsovereenkomst, hierna te noemen de vaststellingsovereenkomst, omgezet in een schuld uit geldlening voor een gelijk bedrag.
2.2.
Van de vaststellingsovereenkomst is op 14 oktober 2014 een grosse opgemaakt.
2.3.
Op pagina 5 van de vaststellingsovereenkomst staat, onder meer, vermeld:
-
opeisbaarheid
De lening is pas opeisbaar in de volgende gevallen:
  • op het moment van overlijden van de schuldenaar;
  • bij hertrouwen of het aangaan van een geregistreerd partnerschap van de schuldenaar
tenzij hij ten genoegen van de dochter desgewenst zekerheid stelt voor de nakoming
van zijn verplichtingen jegens hen, danwel hertrouwt op huwelijkse voorwaarden of
een geregistreerd partnerschap aangaat op partnerschapsvoorwaarden, inhoudende
een uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen, mits deze huwelijkse
voorwaarden of partnerschapsvoorwaarden van kracht blijven;
- bij gegronde aanvraag van het faillissement van de schuldenaar;
- bij gegronde aanvraag tot surséance van betaling door de schuldenaar;
- bij het indienen van een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling
natuurlijke personen door of ten aanzien van de schuldenaar;
- wanneer ten laste van de schuldenaar executoriaal beslag wordt gelegd.
In aanvulling op/in afwijking van het bepaalde in voormeld testament is de lening verder
opeisbaar:
-
indien de schuldenaar in aanmerking komt voor financiële steun van overheidswege
omdat zijn inkomsten niet (meer) toereikend zijn voor de voorziening in de kosten van
levensonderhoud en hij, voordat hij aanspraak kan maken op deze steun, moet gaan
interen op zijn vermogen;
-
als de schuldenaar op grond van wet- en regelgeving moet gaan interen op zijn
vermogen in verband met de kosten van zijn langdurige verzorging/verpleging in een
verpleeg- of verzorgingstehuis als gevolg van zijn blijvende lichamelijke of geestelijke
gesteldheid;
-
als de schuldenaar de verplichting tot voldoening van de schulden van de nalatenschap
niet nakomt;
-
als de schuldenaar een samenlevingscontract sluit met daarin een finaal
verrekenbeding;
-
als de schuldenaar onder curatele wordt gesteld of haar vermogen onder bewind wordt
gesteld, en de kantonrechter naar aanleiding van een daartoe strekkend gezamenlijk
verzoek van de schuldeiser en de curator of bewindvoerder bepaalt dat deze
geldvordering met eventuele rente opeisbaar wordt, voor zover door bedoelde uitkering
de verzorging van de schuldenaar niet in gevaar komt.”
[De onderstreping in de bovenstaande bepaling is door de rechtbank aangebracht. Het onderstreepte gedeelte zal hierna worden aangeduid als de beslagbepaling.]
2.4.
Begin juni 2019 is [naam eiseres] door deze rechtbank veroordeeld tot 18 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf wegens poging tot afpersing van [naam gedaagde] Tegen deze veroordeling heeft [naam eiseres] hoger beroep ingesteld.
2.5.
Bij vonnis van 30 augustus 2019 van deze rechtbank is [naam gedaagde] veroordeeld om aan zijn kleinzoon, [naam 2] , hierna te noemen [naam 2] , een bedrag van € 7.608,23, vermeerderd met vertragingsrente en proceskosten, te betalen. Het reeds voor datum vonnis door [naam gedaagde] op de derdengeldrekening van de advocaat van [naam 2] betaalde bedrag van € 5.000,00 is in mindering gebracht op het bij vonnis bepaalde bedrag.
2.6.
In het e-mailbericht van 3 september 2019 van de advocaat van [naam 2] aan de advocaat van [naam gedaagde] staat, voor zover van belang, vermeld:
“Geachte Confrère,
Bijgaand doe ik u in opgemelde kwestie het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam (30 augustus 2019) toekomen, naar de inhoud waarvan ik u kortheidshalve verwijs.
Zoals u bekend is heeft de kantonrechter de vordering van cliënt toegewezen en uw cliënt tevens veroordeeld in de proceskosten.
Uw cliënt heeft op 4 juli 2019 een deelbetaling gedaan van een bedrag van € 5.000,-.
Middels deze verzoek ik uw cliënt om de resterende hoofdsom van een bedrag van € 2.891,79 (incl. wettelijke rente tot heden) binnen 3 dagen na ontvangst van deze mail te voldoen op IBAN: [bankrekeningnummer] t.n.v. Stichting Beheer Derdengelden Guarda Advocaten o.v.v. dossiernummer: [dossiernummer] [naam 2] .
Uw cliënt is na heden tot de dag der algehele voldoening iedere dag een bedrag van € 0,16 aan rente verschuldigd. Als bijlage wordt tevens een overzicht van de verschuldigde rente overgelegd.
Verder verzoek ik uw cliënt binnen 3 dagen na ontvangst van deze mail ook de proceskosten van een totaalbedrag van € 681,-, € 81,- aan verschotten en € 600,- aan salaris voor de gemachtigde te voldoen op IBAN: [bankrekeningnummer] t.n.v. Stichting Beheer Derdengelden Guarda Advocaten o.v.v. dossiernummer: [dossiernummer] [naam 2] .”
2.7.
Op 9 september 2019 is ten laste van [naam gedaagde] uit kracht van het vonnis van 30 augustus 2019 beslag gelegd onder de ING Bank en Rabobank. Tevens is beslag gelegd onder [naam bedrijf] , zijnde de persoonlijke holding van [naam gedaagde] , hierna te noemen de holding. Op 17 september 2019 is het proces-verbaal van derdenbeslag aan [naam gedaagde] overbetekend.
2.8.
Op 12 september 2019 heeft [naam gedaagde] een bedrag van € 2.891,79, op 18 september 2019 een bedrag van € 1.071,15 en op 19 september 2019 een bedrag van € 46,00 naar de bankrekening van de advocaat van [naam 2] overgemaakt. Door deze betalingen is volledig aan het vonnis van 30 augustus 2019 voldaan.
2.9.
Op 23 oktober 2019 is ten laste van [naam gedaagde] uit kracht van de grosse van de vaststellingsovereenkomst beslag gelegd op de aandelen van [naam gedaagde] in de holding. Op 8 november 2019 is op basis van diezelfde titel beslag gelegd op de AOW-uitkering van [naam gedaagde]
2.10.
Op 20 november 2019, 24 december 2019, 27 januari 2020 en 3 maart 2020 heeft [naam eiseres] telkens beslag laten leggen op de aandelen van [naam gedaagde] in de holding.
2.11.
[naam gedaagde] heeft bij dagvaarding in kort geding bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank gevorderd dat het beslag op de aandelen in de holding en op de AOW- uitkering wordt opgeheven, alsmede dat [naam eiseres] wordt verboden opnieuw beslag te laten leggen.
2.12.
De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 27 maart 2020 de ten laste van [naam gedaagde] gelegde beslagen opgeheven. Voorts is [naam eiseres] , samengevat, verboden om ten titel van de vaststellingsovereenkomst opnieuw executoriaal beslag te laten leggen totdat in een bodemprocedure is beslist dat [naam eiseres] de grosse van de vaststellingsovereenkomst mag executeren ten gevolge van het op 9 september 2019 gelegde executoriale beslag.
2.13.
[naam eiseres] is tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter in hoger beroep gegaan.

3..De vordering

3.1.
Bij dagvaarding heeft [naam eiseres] gevorderd om bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat is voldaan aan de voorwaarde voor opeisbaarheid, opgenomen in de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst, zodat de executie voort kan gaan, alsmede dat een terecht beroep op verrekening is gedaan zodat de vordering van [naam eiseres] is verminderd met het bedrag van de vordering van [naam gedaagde] zijnde € 2.911,03 en [naam gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen.
3.2.
[naam gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [naam eiseres] , uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

Opeisbaarheid van vordering

4.1.
De kern van het geschil komt erop neer of door de executoriale beslaglegging van 9 september 2019 de vordering van [naam eiseres] op [naam gedaagde] , zoals die staat vermeld in de vaststellingsovereenkomst, opeisbaar is geworden.
4.2.
[naam eiseres] stelt dat door de beslaglegging zonder meer is voldaan aan de voorwaarde voor opeisbaarheid zoals die staat vermeld op pagina 5 van de vaststellingsovereenkomst. De beslagbepaling is helder en zonder voorbehoud geformuleerd. [naam eiseres] is niet betrokken geweest bij het opstellen van de tekst van de vaststellingsovereenkomst. Voor de inhoud en de tekst waren [naam gedaagde] en de door hem ingeschakelde notaris verantwoordelijk. Als er al enige onduidelijkheid over de uitleg van de bepaling zou bestaan, komt dit als opsteller van de overeenkomst, voor rekening van [naam gedaagde] Nu de overeenkomst inhoudelijk niet met [naam eiseres] is besproken, mocht en mag [naam eiseres] vertrouwen op de letterlijke tekst van de vaststellings-overeenkomst. Tevens voert [naam eiseres] aan dat [naam gedaagde] door zijn eigen handelen bewust het risico heeft genomen dat de vordering opeisbaar werd. Er was immers sprake van nalatig betaalgedrag.
4.3.
[naam gedaagde] stelt dat voor het antwoord op de vraag of de vordering opeisbaar is geworden, niet naar de letterlijke tekst van de opeisbaarheidsbepaling dient te worden gekeken, maar naar de bedoeling van partijen. De bedoeling van partijen was om [naam eiseres] een positie te geven ten opzichte van andere schuldeisers indien het financieel slecht zou gaan met [naam gedaagde] Als het vermogen van [naam gedaagde] onder schuldeisers verdeeld zou worden zonder dat de vordering van [naam eiseres] opeisbaar zou worden, zou [naam eiseres] niet meedelen in de verdeling. Deze bedoeling blijkt ook uit de onderlinge samenhang van de overige bepalingen over opeisbaarheid. [naam gedaagde] beschikt over voldoende middelen zodat geen sprake is van een situatie waarvoor de desbetreffende bepaling is bedoeld, aldus [naam gedaagde]
4.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient de uitleg van obligatoire partijafspraken die zijn vastgelegd in notariële akten volgens de Haviltex-maatstaf te geschieden (HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1511). Bij de beantwoording van de vraag wat de inhoud is van geldende afspraak over de opeisbaarheid van de vordering, zal moeten worden gekeken naar de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze afspraak mochten toekennen. Tevens zal moeten worden gekeken naar hetgeen zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. In het arrest van de Hoge Raad DSM/Fox (HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427) is geoordeeld dat bij de uitleg van een schriftelijke overeenkomst telkens van beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het concrete geval gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen.
4.5.
De vordering van [naam eiseres] op [naam gedaagde] vindt zijn oorsprong in de boedelverdeling na het overlijden van [naam 1] . De bedoeling was dat [naam gedaagde] , als langstlevende echtgenoot, de volledige beschikking zou behouden over de goederen uit de nalatenschap tot hij zelf zou komen te overlijden. Om recht te doen aan de aanspraak die [naam eiseres] door de overbedeling op [naam gedaagde] had, is de geldleningsovereenkomst gesloten.
4.6.
In de vaststellingsovereenkomst zijn bepalingen opgenomen over situaties waarin het vroegere kindsdeel alsnog direct opeisbaar wordt. Deze bepalingen dienen ter bescherming van de belangen van [naam eiseres] . Hoewel door [naam eiseres] is gesteld dat over de inhoud van de overeenkomst niet is gesproken of is onderhandeld, blijkt uit de bepalingen over opeisbaarheid zelf voldoende de bedoeling. Zeker als de bepalingen in het licht van de afwikkeling van de erfenis van [naam 1] worden gelezen.
4.7.
Naar het oordeel van de rechtbank is de strekking van de beslagbepaling om te voorkomen dat in bepaalde situaties de aanspraken van [naam eiseres] uit het vroegere kindsdeel niet geldend kunnen worden gemaakt, terwijl [naam eiseres] in die situaties wel gerechtvaardigd belang heeft bij het (direct) kunnen opeisen van haar vordering. Daarbij valt te denken aan de situatie dat [naam gedaagde] in een slechte financiële staat verkeert en door een schuldeiser tot executoriale beslaglegging in verband met betalingsonmacht wordt overgegaan of dat na beslaglegging door een schuldeiser tot uitwinning van het vermogen van [naam gedaagde] wordt overgegaan. In die gevallen kan [naam eiseres] er belang bij hebben om een eigen positie ten opzichte van de overige schuldeiser(s) te krijgen. Van een dergelijke situatie is echter in het onderhavige geschil geen sprake.
4.8.
Dat ten tijde van de beslaglegging sprake was van een dusdanig slechte financiële situatie van [naam gedaagde] dat om die reden een beroep op de beslagbepaling gerechtvaardigd was, is gelet op de betwisting niet afdoende door [naam eiseres] gesteld. Dat na beslaglegging geen verdere tenuitvoerlegging van het vonnis heeft plaatsgevonden omdat [naam gedaagde] tot vrijwillige betaling is overgegaan, wijst er juist op dat geen sprake was van financiële onmacht aan de zijde van [naam gedaagde]
4.9.
De rechtbank is op grond van hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat door de beslaglegging van 9 september 2019 de vordering die voortvloeit uit de vaststellingsovereenkomst niet opeisbaar is geworden.
4.10.
Ten overvloede overweegt de rechtbank het volgende. [naam gedaagde] heeft, kort samengevat, gesteld dat in het licht van de gedragingen van partijen en de ernstig verstoorde relatie het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [naam eiseres] een beroep doet op de beslagbepaling.
4.11.
Artikel 6:248 lid 2 Burgerlijk Wetboek bepaalt dat een tussen partijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel niet van toepassing is, voor zover dit in de gegeven
omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
4.12.
Uit de overgelegde stukken blijkt zonder meer een beeld van een zeer ernstig verstoorde familierelatie, waarbij op diverse manieren wordt getracht om over en weer betalingen te verkrijgen. Deze geschillen spelen tussen de verschillende familieleden en relaties van partijen en beperken zich niet alleen tot het voeren van juridische procedures. De gevolgen van het ineens terug moeten betalen van hetgeen op grond van de vaststellingsovereenkomst verschuldigd is, zouden voor [naam gedaagde] aanzienlijk zijn. Dit terwijl het door [naam eiseres] gestelde nalatige handelen van [naam gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank van geringe ernst is. Het grootste gedeelte van de vordering van [naam 2] op [naam gedaagde] was reeds voor datum vonnis betaald en het restantbedrag inclusief alle proces- en executiekosten is binnen drie weken na vonnisdatum voldaan. De vertraagde betaling naar aanleiding van de sommatie om aan het vonnis te voldoen, was ingegeven door een onjuiste lezing van het vonnis door (de advocaat van) [naam gedaagde] De door de advocaat van [naam 2] gestelde betalingstermijn was zeer kort en nadien is op zeer voortvarende wijze meerdere keren beslag gelegd, dit terwijl het nog om een relatief beperkt bedrag ging. Dit alles maakt dat naar het oordeel van de rechtbank het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat onder deze omstandigheden [naam eiseres] een beroep doet op beslagbepaling. Ook om die reden is vordering niet opeisbaar.
Verrekening
4.13.
Nu de vordering van [naam eiseres] op [naam gedaagde] niet opeisbaar is, bestaat er op grond van artikel 6:127 lid 2 Burgerlijk Wetboek geen bevoegdheid tot verrekening van vorderingen van [naam eiseres] op [naam gedaagde]
4.14.
De gevorderde verklaring voor recht wordt afgewezen. [naam eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [naam gedaagde] worden begroot op:
- Griffierecht € 937,00
- Salaris advocaat €
922,00(2,0 punten × tarief € 461,00)
Totaal € 1.859,00

5..De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [naam eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [naam gedaagde] tot op heden begroot op € 1.859,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Freese en in het openbaar uitgesproken op 6 januari 2021.
[1729;44481]