ECLI:NL:RBROT:2021:1955

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 februari 2021
Publicatiedatum
9 maart 2021
Zaaknummer
10/325982-20 10/325982-20(ontneming)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in strafvervolging wegens bestuurlijke boete voor hennepteelt en diefstal van elektriciteit

Op 22 februari 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het telen van hennep en diefstal van elektriciteit. De verdachte had eerder al een bestuurlijke boete opgelegd gekregen voor dezelfde feiten. De officier van justitie was niet ontvankelijk in de strafvervolging omdat niet was voldaan aan de voorwaarden van de artikelen 243 en 255 van het Wetboek van Strafvordering. De politierechter, mr. J.L.M. Boek, heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzetten van een hennepkwekerij, maar dat de strafvervolging niet kon doorgaan vanwege de reeds opgelegde bestuurlijke boete. De verdachte verklaarde dat hij in financiële problemen was geraakt na het verlies van zijn moeder en dat hij de hennepkwekerij had opgezet om zijn schulden te kunnen betalen. De politierechter heeft de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen en de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de strafvervolging. De verdachte heeft veertien dagen de tijd om in hoger beroep te gaan, net als de officier van justitie.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/325982-20
Parketnummer: 10/325982-20 (ontneming)
Proces-verbaalvan de openbare terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Rotterdam op
22 februari 2021.
Tegenwoordig als:
politierechter mr. J.L.M. Boek,
officier van justitie mr. I. Hoek,
griffier mr. J. Knook.
De zaken tegen na te noemen verdachte worden uitgeroepen.
De verdachte, op de terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de politierechter te zijn genaamd

[naam verdachte],

geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte].
De politierechter heeft door deze ondervraging de identiteit van de verdachte vastgesteld.
De politierechtervermaant de verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en deelt hem mede dat hij niet tot antwoorden is verplicht.
Als raadsvrouw van de verdachte is aanwezig
mr. M.N. de Bruijn, advocaat te Midden-Nederland.

De officier van justitie draagt de zaak voor.

De officier van justitiedeelt mede dat tevens zal worden gevorderd het wederrechtelijk verkregen voordeel te ontnemen.
De politierechterdeelt mondeling mede de korte inhoud van de stukken van het voorbereidend onderzoek en alle overige stukken van onderzoek, voor zover van belang met het oog op enige door de politierechter te nemen beslissing.

De verdachte verklaart:

Mijn verklaring bij de politie klopt. Ik heb een hennepkwekerij in mijn huis opgezet, maar ik betwist de hoeveelheid planten. Ik hoor u zeggen dat u aan de hand van de ruimlijst en het aantal aangesloten assimilatielampen van 600W mogelijk acht dat er in totaal 600 planten hebben gestaan. Met dat aantal ben ik het eens. Voor het illegaal aansluiten van de elektriciteit heb ik iemand € 500,00 betaald.

De officier van justitie deelt mede dat hij ook zal uitgaan van 600 planten.

De verdachte deelt voorts mede:

U vraagt mij naar de reden waarom ik een hennepkwekerij heb opgezet in mijn woning.
Aan het eind van 2018 ben ik mijn moeder verloren en ben ik door mijn rug gegaan. Ik kwam in de Ziektewet en ontving € 1.200,00 euro per maand, wat voor mij te weinig is om rond te komen. Een jaar later zat ik diep in de schulden. Ik trok mezelf terug en zag niemand meer. Mijn huisarts raadde mij professionele hulp aan. Ik dacht dat geld de oplossing zou zijn voor mijn problemen. Ik kwam iemand tegen die zei dat hij de oplossing had. Toen is de hennepkwekerij opgezet. U vraagt mij wat ik met de oogsten heb verdiend. De eerste oogst kon ik verkopen voor € 2.100,00 per kilogram. Het geld dat ik daarmee heb verdiend heb ik gebruikt om mijn hypotheek en andere schulden te betalen. Op dit moment ben ik dagelijks bezig met solliciteren.
Ik heb inderdaad een rekening van € 1.193,00 van Stedin Netbeheer ontvangen, waarvan ik al ongeveer 75% heb terugbetaald. Daarnaast heb ik een bestuurlijke boete van € 4.000,00 van de gemeente Rotterdam ontvangen voor het kweken van hennep in mijn woning en de diefstal van elektriciteit. In dit kader verwijst u naar een zeer recente uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 januari 2021 (ECLI:NL:RBROT:2021:1180).

Standpunt officier van justitie

De officier van justitie vordert:
  • bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis;
  • dat het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op een bedrag van
€ 22.065,03;
- dat een betalingsverplichting wordt opgelegd voor dat bedrag.

Standpunt verdediging

De verdediging bepleit primair de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en legt daarbij over de bestuurlijke boete die door de gemeente is opgelegd. Subsidiair refereert de verdediging zich voor de hoeveelheid planten ten aanzien van feit 1 aan het oordeel van de rechtbank en verzoekt partiële vrijspraak voor de overige planten. Voor wat betreft feit 2 en de hoogte van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de betalingsverplichting refereert de verdediging zich ook aan het oordeel van de rechtbank.

De verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken en verklaart:

Ik heb spijt. Ik hoop op huisje, boompje, beestje. Dit is de eerste keer en de laatste keer.
De politierechter verklaart het onderzoek gesloten en zegt terstond mondeling vonnis te zullen geven.
De politierechter spreekt het vonnis uit ter openbare terechtzitting.

Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie

Standpunt verdediging
De verdediging heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 januari 2021 (ECLI:NL:RBROT:2021:1180), niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit omdat voor hetzelfde feitencomplex een bestuurlijke boete is opgelegd.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat tussen de bestuursrechtelijke en de strafrechtelijke feiten in deze zaak geen sprake is van hetzelfde feit.

Beoordeling

Gelet dient te worden op het bepaalde in artikel 243 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), dat inhoudt dat oplegging van een bestuurlijke boete hetzelfde rechtsgevolg heeft als een kennisgeving van niet verdere vervolging. Deze bepaling, gelezen in verband met artikel 255 Sv, brengt mee dat een verdachte aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd alleen (opnieuw) voor hetzelfde feit in rechte kan worden betrokken indien tegen hem nieuwe bezwaren zijn gerezen als bedoeld in artikel 255, tweede lid, Sv en met machtiging van de rechter-commissaris als bedoeld in artikel 255, vierde lid, Sv. Als nieuwe bezwaren zijn volgens deze bepaling slechts aan te merken verklaringen van getuigen of van verdachten en stukken, bescheiden en processen-verbaal, die later bekend zijn geworden of (eerder) niet zijn onderzocht. Bovendien kan de verdachte ingevolge het bepaalde in artikel 255, derde lid, Sv pas ter terechtzitting van de rechtbank worden gedagvaard nadat ter zake van deze nieuwe bezwaren een opsporingsonderzoek is ingesteld. Vast staat dat aan deze voorwaarden niet is voldaan. Indien de politierechter tot de conclusie komt dat de officier van justitie vervolgt voor hetzelfde feit waarvoor de gemeente een bestuurlijke boete heeft opgelegd, is de officier van justitie niet ontvankelijk in de strafvervolging.
Op 1 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BM9102 heeft de Hoge Raad een overzichtsarrest gewezen over de betekenis van “hetzelfde feit” in artikel 68 Sr. In het genoemde arrest constateert de Hoge Raad dat de Europese jurisprudentie de nadruk legt op de eenheid in feitelijke omstandigheden. Het Europees Hof voor de Recht van de Mens verwijst naar het rechtsbeschermende karakter van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en wijst er op dat de nadruk op juridische interpretatie te restrictief is voor de bescherming van de rechten van het individu en het risico in zich draagt van ondermijning van de garanties van het (zevende protocol bij het) EVRM.
De conclusie is dat de politierechter bij de toepassing van de maatstaf rekening dient te houden met de juridische en vooral met de feitelijke component, terwijl de interpretatie niet te restrictief mag zijn met het oog op de in het EVRM neergelegde rechtsbescherming en, meer in het algemeen, de toepassing niet tot een onaanvaardbare uitkomst mag leiden (rechtbank Rotterdam 23 juli 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:6587).
Gelet op het recent gebleken falen van de rechtsbescherming tegen de handhavende overheid, is dit laatste van extra belang geworden.
Daar komt bij dat de Hoge Raad in zijn arrest van 10 december 2019 (ECLI:NL:2019:1929) heeft geoordeeld dat het hof kon menen dat artikel 435, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) hetzelfde feit in de zin van artikel 68 Sr is, als artikel 231, tweede lid, Sr. Artikel 435, vierde lid, Sr stelt strafbaar, kort gezegd, het opgeven van een valse naam aan het bevoegde gezag en betreft een overtreding met hechtenis als strafbedreiging; artikel 231, tweede lid, Sr stelt strafbaar, kort gezegd, het gebruik van een vals identiteitsbewijs en betreft een misdrijf met gevangenisstraf als strafbedreiging. De verschillen in de gedragingen en in de strafbedreiging doen kennelijk niet af aan de conclusie dat er sprake is van hetzelfde feit in de zin van artikel 68 Sr. Kennelijk is doorslaggevend de eenheid in tijd en plaats van het feitencomplex.
In het besluit van het college van burgemeesters en wethouders van de gemeente Rotterdam
van 15 oktober 2020 staat dat uit het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van 17 juni 2020 blijkt dat het souterrain in de woning in totaal 893 hennepplanten aanwezig waren – wat naar het oordeel van de politierechter dient te zijn: 600 hennepplanten. Tevens zijn er 16 transformatoren en 16 assimilatielampen aangetroffen. Ook stond er in het souterrain een watervat, dat diende voor de watertoevoer bestemd voor de hennepkwekerijen. Gelet op de aangetroffen hoeveelheid hennepplanten en materialen is het college van mening dat sprake was van bedrijfsmatige exploitatie. Ook was er sprake van de diefstal van stroom. Door Stedin Netbeheer is berekend dat de hennepkwekerij en de diefstal van stroom is gepleegd in de periode van 8 januari 2020 tot en met 17 juni 2020.
In het bovengenoemde besluit van de gemeente Rotterdam staat verder expliciet vermeld dat het voorhanden hebben van hennep en diefstal van elektriciteit de geconstateerde overtredingen zijn waarvoor de bestuurlijke boete is opgelegd. Nu de verdachte strafrechtelijk wordt vervolgd voor, kort gezegd, het kweken van hennep en diefstal van energie, is sprake van hetzelfde materiële feitencomplex als waarvoor reeds de bestuurlijke boete is opgelegd.
Nu, gelet op het belang van de rechtsbescherming, ook in zaken als de onderhavige, een belangrijk signaal op zijn plaats is, zal de politierechter de officier van justitie niet ontvankelijk verklaren in de strafvervolging, nu deze plaatsvindt op grond van dezelfde feiten als waarvoor de verdachte een bestuurlijke boete heeft betaald en niet is voldaan aan de eisen als bedoeld in de artikelen 243 en 255 Sv.

Beslissing

De politierechter:
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de strafvervolging van alle feiten;
wijst af in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De politierechter deelt de verdachte mede dat hij veertien dagen de tijd heeft om in hoger beroep te gaan en wijst er op dat ook de officier van justitie het recht heeft om in hoger beroep te gaan.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. dr. J.L.M. Boek, politierechter,
in tegenwoordigheid van mr. J. Knook, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 februari 2021.