ECLI:NL:RBROT:2021:1180

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 januari 2021
Publicatiedatum
16 februari 2021
Zaaknummer
10/205324-18.
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafrechtelijke vervolging voor hennepkwekerij en niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie na bestuurlijke boete

Op 12 januari 2021 vond in de Rechtbank Rotterdam een openbare terechtzitting plaats onder leiding van politierechter mr. J.L.M. Boek. De zaak betrof een verdachte die werd beschuldigd van het opzetten van een hennepkwekerij, het telen en voorhanden hebben van hennep, en diefstal van elektriciteit. De officier van justitie, mr. P.E.M. Morsch, vorderde bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten en een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. De verdachte verklaarde dat hij in financiële problemen was geraakt na zijn scheiding en dat hij op advies van een vriend de hennepkwekerij had opgezet. Hij gaf aan dat hij met de opbrengst van de eerste oogst nieuwe spullen had gekocht voor de kwekerij.

De verdediging pleitte voor niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, omdat er al een bestuurlijke boete van 4.000 euro was opgelegd door de gemeente voor hetzelfde feitencomplex. De politierechter oordeelde dat de officier van justitie niet ontvankelijk was in de strafvervolging, omdat de voorwaarden van de artikelen 243 en 255 van het Wetboek van Strafvordering niet waren nageleefd. De politierechter benadrukte het belang van rechtsbescherming en de eenheid in feitelijke omstandigheden, zoals uiteengezet in eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad.

Uiteindelijk verklaarde de politierechter de officier van justitie niet-ontvankelijk in de strafvervolging van alle feiten. De verdachte werd geïnformeerd dat hij veertien dagen de tijd had om in hoger beroep te gaan, en dat ook de officier van justitie het recht had om in hoger beroep te gaan. Dit vonnis is uitgesproken op de openbare terechtzitting van de rechtbank op 12 januari 2021.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/205324-18.
Proces-verbaalvan de openbare terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Rotterdam op
12 januari 2021.
Tegenwoordig als:
politierechter mr. J.L.M. Boek,
officier van justitie mr. P.E.M. Morsch,
griffier mr. S.T.C.J.M. de Jongh.
De zaken tegen na te noemen verdachte worden uitgeroepen.
De verdachte, op de terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de politierechter te zijn genaamd

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] ,
feitelijk verblijvende op datzelfde adres.
De politierechter heeft door deze ondervraging de identiteit van de verdachte vastgesteld.
De politierechtervermaant de verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en deelt hem ede dat hij niet tot antwoorden is verplicht.
Als raadsman van de verdachte is aanwezig
mr. S. van der Eijk, advocaat te 's-Gravenhage.

De officier van justitie draagt de zaak voor.

De officier van justitiedeelt mede dat tevens zal worden gevorderd het wederrechtelijk verkregen voordeel te ontnemen.
De politierechterdeelt mondeling mede de korte inhoud van de stukken van het voorbereidend onderzoek en alle overige stukken van onderzoek, voor zover van belang met het oog op enige door de politierechter te nemen beslissing.

De verdachte verklaart:

Mijn verklaring bij de politie klopt. Ik heb een hennepkwekerij opgezet. Na mijn scheiding ben ik in geld problemen gekomen. Een vriend van mij wist dat ik in de problemen zat en zei dat ik dat moest doen. Via een growshop heb ik tweedehands spullen gekocht. Daarna bleek dat veel dingen kapot waren. Van mijn centen die ik met de eerste oogst heb verdiend heb ik daarom nieuwe spullen gekocht. U vraagt mij hoeveel ik heb verdiend met de eerste oogst. Dat was 25.000 à 26.000 euro. Hiervan heb ik allemaal nieuwe spullen, voedingen en plantjes gekocht voor zeker 21.000 euro. Ik kon alle spullen in een partij krijgen. Het was zeker niet de bedoeling nog andere hennepkwekerijen op te gaan zetten. U vraagt mij hoe ik het met de elektriciteit heb gedaan. Dat heeft de meneer van de growshop uitgelegd. Ik heb het allemaal zelf gedaan met voorbeeld foto’s. U vraagt mij naar de 460 gram hennep die in de woning is aangetroffen. Dat is van de eerste oogst, het is gruis.
U vraagt mij van wie de in beslag genomen auto’s en het geld is. De in beslag genomen Suzuki is van mijn vriendin. Het geld is van de kinderen, dat hadden wij voor hen gespaard. Ik heb er veel spijt van. Het zal nooit meer gebeuren. Ik ben mijn baan bij G4S security erdoor kwijt geraakt. Ik werk nu in de bouw, maar veel uren kan ik niet maken.
U houdt voor dat er een bestuurlijke boete van 4.000 euro is opgelegd vanuit de gemeente in het kader van de huisvestingswet. Dat klopt, ik heb een boete aan de gemeente betaald. Daarnaast heb ik ook nog met Stedin een regeling getroffen voor de betaling van de schade.

De verdachte verklaart in reactie op de vragen van de officier van justitie:

Ik heb één à twee maanden over het opbouwen van de kwekerij gedaan. Ik heb maar een oogst gehad. In de zomerperiode heb ik het niet gedaan, omdat ik bang was dat er door de warmte brand zou ontstaan.

De raadsman merkt op:

Meneer heeft zijn koopwoning gelukkig kunnen behouden. Ik heb een foto van de kwekerij aan het dossier laten toevoegen. Hiermee wil ik laten zien dat de kwekerij alles behalve een professionele kwekerij was.
De politierechtermerkt ten aanzien van de toegevoegde foto op dat twee planten langer zijn.

Standpunt officier van justitie

De officier van justitie vordert:
- bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
- vrijspraak van: in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
- veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.

Standpunten verdediging en officier van justitie

De verdediging heeft niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit omdat voor hetzelfde feitencomplex een bestuurlijke boete is opgelegd. De officier van justitie heeft, onder verwijzing naar jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zich op het standpunt zich op het standpunt gesteld dat er tussen de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke feiten in deze zaak geen sprake van hetzelfde feit.

Beoordeling

Gelet dient te worden op het bepaalde in artikel 243 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), dat inhoudt dat oplegging van een bestuurlijke boete hetzelfde rechtsgevolg heeft als een kennisgeving van niet verdere vervolging. Deze bepaling, gelezen in verband met artikel 255 Sv, brengt mee dat een verdachte aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd alleen (opnieuw) voor hetzelfde feit in rechte kan worden betrokken indien tegen hem nieuwe bezwaren zijn gerezen als bedoeld in artikel 255, tweede lid, Sv en met machtiging van de rechter-commissaris als bedoeld in artikel 255, vierde lid, Sv. Als nieuwe bezwaren zijn volgens deze bepaling slechts aan te merken verklaringen van getuigen of van verdachten en stukken, bescheiden en processen-verbaal, die later bekend zijn geworden of (eerder) niet zijn onderzocht. Bovendien kan de verdachte ingevolge het bepaalde in artikel 255, derde lid, Sv pas ter terechtzitting van de rechtbank worden gedagvaard nadat ter zake van deze nieuwe bezwaren een opsporingsonderzoek is ingesteld. Vast staat dat aan deze voorwaarden niet is voldaan. Indien de politierechter tot de conclusie komt dat de officier van justitie vervolgt voor hetzelfde feit waarvoor de gemeente een bestuurlijke boete heeft opgelegd, is de officier van justitie niet ontvankelijk in de strafvervolging.
Op 1 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BM9102 heeft de Hoge Raad een overzichtsarrest gewezen over de betekenis van “hetzelfde feit” in artikel 68 Sr. In het genoemde arrest constateert de Hoge Raad dat de Europese jurisprudentie de nadruk legt op de eenheid in feitelijke omstandigheden. Het Europees Hof voor de Recht van de Mens verwijst naar het rechtsbeschermende karakter van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en wijst er op dat de nadruk op juridische interpretatie te restrictief is voor de bescherming van de rechten van het individu en het risico in zich draagt van ondermijning van de garanties van het (zevende protocol bij het) EVRM.
De conclusie is dat de politierechter bij de toepassing van de maatstaf rekening dient te houden met de juridische en vooral met de feitelijke component, terwijl de interpretatie niet te restrictief mag zijn met het oog op de in het EVRM neergelegde rechtsbescherming en, meer in het algemeen, de toepassing niet tot een onaanvaardbare uitkomst mag leiden (rechtbank Rotterdam 23 juli 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:6587).
Gelet op het recent gebleken falen van de rechtsbescherming tegen de handhavende overheid, is dit laatste van extra belang geworden.
Daar komt bij dat de Hoge Raad in zijn arrest van 10 december 2019 (ECLI:NL:2019:1929) heeft geoordeeld dat het hof kon menen dat artikel 435, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) hetzelfde feit in de zin van artikel 68 Sr is, als artikel 231, tweede lid, Sr. Artikel 435, vierde lid, Sr stelt strafbaar, kort gezegd, het opgeven van een valse naam aan het bevoegde gezag en betreft een overtreding met hechtenis als strafbedreiging; artikel 231, tweede lid, Sr stelt strafbaar, kort gezegd, het gebruik van een vals identiteitsbewijs en betreft een misdrijf met gevangenisstraf als strafbedreiging. De verschillen in de gedragingen en in de strafbedreiging doen kennelijk niet af aan de conclusie dat er sprake is van hetzelfde feit in de zin van artikel 68 Sr. Kennelijk is doorslaggevend de eenheid in tijd en plaats van het feitencomplex.
Het besluit van de gemeente tot oplegging van de bestuurlijke boete is gebaseerd op artikel 35 juncto artikel 21 sub a van de Huisvestingswet in samenhang met artikel 3.1.2 van de Verordening toegang woningmarkt en samenstelling woningvoorraad (hierna: de Verordening). Volgens deze laatstgenoemde bepaling is het verboden om een in artikel 3.1.1 aangewezen woonruimte zonder een onttrekkingsvergunning, anders dan ten behoeve van de bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar, aan de bestemming tot bewoning te onttrekken. Artikel 3.1.1 van de Verordening bepaalt dat het om alle woonruimten in de gemeente Rotterdam gaat. Volgens artikel 1.1 onder X van de Verordening is een woonruimte een besloten ruimte, die al dan niet tezamen met een of meer andere ruimten, bestemd of geschikt is voor bewoning door een huishouden.
Ter terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte de desbetreffende woning alleen bewoonde. Vast staat dat de ruimte waarin de hennepkwekerij werd aangetroffen, niet voor bewoning was bestemd. De beslissing tot het opleggen van de bestuurlijke boete is gebaseerd op het politieonderzoek naar de aanwezigheid van de hennepkwekerij.
De verdachte wordt strafrechtelijk vervolgd voor, kort gezegd, het kweken en het voorhanden hebben van hennep en diefstal van energie ten behoeve van die hennepkwekerij. Er is in zoverre sprake van eenheid in tijd en plaats ten aanzien van hetzelfde feitencomplex als waarvoor de bestuurdelijke boete is opgelegd. Wel is er sprake van een verschillende waardering in ernst van de feiten, misdrijven ten opzichte van overtreding, maar dat staat niet in de weg aan het oordeel dat er sprake kan zijn van hetzelfde feit in de zin van artikel 68 Sr. Daar komt bij dat in dit geval, naar het oordeel van de politierechter, van daadwerkelijke onttrekking van een ruimte aan aan de beschikbare voorraad geen sprake is geweest. De door de Woningwet beschermende belangen waren niet in het geding. De hennepkwekerij met de daarbij behorende misdrijven als het voorhanden hebben van hennep en diefstal van electriciteit is de grondslag geweest voor het opleggen van de bestuurlijke boete.
Nu, gelet op het belang van de rechtsbescherming, ook in zaken als de onderhavige, een belangrijk signaal op zijn plaats is, zal de politierechter de officier van justitie niet ontvankelijk verklaren in de strafvervolging, nu deze plaatsvindt op grond van dezelfde feiten als waarvoor de verdachte een bestuurlijke boete heeft betaald en niet is voldaan aan de eisen als bedoeld in de artikelen 243 en 255 Sv.

Beslissing

De politierechter:
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de strafvervolging van alle feiten.
De politierechter deelt de verdachte mede dat hij veertien dagen de tijd heeft om in hoger beroep te gaan en wijst er op dat ook de officier van justitie het recht heeft om in hoger beroep te gaan, waarbij het bepaald niet is uitgesloten dat het hof tot een ander oordeel dan de politierechter zal komen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. dr. J.L.M. Boek, politierechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.T.C.J.M. de Jongh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 januari 2021.