3.2.Verhuizing (in zaak C/10/607163 / FA RK 20-8524)
3.2.1.De vrouw verzoekt vervangende toestemming om met de minderjarige naar Wommelgem, België te verhuizen.
3.2.2.De man voert gemotiveerd verweer.
3.2.3.Op grond van artikel 1:253a BW kunnen geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of één van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij een dergelijke beslissing moeten alle omstandigheden van het geval in acht worden genomen, wat er soms ook toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde moet zijn bij de afweging van belangen. Naar vaste rechtspraak moet de rechter bij de beslissing in een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in acht nemen en alle betrokken belangen afwegen.
Als uitgangspunt geldt dat een ouder bij wie de minderjarige(n) hoofdverblijfplaats heeft in beginsel de gelegenheid moet krijgen om met de minderjarige(n) elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen. Daar tegenover kunnen andere belangen van de minderjarige of van de andere ouder staan. In de afweging van alle belangen kunnen onder meer de volgende omstandigheden betrokken worden (zie ook HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5901): - de noodzaak om te verhuizen;
- een goede voorbereiding van de verhuizing;
- het aanbieden van alternatieven of compensatie voor de verminderingen van de contactmogelijkheden met de andere ouder;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
- de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de extra kosten van contact na de verhuizing;
- de bestendigheid van de nieuwe relatie van de verhuizende ouder;
- de mate waarin ouders nog in staat zijn tot overleg;
- de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen.
3.2.4.Op grond van de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling dient van het volgende te worden uitgegaan. De vrouw is december 2017, zonder toestemming van de man en/of vervangende toestemming van de rechtbank, met de minderjarige naar België verhuisd. Op 2 september 2019 is door de Belgische politie uitvoering gegeven aan het onder 2.7. genoemde arrest van het Hof van beroep van Antwerpen van 15 juli 2019. De minderjarige is op haar eerste schooldag door de politie opgehaald en ondergebracht bij de man in Nederland. Na een incident tussen partijen is de minderjarige uiteindelijk tijdelijk ondergebracht bij de vrouw en haar moeder in Spijkenisse. Bij beschikking van deze rechtbank van 8 januari 2020, is het verzoek van de vrouw om aan haar vervangende toestemming te verlenen om naar België te verhuizen, afgewezen. Desondanks is de vrouw in maart 2020 wederom zonder toestemming met de minderjarige naar België verhuisd. De vrouw verblijft thans nog steeds met de minderjarige in België, ondanks een door deze rechtbank bij beschikking van 24 juni 2020 bekrachtigde schriftelijke aanwijzing van de GI van 14 mei 2020, waarin staat dat de vrouw met de minderjarige terug naar Nederland dient te keren. Sinds november 2019 hebben er vier door de GI begeleide omgangsmomenten plaatsgevonden tussen de man en de minderjarige, maar sinds april 2020 is er na het vertrek van de vrouw naar België, geen omgang meer geweest tussen de man en de minderjarige.
3.2.5.De man stelt primair dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoek, omdat zij feitelijk al met de minderjarige naar België is verhuisd. De vrouw voert gemotiveerd verweer.
3.2.6.De rechtbank verklaart de vrouw ontvankelijk in haar verzoek. Ondanks dat het niet de geëigende weg is om vervangende toestemming te verzoeken nadat er feitelijk al is verhuisd, kan de vrouw alsnog vervangende toestemming voor de verhuizing verzoeken, nu de vereiste toestemming van de man ontbreekt.
3.2.7.De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheden sinds de voormelde beschikking van deze rechtbank van 8 januari 2020 zijn gewijzigd. De vrouw woont immers sinds maart 2020 met de minderjarige (weer) in België.
3.2.8.De rechtbank stelt voorop dat het zich ten aanzien van het verzoek van de vrouw om aan haar vervangende toestemming te verlenen om met de minderjarige naar België te verhuizen aansluit bij de eerdere afweging die door deze rechtbank is gemaakt in de beschikking van 8 januari 2020 en de overwegingen van het Hof van beroep Antwerpen van 15 juli 2019 dienaangaande. De rechtbank neemt de hierop betrekking hebbende overwegingen over en maakt deze tot de hare. Op grond van de stukken en de verklaringen is de rechtbank van oordeel dat door de vrouw geen nieuwe, voor dit verzoek relevante, argumenten zijn aangevoerd voor het verkrijgen van vervangende toestemming voor verhuizing.
3.2.9.De rechtbank overweegt verder als volgt. Op grond van de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat de vrouw er met haar handelwijze blijk van heeft gegeven het belang van de minderjarige uit het oog te hebben verloren. Weliswaar staat vast dat de minderjarige het naar haar zin heeft in België, het goed doet op school en daar vriendjes en vriendinnetjes heeft. Daar staat tegenover dat de minderjarige tijdens haar perioden van verblijf met de vrouw in België steeds langere tijd is verstoken van omgang met de man. De vrouw heeft met haar handelwijze een keuze geforceerd tussen twee uitersten: indien zij vervangende toestemming krijgt om met de minderjarige naar België te verhuizen, moet worden gevreesd dat de man en de minderjarige elkaar niet meer zullen zien en indien haar verzoek wordt afgewezen, zal de minderjarige uit de voor haar inmiddels vertrouwde omgeving worden gehaald. De toegenomen worteling van de minderjarige in België heeft de vrouw met haar in strijd met de wet zijnde handelwijze zelf bewerkstelligd, door alle gerechtelijke uitspraken naast zich neer te leggen.
De rechtbank onderschrijft dan ook niet het standpunt van de raad en de GI dat de vrouw een “veilige haven” voor de minderjarige is, nu de vrouw meermaals heeft laten zien niet in het belang van de minderjarige te handelen. De door de vrouw gestelde trauma’s bij de minderjarige zijn naar het oordeel van de rechtbank voor een groot deel terug te voeren op de handelwijze van de vrouw, en meer in het bijzonder haar weigering uitvoering te geven aan de verschillende rechterlijke uitspraken, zoals die hiervoor zijn genoemd. Zo rekent de rechtbank het de vrouw aan dat zij het er op heeft laten aankomen dat de Belgische politie op 2 september 2019 de minderjarige heeft moeten ophalen en naar de man heeft moeten brengen. De vrouw wist dat dit moest, en had ervoor kunnen – en moeten – kiezen de minderjarige dit trauma te besparen, en had zelf met haar naar Nederland moeten gaan.
3.2.10.De vrouw heeft meer dan genoeg kansen en waarschuwingen gehad om te laten zien dat zij het belang van de minderjarige voorop stelt door een zorgregeling met de man te faciliteren. Op grond van artikel 1:247 lid 3 BW is het ook haar verplichting om de banden van de minderjarige met de andere ouder te bevorderen. Het herstellen van het contact tussen de man en de minderjarige is zelfs met behulp van een ondertoezichtstelling tot op heden niet mogelijk geweest. Dat de vrouw een klacht heeft ingediend tegen de (inmiddels voormalige) gezinsvoogd staat naar het oordeel van de rechtbank een zorgregeling tussen de man en de minderjarige in de afgelopen maanden niet in de weg. De kinderrechter heeft al hetgeen de vrouw daarover aanvoert al beoordeeld in de beschikking van 24 juni 2020, waarin de schriftelijke aanwijzing van de GI om uiterlijk 17 mei 2020 met de minderjarige terug te zijn in Nederland, is bekrachtigd. De rechtbank heeft er met de man geen vertrouwen meer in dat de vrouw de begeleide omgang op het kantoor van de GI met de nieuwe gezinsvoogd nu wel zal faciliteren, zoals zij tijdens de mondelinge behandeling stelt, omdat zij daar genoeg mogelijkheden voor heeft gehad. Gelet op alle beschikkingen die er al liggen, had van de vrouw meer verwacht kunnen worden om een zorgregeling te faciliteren, maar zelfs via videobellen is het contact tot op heden niet opgestart, omdat de vrouw dat niet wilde. De vrouw legt alle verantwoordelijkheid buiten haarzelf. Daarbij heeft de rechtbank gegronde vrees dat de minderjarige bij een formele verhuizing naar België compleet uit beeld, van in het bijzonder de man, zal verdwijnen. De GI heeft in dat kader twijfels geuit over de mogelijkheid om de ondertoezichtstelling over te dragen naar België.
3.2.11.De rechtbank begrijpt het advies van de raad dat het voor de minderjarige ingrijpend is om haar uit haar vertrouwde omgeving weg te halen, maar de rechtbank is van oordeel dat het belang van de man en van de minderjarige om omgang te hebben met elkaar, onder de hiervoor geschetste omstandigheden zwaarder moet wegen. De rechtbank acht het in het belang van de minderjarige dat zij op onbelaste wijze haar vader kan leren kennen. Dat is in het belang van haar algemene ontwikkeling en haar identiteitsontwikkeling. Zolang de minderjarige met de vrouw in België verblijft, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende dan wel geen vooruitzicht op herstel van het contact tussen de man en de minderjarige.
3.2.12.Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de vrouw om aan haar vervangende toestemming te verlenen om naar België te verhuizen, afwijzen. De vrouw heeft genoeg kansen gehad om mee te werken aan herstel van een zorgregeling tussen de man en de minderjarige. Die kansen heeft zij niet gegrepen. Zij heeft integendeel laten zien dat zij niet handelt in het belang van de minderjarige. In hetgeen de vrouw tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard, ziet de rechtbank geen aanleiding te veronderstellen dat dat in de toekomst anders zal zijn. Daarbij is het in het belang van de minderjarige dat zij niet langer in onzekerheid verkeert over haar verblijfplaats.