ECLI:NL:RBROT:2021:13560
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onjuiste bekendmaking van besluit inzake kinderbijslag en proceskostenvergoeding
In deze zaak heeft eiser op 14 oktober 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) op zijn aanvraag om kinderbijslag. De Svb heeft op 28 oktober 2020 aan de rechtbank medegedeeld dat zij op 15 september 2020 alsnog op de aanvraag heeft beslist. Eiser heeft vervolgens zijn beroep ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 21 december 2020 geoordeeld dat het beroep kennelijk ongegrond was en het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. Eiser heeft hiertegen verzet aangetekend, wat door de rechtbank op 26 januari 2021 gegrond werd verklaard, waarna het onderzoek werd hervat.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser de Svb op 3 september 2020 in gebreke heeft gesteld, waarna de Svb tijdig op de aanvraag heeft beslist. De rechtbank oordeelt dat het beroep wegens niet tijdig beslissen kennelijk niet-ontvankelijk is. Eiser heeft aangevoerd dat het besluit niet op de juiste wijze is bekendgemaakt, omdat het naar hem in plaats van naar zijn gemachtigde is gestuurd. De rechtbank erkent dat de Svb het besluit naar de gemachtigde had moeten sturen, maar concludeert dat dit gebrek niet leidt tot de conclusie dat de Svb niet tijdig heeft beslist. De rechtbank verwijst naar eerdere rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, waaruit blijkt dat een gebrekkige bekendmaking niet automatisch leidt tot dwangsommen.
Uiteindelijk wijst de rechtbank het verzoek om vergoeding van de proceskosten af, omdat er geen grond is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Spengen, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Dijkhoff, griffier, en is openbaar gedaan op 11 november 2021.