ECLI:NL:RBROT:2021:1332

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 februari 2021
Publicatiedatum
19 februari 2021
Zaaknummer
10/996582-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van geldbedragen afkomstig van grootschalige oplichting met mondkapjes tijdens coronapandemie

Op 19 februari 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van witwassen van in totaal € 421.822,-. Dit bedrag was afkomstig van een grootschalige oplichting met mondkapjes, waarbij de verdachte een coördinerende rol speelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 20 februari tot en met 12 mei 2020 betrokken was bij het ontvangen van deze geldbedragen op verschillende bankrekeningen, die vermoedelijk afkomstig waren van buitenlandse bedrijven die waren opgelicht. De verdachte ontkende betrokkenheid, maar de rechtbank concludeerde op basis van het bewijs dat hij op de hoogte was van de criminele herkomst van het geld. De officier van justitie had een gevangenisstraf van twee jaren geëist, en de rechtbank heeft deze eis gehonoreerd, waarbij ook verbeurdverklaring van de in beslag genomen geldbedragen en telefoons werd bevolen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd, en dat er geen feiten of omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De rechtbank rekende het de verdachte zwaar aan dat hij misbruik had gemaakt van de coronacrisis en de daarmee samenhangende schaarste aan mondkapjes.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/996582-20
Datum uitspraak: 19 februari 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie,
raadsman mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, advocaat te Wassenaar.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 5 februari 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.J. Boswijk heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het impliciet primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren met aftrek van voorarrest;
  • verbeurdverklaring van de in beslag genomen geldbedragen en telefoons.

4..Geldigheid dagvaarding

4.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastelegging niet voldoet aan de eisen die artikel 261 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) daaraan stelt. De tenlastelegging vermeldt dat aan de verdachte ten laste wordt gelegd overtreding van artikel 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht (Sr). De tenlastelegging wijkt echter af van de tekst van dat wetsartikel, in die zin dat het woord ‘of’ een keer is weggelaten en het woord ‘en’ en de zinsnede ‘wie genoemde voorwerpen voorhanden heeft gehad’ daaraan zijn toegevoegd. Daarnaast spreekt de tenlastelegging – eveneens in afwijking van het voormelde artikel – over mededaders, redelijkerwijs moeten vermoeden en over verwerven en/of voorhanden hebben.
4.2.
Beoordeling
Het standpunt van de verdediging mist deels feitelijke grondslag (het verbergen/verhullen wie een voorwerp voorhanden heeft gehad is wel degelijk een bestanddeel van artikel 420bis lid 1 aanhef en onder a Sr) en kan voor het overige niet tot de conclusie leiden dat de dagvaarding nietig dient te worden verklaard, omdat het voor de verdachte voldoende duidelijk is geweest waartegen hij zich moest verdedigen. De rechtbank verwijst in dit kader ook naar het arrest van de Hoge Raad van 9 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2772.
4.3.
Conclusie
De dagvaarding is geldig.

5..Ontvankelijkheid officier van justitie

5.1.
Standpunt verdediging
De officier van justitie is (tevens) niet-ontvankelijk op de gronden zoals hiervoor weergegeven onder 4.1.
5.2.
Beoordeling
Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging komt als in artikel 359a Sv voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan (HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533, welke maatstaf door de Hoge Raad is verduidelijkt in zijn arrest van 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1890).
De verdediging heeft niet aangevoerd (en de rechtbank vermag ook niet in te zien) dat en waarom sprake zou zijn van een ernstige inbreuk op beginselen van een behoorlijke procesorde die zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging.
5.3.
Conclusie
De officier van justitie is ontvankelijk.

6..Waardering van het bewijs

6.1.
Bewijswaardering
6.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte moet worden vrijgesproken. Hij ontkent iedere betrokkenheid. De ten laste gelegde geldbedragen zijn bovendien uit legale handel (in mondkapjes) ontvangen en dus niet van enig misdrijf afkomstig. Het dossier bevat in elk geval onvoldoende bewijs voor het tegendeel.
6.1.2.
Beoordeling
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan komt de rechtbank tot de volgende vaststellingen, overwegingen en conclusies.
In de periode van 20 februari tot en met 12 mei 2020 is verdeeld over Nederlandse bankrekeningen van zes verschillende personen in totaal € 421.822,- ontvangen van diverse buitenlandse bankrekeningen.
De rechtbank concludeert op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen dat de verdachte een coördinerende rol heeft gehad in de ontvangst van die geldbedragen. Hij heeft actief anderen benaderd om hun bankrekeningen ter beschikking te stellen, hij heeft hun bankgegevens doorgespeeld aan onbekenden (vermoedelijk mededaders), hij was op de hoogte van op handen zijnde overschrijvingen, gaf opdracht om dat geld contant op te nemen en heeft in elk geval een deel daarvan zelf ontvangen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat uit de feiten en omstandigheden die blijken uit de bewijsmiddelen redelijkerwijs slechts de conclusie kan worden getrokken dat de bedragen die werden overgemaakt op de hiervoor bedoelde bankrekeningen van misdrijf afkomstig waren. Daartoe zijn – in aanvulling en als toelichting op die bewijsmiddelen – de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Van geen van de zes personen op wier rekeningen de geldbedragen zijn ontvangen is enige economische activiteit bekend in relatie tot de verschillende buitenlandse personen of bedrijven die de overschrijvingen hebben verricht. Integendeel, enkele van die buitenlandse bedrijven hebben bij de bank melding gemaakt van oplichting. Zij hadden betaald voor goederen die nooit zijn geleverd. Het heeft er alle schijn van dat de rekeninghouders – enkelen hebben dat ook met zoveel woorden verklaard – door de verdachte en anderen als katvanger zijn gebruikt. Redengevend is bovendien dat een groot deel van de bijschrijvingen direct of kort daarna contant zijn opgenomen. Nu ook de verdachte zelf geen enkele verklaring heeft gegeven over de herkomst van de geldbedragen, concludeert de rechtbank dat het niet anders kan zijn dan dat deze van misdrijf afkomstig zijn en de verdachte daarvan op de hoogte was.
6.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte samen met anderen opzettelijk € 421.822,- heeft witgewassen.
6.2.
Bewezenverklaring
Op grond van de wettige bewijsmiddelen en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 20 februari 2020 tot en met 12 mei 2020 te Den Haag en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,
a. a) van voorwerpen, te weten geldbedragen van totaal 421.822 euro, de herkomst heeft verhuld, en heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op genoemde voorwerpen waren, terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders wisten dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf,
en
b) telkens voorwerpen, te weten geldbedragen van totaal 421.822 euro, a heeft verworven en voorhanden heeft gehad en heeft omgezet, terwijl hij en zijn mededaders wisten dat bovenomschreven geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig
misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

7..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

8..Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is dus strafbaar.

9..Motivering straf

9.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
9.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich in de periode van februari tot en met medio mei 2020 schuldig gemaakt aan het witwassen van in totaal € 421.822,-, welk bedrag verdeeld over verscheidene Nederlandse bankrekeningen is ontvangen van diverse buitenlandse personen en bedrijven. Aannemelijk is geworden dat deze overschrijvingen zijn verricht in verband met de aankoop van mondkapjes, waar in die periode vanwege de uitbraak van de coronapandemie een grote schaarste aan was ontstaan. Die mondkapjes zijn vervolgens nooit geleverd en dat was op voorhand ook nooit de intentie.
De verdachte heeft binnen deze grootschalige oplichting, waarvan aannemelijk is geworden dat deze in georganiseerd verband heeft plaatsgevonden, een coördinerende rol gespeeld door onder meer katvangers te regelen en aan te sturen. De verdachte zelf lijkt op zijn beurt weer te zijn aangestuurd door anderen. Wat zijn exacte rol is geweest is niet komen vast te staan, mede omdat de verdachte daarover niet heeft willen verklaren.
Wel is duidelijk dat de verdachte door zo te handelen de vele slachtoffers financieel heeft benadeeld en bovendien schade heeft toegebracht aan het vertrouwen dat men in het economische verkeer moet kunnen stellen in degenen met wie men zaken doet. De verdachte heeft zich uitsluitend laten leiden door persoonlijk financieel gewin en heeft zich op geen enkele wijze bekommerd om de gevolgen voor de slachtoffers. De verdachte toont bovendien geen blijk van enig inzicht in zijn rol en zijn verantwoordelijkheid in dezen. De rechtbank rekent het de verdachte daarbij in het bijzonder zwaar aan dat hij op schaamteloze wijze misbruik heeft gemaakt van de door het coronavirus veroorzaakte wereldwijde volksgezondheidscrisis en de daarmee samenhangende schaarste aan mondkapjes.
9.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 januari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
9.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van de feiten kan niet daarop anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in min of meer soortgelijke zaken worden opgelegd. In het nadeel van de verdachte heeft de rechtbank daarnaast meegewogen de aard van de onderliggende fraude, het georganiseerde verband daarvan en de omstandigheid dat de verdachte geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn daden heeft genomen.
Alles afwegend acht de rechtbank, naast de hieronder besproken verbeurdverklaringen, een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren passend en geboden.

10..In beslag genomen voorwerpen

10.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen geldbedragen (nummers 1 tot en met 4, 9 en 10 van de beslaglijst) en telefoons (nummers 6 en 7) verbeurd te verklaren en de computer (nummer 5) en laptop (nummer 8) terug te geven aan de rechthebbende.
10.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht om teruggave van de computer en laptop aan de verdachte.
10.3.
Beoordeling
De in beslag genomen geldbedragen zullen worden verbeurd verklaard. Deze voorwerpen behoren aan de verdachte toe. De verdachte kan de voorwerpen geheel of ten dele ten eigen bate aanwenden en voldoende is komen vast te staan dat de voorwerpen geheel of grotendeels door middel van het strafbare feit zijn verkregen.
Ook de in beslag genomen telefoons zullen worden verbeurd verklaard. Deze behoren aan de verdachte toe en het bewezen feit is met behulp van deze voorwerpen begaan.
Ten aanzien van de in beslag genomen computer en laptop zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte zijnde degene bij wie deze in beslag zijn genomen.

11..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

12..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf: de geldbedragen (nummers 1, 2, 3, 4, 9 en 10) en telefoons (nummers 6 en 7);
- gelast de teruggave aan verdachte van: de computer (nummer 5) en laptop (nummer 8).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. J.C.M. Persoon en M.M. Dolman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.M.H. van Mullekom, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 februari 2021.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 20 februari 2020 tot en met 12 mei 2020 te Den Haag, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
a. a) van een of meer voorwerpen, te weten (een) geldbedrag(en) van totaal 421.822 euro, althans (telkens) een of meer (groot/grote) geldbedrag(en) en/of een of meer goederen, althans een of meer voorwerpen, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op genoemde voorwerpen was/waren, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie genoemde voorwerpen voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest (en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp (en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was/waren uit enig misdrijf,
en/of
b) (telkens) een of meer voorwerpen, te weten (een) geldbedrag(en) van totaal 421.822 euro, althans een (grote) geldbedrag(en) en/of een of meer goederen, althans een of meer voorwerpen, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van een of meerdere voorwerp(en), te weten vorengenoemd(e) goed(eren) en/of geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat bovenomschreven goed(eren) en/of geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig(e)
misdrijf/misdrijven.