ECLI:NL:RBROT:2021:12802

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
ROT 21/1764
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing naturalisatieverzoek op basis van Chavez-Vilchez verblijfsrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 december 2021 uitspraak gedaan in het beroep van een eiseres met de Kaapverdische nationaliteit, die sinds 2013 in Nederland verblijft bij haar minderjarige dochter met de Nederlandse nationaliteit. Eiseres had op 9 maart 2020 een verzoek om naturalisatie ingediend, maar dit werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, omdat het Chavez-Vilchez verblijfsrecht dat eiseres heeft, als tijdelijk wordt beschouwd. Dit betekent dat er bedenkingen bestaan tegen haar verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland, zoals vereist voor naturalisatie. Eiseres had verzocht om het antwoord op prejudiciële vragen van het Hof van Justitie van de Europese Unie af te wachten, maar de rechtbank wees dit verzoek af, omdat de naturalisatieprocedure en de verblijfsrechtelijke procedure gescheiden zijn. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er bedenkingen zijn tegen het verblijf van eiseres voor onbepaalde tijd, en dat de burgemeester niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de afwijzing van het verzoek om naturalisatie. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding van eiseres afgewezen en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/1764

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 december 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [woonplaats eiseres], eiseres,

(gemachtigde: mr. M. Wiersma),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: H. el Hajoui).

Procesverloop

In het besluit van 8 oktober 2020 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om haar het Nederlanderschap te verlenen afgewezen.
In het besluit van 10 februari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 25 november 2021 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft de Kaapverdische nationaliteit en verblijft sinds 2013 bij haar minderjarige dochter met de Nederlandse nationaliteit. Eiseres verblijft in Nederland op grond van artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en heeft dus een zogenaamd Chavez-Vilchez verblijfsrecht. Eiseres heeft op 9 maart 2020 een verzoek om naturalisatie tot Nederlander ingediend.
2. Verweerder heeft aan de afwijzing van het verzoek ten grondslag gelegd dat een Chavez-Vilchez verblijfsrecht een tijdelijk karakter heeft en er daarom bedenkingen bestaan tegen verblijf van eiseres voor onbepaalde tijd in Nederland in de zin van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN).
3. Eiseres heeft de rechtbank gevraagd om het antwoord af te wachten op de prejudiciële vragen die aan het Hof van Justitie van de Europese Unie zijn gesteld door de rechtbank Den Haag op 24 november 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:11785. De rechtbank wijst dit verzoek af. De naturalisatieprocedure en de verblijfsrechtelijke procedure op de voet van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) zijn namelijk gescheiden procedures met een eigen karakter. Vragen over toelating en verblijf horen in beginsel thuis in een procedure op de voet van de Vw 2000. De beantwoording van de prejudiciële vragen is daarom niet relevant voor de oplossing van dit geschil (zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 22 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2119 en ECLI:NL:RVS:2021:2120).
4. Eiseres heeft – samengevat – het volgende aangevoerd. Verweerder geeft een onjuiste uitleg aan de wettelijke term ‘verblijf voor onbepaalde tijd’. Vreemdelingen met een Chavez-Vilchez verblijfsrecht hebben namelijk in beginsel aanspraak op ‘langdurig verblijf’. Er moet ruimer gekeken worden dan enkel of het verblijfsrecht tijdelijk of niet tijdelijk is. Er bestaan geen relevante verschillen tussen de verblijfsvergunningen voor verblijf bij een kind op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) of de Gezinsherenigingsrichtlijn [1] enerzijds en het Chavez-Vilchez verblijfsrecht anderzijds. Hierbij moet ook worden meegewogen dat het weigeren van het verzoek als kennelijk onredelijk moet worden beschouwd, gelet op het feit dat het voor eiseres niet mogelijk is om een sterker verblijfsrecht te verkrijgen, omdat zij geen partner heeft.
5. De toepasselijke wet- en regelgeving is opgenomen in de aan deze uitspraak gehechte bijlage.
6.1
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 8, eerste lid, van de RWN volgt dat naturalisatie het recht van vestiging in Nederland meebrengt. Het eerste vereiste voor de verlening van het Nederlanderschap is dan ook dat geen bezwaar bestaat tegen het verblijf van de verzoeker voor onbepaalde tijd in Nederland. Als zodanig bezwaar wel bestaat, kan een verzoek om naturalisatie niet worden ingewilligd. Gelet hierop en op de Handleiding RWN moet de staatssecretaris in het kader van een naturalisatieverzoek aan de hand van het aan de verzoeker verleende verblijfsrecht beoordelen of er bedenkingen bestaan tegen het verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland. Daarbij is van belang of het verblijfsrecht een tijdelijk of een niet-tijdelijk karakter heeft. Zie de uitspraken van de Afdeling van 28 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:921 en van 22 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2120.
6.2
Uit deze jurisprudentie van de Afdeling volgt dat een Chavez-Vilchez verblijfsrecht een afgeleid verblijfsrecht is dat als doel heeft het voorkomen dat een burger van de Unie geen gebruik kan maken van de rechten die horen bij het Unieburgerschap. Het verblijfsrecht van eiseres is gebaseerd op de afhankelijkheidsrelatie met haar Nederlandse dochter. Hoewel eiseres terecht betoogt dat haar verblijfsrecht lang kan voortduren, eindigt dit in beginsel zodra haar dochter meerderjarig wordt of niet langer afhankelijk is van haar zorg. Op voorhand staat dus vast dat dit verblijfsrecht een tijdelijk karakter heeft.
6.3
Uit de jurisprudentie van de Afdeling volgt verder dat een verblijfsrecht op grond van artikel 8 van het EVRM, in tegenstelling tot een Chavez-Vilchez verblijfsrecht, gebaseerd is op de eigen rechten die de vreemdeling heeft op bescherming van het familie- of gezinsleven en geen inherent tijdelijk karakter heeft. De vergelijking met het verblijfsrecht op grond van artikel 8 van het EVRM gaat dus niet op. Het voorgaande geldt ook voor de vergelijking met de verblijfsrechten op grond van de Gezinsherenigingsrichtlijn.
6.4
Met verwijzing naar de jurisprudentie van de Afdeling oordeelt de rechtbank dat, nu het verblijfsrecht van eiseres een tijdelijk karakter heeft, verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er bedenkingen bestaan tegen het verblijf van eiseres voor onbepaalde tijd in Nederland.
6.5
De rechtbank onderkent daarbij dat er sprake is van een patstelling omdat verweerder tot op heden weigert vast te stellen of eiseres een niet-tijdelijk verblijfsrecht ontleent aan artikel 8 EVRM nu zij (gezien haar Chavez-Vilchez verblijfsrecht) niet met uitzetting zou worden bedreigd en er daarom geen schending van artikel 8 EVRM aan de orde zou zijn. Die patstelling zal naar het oordeel van de rechtbank echter in het kader van een vreemdelingenrechtelijke procedure doorbroken moeten worden, aangezien de vraag of eiseres aanspraak kan maken op een (sterker) verblijfsrecht thuis hoort in een verblijfsrechtelijke procedure en niet in de naturalisatieprocedure.
7.1
Eiseres verzoekt om vergoeding van de betaalde leges omdat zij er door de burgemeester niet op is gewezen dat zij niet aan de voorwaarden voldeed en haar ook niet is gevraagd het model 2.21 te ondertekenen. Hiermee heeft de burgemeester in strijd gehandeld met het beleid zoals opgenomen in de Handleiding RWN onder 8-1-b paragraaf 3.1. Dit dient voor rekening van verweerder te komen.
7.2
De rechtbank volgt eiseres hierin niet. De burgemeester heeft een eigen rol in de procedure en verweerder is niet gebonden aan het advies van de burgemeester (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 28 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:921). De rechtbank ziet daarom niet in dat een fout van de burgemeester voor rekening van verweerder zou moeten komen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding (vergoeding van de leges) af.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, rechter, in aanwezigheid van mr. F. van Ommeren, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2021.
de rechter is verhinderd te tekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bijlage: juridisch kader
Het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
Artikel 8. Recht op eerbiediging van privé, familie- en gezinsleven
1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
Artikel 20
1. Er wordt een burgerschap van de Unie ingesteld. Burger van de Unie is een ieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit. Het burgerschap van de Unie komt naast het nationale burgerschap doch komt niet in de plaats daarvan.
2. De burgers van de Unie genieten de rechten en hebben de plichten die bij de Verdragen zijn bepaald. Zij hebben, onder andere,
a. het recht zich vrij op het grondgebied van de lidstaten te verplaatsen en er vrij te verblijven;
b. het actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement en bij de gemeenteraadsverkiezingen in de lidstaat waar zij verblijf houden, onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die staat;
c. het recht op bescherming van de diplomatieke en consulaire instanties van iedere andere lidstaat op het grondgebied van derde landen waar de lidstaat waarvan zij onderdaan zijn, niet vertegenwoordigd is, onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die lidstaat;
d. het recht om verzoekschriften tot het Europees Parlement te richten, zich tot de Europese ombudsman te wenden, alsook zich in een van de talen van de Verdragen tot de instellingen en de adviesorganen van de Unie te richten en in die taal antwoord te krijgen.
Deze rechten worden uitgeoefend onder de voorwaarden en binnen de grenzen welke bij de Verdragen en de maatregelen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld.
De Rijkswet op het Nederlanderschap luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
Artikel 7
1. Met inachtneming van de bepalingen van dit Hoofdstuk verlenen Wij op voordracht van Onze Minister het Nederlanderschap aan vreemdelingen die daarom verzoeken.
(…)
Artikel 8
1. Voor verlening van het Nederlanderschap overeenkomstig artikel 7 komt slechts in aanmerking de verzoeker
b. tegen wiens verblijf voor onbepaalde tijd in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, geen bedenkingen bestaan;
(…)
De Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
8-1-b. Toelichting ad artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b
Paragraaf 3.1. Beoordelingsmoment
(…)
Als de verzoeker bij de indiening van het verzoek niet kan aantonen dat er tegen zijn verblijf voor onbepaalde tijd geen bedenkingen bestaan, wordt hem ontraden een verzoek in te dienen en wordt hij verwezen naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Als de verzoeker er niettemin op staat een verzoek in te dienen, zal de burgemeester het verzoek in ontvangst nemen. Het verdient aanbeveling een woordelijk verslag op te maken en dit door verzoeker te laten ondertekenen. Verzoeker wordt erop gewezen dat, in het geval zijn verzoek om naturalisatie wordt afgewezen, hij de voor naturalisatie betaalde leges niet terugkrijgt. De burgemeester kan verlangen dat verzoeker een verklaring ondertekent als opgenomen in model 2.21.
(…)
Paragraaf 3.4. Gemeenschapsonderdanen en familieleden-derdelanders
(…)
Verblijfsrecht op grond van artikel 20 VWEU
Personen, die hun verblijfsrecht ontlenen aan artikel 20 van de VWEU komen in aanmerking voor een verblijfsdocument EU/EER. Bij het verblijfsrecht ontleend aan artikel 20 VWEU valt te denken aan een ouder met een niet-EU nationaliteit, die verblijfsrecht heeft gekregen omdat zijn/haar minderjarige Nederlandse kind afhankelijk van deze ouder is en het kind anders genoopt zou zijn het grondgebied van de EU te verlaten. Zie hiervoor ook de jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie: HvJ EU 8 maart 2011, C-34/09 (ECLI:EU:C:2011:124) en HvJ EU 10 mei 2017, C-133/15 (ECLI:EU:C:2017:354).
Omdat deze derdelander ouders hun verblijfsrecht niet ontlenen aan de Richtlijn 2004/38/EG, komen zij niet in aanmerking voor het duurzame verblijfsrecht als bedoeld in die Richtlijn. Zie hiervoor ook de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1490). Daarnaast wordt dit verblijfsrecht niet aangemerkt als niet-tijdelijk verblijfsrecht in de zin van artikel 3.5, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit. Omdat het verblijfsrecht gebaseerd is op het bestaan van een afhankelijkheidsverhouding met de een minderjarige, welke eindig is, wordt het verblijfsrecht naar zijn aard als tijdelijk aangemerkt.
Om die reden is dit verblijfsrecht een verblijfsrecht waartegen bedenkingen bestaan tegen het verblijf van onbepaalde tijd.

Voetnoten

1.Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging, Publicatieblad Nr. L 251 van 03/10/2003 blz. 0012 – 0018.