ECLI:NL:RBROT:2021:12698

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
22 december 2021
Zaaknummer
ROT - 21-4183
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van schattenderwijs vaststellen recht op bijstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam over de intrekking en terugvordering van haar bijstandsuitkering. Eiseres ontving sinds 21 mei 2015 een bijstandsuitkering, maar na een anonieme melding over haar werkzaamheden als schoonheidsspecialiste heeft verweerder een rechtmatigheidsonderzoek ingesteld. Dit leidde tot een herziening van haar uitkering over de periode van 1 januari 2018 tot en met 18 november 2018, waarbij een bedrag van € 12.061,17 werd teruggevorderd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard. Na een eerdere uitspraak van de rechtbank op 16 april 2021, waarin werd geoordeeld dat eiseres recht had op bijstand, heeft verweerder opnieuw op het bezwaar beslist en het terug te vorderen bedrag verlaagd tot € 8.739,22.

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit nieuwe besluit, en de rechtbank heeft het beroep op 8 november 2021 behandeld. De rechtbank oordeelde dat het geschil zich beperkte tot de periode van 1 januari 2018 tot 26 juli 2018 en dat eiseres in die periode recht had op bijstand, maar dat verweerder dit recht niet schattenderwijs had vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres wel degelijk op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht, maar dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor de intrekking en terugvordering over de relevante periode, en zelf het recht op bijstand schattenderwijs vastgesteld op € 1.520,-. Tevens is verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/4183

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [woonplaats eiseres], eiseres,

gemachtigde: mr. G. Grijs,
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. H. Biemond.

Procesverloop

Bij besluit van 26 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiseres op grond van de Participatiewet (Pw) over de periode vanaf 1 januari 2018 tot en met 18 november 2018 herzien en een bedrag van € 12.061,17 van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 11 mei 2020 heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Algemene Bezwaarschriftencommissie van 6 maart 2020, het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Bij brief van 18 mei 2020 heeft verweerder de motivering van het besluit aangevuld.
Tegen dit besluit heeft eiseres het beroep met zaaknummer ROT 20/2669 ingesteld, dat op 27 oktober 2020 ter zitting is behandeld. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst en partijen in de gelegenheid gesteld nadere schriftelijke verklaringen over te leggen. Na ontvangst daarvan heeft de rechtbank, met toestemming van partijen, het onderzoek gesloten.
Bij uitspraak van 16 april 2021 (ROT 20/2669) heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het besluit van 11 mei 2020 vernietigd en bepaald dat verweerder een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt met inachtneming van die uitspraak.
Bij besluit van 27 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder opnieuw op het bezwaar beslist. Verweerder heeft het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de terugvordering verlaagd tot een bedrag van € 8.739,22.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 november 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres ontvangt sinds 21 mei 2015 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande. Naar aanleiding van een anonieme melding dat eiseres vanuit huis, tussen 15.00 en 24.00 uur, werkzaamheden verricht als schoonheidsspecialiste en daarvoor inkomsten ontvangt, is verweerder een rechtmatigheidsonderzoek gestart. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in de Rapportage bestuursrechtelijk onderzoek van 11 juni 2019 (de rapportage). De onderzoeksresultaten zijn voor verweerder aanleiding geweest om het primaire besluit te nemen.
2. In de uitspraak van 16 april 2021 heeft de rechtbank geoordeeld dat eiseres aan het gesprek van 26 juli 2018 met haar activeringscoach [naam] ([naam]) het gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen dat zij van de schoonheidsbehandelingen waarvoor zij geen vergoeding kreeg geen melding hoefde te maken bij verweerder. De rechtbank heeft verweerder vervolgens opgedragen opnieuw te beoordelen of eiseres in de periode van 1 januari 2018 tot en met 18 november 2018 - behoudens de vakantieperiode van 23 september 2018 tot en met 1 oktober 2018 - recht had op (aanvullende) bijstand. Indien dit het geval is zal verweerder het recht op bijstand al dan niet schattenderwijs moeten vaststellen, aldus de rechtbank in die uitspraak. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder, voor zover nog van belang, de periode waarover de bijstand wordt ingetrokken beperkt tot de periode van 1 januari 2018 tot 26 juli 2018 en het terug te vorderen bedrag verlaagd naar € 8.739,22. Volgens verweerder kon eiseres zich wat betreft de schoonheidsbehandelingen waarvoor zij geen geld heeft ontvangen eerst vanaf de datum van het gesprek met [naam] (26 juli 2018) met succes beroepen op het vertrouwensbeginsel. Dit geldt volgens verweerder niet voor de periode vóór 26 juli 2018. Door in die periode geen melding te maken van haar werkzaamheden en activiteiten heeft eiseres volgens verweerder de inlichtingenplicht geschonden. Bij gebrek aan een administratie aan de hand waarvan het recht kan worden vastgesteld, dan wel vaststaande feiten op basis waarvan het recht schattenderwijs kan worden vastgesteld, kan volgens verweerder het recht op bijstand over de periode van 1 januari tot 26 juli 2018 niet worden vastgesteld.
4. Eiseres voert aan dat verweerder voldoende aanknopingspunten heeft om het recht op bijstand ook over de periode van 1 januari 2018 tot 26 juli 2018 schattenderwijs vast te stellen. De stelling van verweerder dat dit niet kan bij gebrek aan een administratie of vaststaande feiten kan eiseres niet volgen. Indien een administratie voorhanden was geweest, dan wel sprake was van vaststaande feiten zou er geen noodzaak meer zijn om te komen tot een schattenderwijs vast te stellen recht. De data waarop behandelingen hebben plaatsgevonden heeft verweerder herleid uit het Facebookaccount van eiseres waarop zij foto’s heeft geplaatst van alle vriendinnen en andere personen bij wie zij behandelingen heeft verricht. Het moet volgens haar dan ook mogelijk zijn om daaraan een prijskaartje te hangen en aldus schattenderwijs te komen tot een bedrag ten aanzien van de op geld waardeerbare activiteiten. Vanuit hier kan het recht op bijstand worden vastgesteld. Eiseres heeft hieraan toegevoegd dat de volledige intrekking en terugvordering van het recht op bijstand in haar geval onevenredig is, nu zij veel problemen in haar leven heeft ondervonden en nu juist haar leven weer op de rails heeft. Met toestemming van de afdeling RBZ van de gemeente Rotterdam verricht zij nu ongeveer gedurende 20 uur per week schoonheidsbehandelingen met behoud van haar bijstandsuitkering. Eiseres zou graag een definitief einde maken aan haar geschil met verweerder.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat het geschil zich beperkt tot de periode van 1 januari 2018 tot 26 juli 2018. Verder is tussen partijen niet langer in geschil dat alle behandelingen die eiseres in die periode heeft verricht zijn aan te merken als op geld waardeerbare activiteiten. Ook is niet meer in geschil dat eiseres zich wat die periode betreft niet kon beroepen op gerechtvaardigd vertrouwen dat ze deze behandelingen niet hoefde te melden bij verweerder. Partijen zijn nog slechts verdeeld wat betreft de vraag of het recht op bijstand van eiseres in de periode van 1 januari 2018 tot 26 juli 2018 schattenderwijs kan (en had moeten) worden vastgesteld.
5.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) is het bijstand verlenend orgaan, indien na een schending van de inlichtingenverplichting de door de betrokkene gestelde en aannemelijk gemaakte feiten geen grondslag bieden voor een precieze vaststelling van het recht op bijstand, gehouden om schattenderwijs vast te stellen tot welk bedrag de betrokkene in ieder geval wel recht op bijstand zou hebben, op basis van de vaststaande feiten. Het eventuele nadeel voor de betrokkene voortvloeiende uit de resterende onzekerheden, mag daarbij wegens schending van de inlichtingenverplichting voor diens rekening worden gelaten. (Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 25 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2086, en 23 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:263.)
5.3.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit het recht op bijstand van eiseres niet schattenderwijs heeft vastgesteld. In het bestreden besluit staat daarover alleen dat bij gebrek aan een (objectief verifieerbare) administratie of vaststaande feiten, op basis waarvan het recht al dan niet schattenderwijs kan worden vastgesteld, het recht op bijstand van eiseres over de periode van 1 januari 2018 tot 26 juli 2018 niet is vast te stellen. Een nadere motivering voor dit standpunt ontbreekt echter. In het verweerschrift heeft verweerder naar aanleiding van nadere vragen van de rechtbank geantwoord dat ook aan de hand van het Instagramaccount van eiseres niet de volledige omvang van haar werkzaamheden en activiteiten in de genoemde periode kan worden vastgesteld. Eiseres heeft weliswaar een lijst gemaakt van de door haar op Instagram geplaatste foto’s van mensen die door haar hun wenkbrauwen of wimpers hebben laten doen, maar eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij na elke behandeling een foto heeft gemaakt en op Instagram heeft geplaatst, zodat de uitdraaien volgens verweerder niet representatief zijn. Ter zitting heeft verweerder dit standpunt gehandhaafd.
5.4.
Volgens de rapportage is geconstateerd dat er op de Instagrampagina van eiseres ongeveer 150 foto’s staan van klanten die hun wenkbrauwen door eiseres hebben laten doen. Eiseres heeft op 19 november 2018 tijdens een onderhoud met de sociaal rechercheur onder meer verklaard dat zij bewust foto’s op Instagram plaatst van vrouwen die een behandeling hebben gekregen, om daarmee meer mensen aan te trekken. Tevens heeft zij verklaard dat op haar Instagramaccount ook foto’s van dezelfde personen staan die op dezelfde dag zijn genomen maar die eiseres op verschillende dagen op Instagram heeft geplaatst. Eiseres heeft ook verklaard dat zij, in de gevallen waarin zij de behandeling niet kosteloos deed, een bedrag van € 10,- rekende voor een wenkbrauwbehandeling. Desgevraagd heeft eiseres op 23 januari 2019 een lijst aan verweerder toegestuurd waarin zij per foto heeft toegelicht welke personen een schoonheidsbehandeling hebben gekregen. Deze lijst bevat ongeveer dertig namen van personen, die vervolgens door eiseres aan verschillende foto’s zijn gekoppeld.
5.5.
Ter zitting heeft eiseres desgevraagd bevestigd dat zij van elke behandeling een foto maakte en deze vervolgens, met vermelding van de naam van de persoon op de foto en de uitgevoerde behandeling, op Instagram plaatste. Soms maakte zij meerdere foto’s van dezelfde persoon, of plaatste zij een foto meerdere keren. De rechtbank is echter met verweerder van oordeel dat eiseres dit niet heeft onderbouwd en dat dit ook niet zonder meer valt te herleiden uit de foto’s die zijn overgelegd. Ook valt niet uit te sluiten dat zij sommige personen op de foto’s meerdere keren heeft gezien en behandeld. Dit betekent echter niet dat het voor verweerder onmogelijk was een reconstructie te maken van de werkzaamheden van eiseres en daarmee het recht op bijstand van eiseres schattenderwijs vast te stellen. Aan de hand van de beschikbare gegevens over de aard en de frequentie van de schoonheidsbehandelingen had verweerder het recht op bijstand van eiseres naar het oordeel van de rechtbank schattenderwijs kunnen vaststellen, waarbij verweerder de resterende onzekerheden vanwege de schending van de inlichtingenplicht voor risico van eiseres mocht laten. Verweerder heeft dit zonder deugdelijke motivering nagelaten. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de intrekking en terugvordering over de periode van 1 januari 2018 tot 26 juli 2018, vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat besluit voor het overige in stand laten.
5.6.
De rechtbank zal tevens met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf schattenderwijs het recht op bijstand vaststellen en bepalen dat haar uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit.
De rechtbank gaat er bij de schatting van de inkomsten van uit dat elke foto die eiseres heeft overgelegd een behandeling vertegenwoordigt. Eiseres heeft 152 foto’s overgelegd. Naar eigen zeggen vroeg zij € 10,- voor een (wenkbrauw)behandeling. Weliswaar heeft zij ook verklaard dat zij voor het aanbrengen van kunstwimpers een hoger bedrag vroeg, maar uit de stukken blijkt niet dat zij een dergelijke behandeling ook al voor 26 juli 2018 verrichtte. De stelling van eiseres dat zij in veel gevallen niets voor een behandeling vroeg wordt hierbij niet gevolgd. Immers is niet langer in geschil dat ook wat betreft de periode vóór 26 juli 2018 sprake was van op geld waardeerbare werkzaamheden. Volgens vaste jurisprudentie mag de rechtbank er in dat geval vanuit gaan dat zij er geld voor had kunnen vragen. Gezien het voorgaande schat de rechtbank de inkomsten van eiseres over de periode van 1 januari 2018 tot 26 juli 2018 op een bedrag van € 1.520,- (gemiddeld € 217,14 per maand). Dit betekent dat eiseres over die periode wel recht had op bijstand, zij het verminderd met de geschatte inkomsten.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 49,- moet vergoeden.
7. Tevens veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover het de intrekking en terugvordering over de periode van 1 januari 2018 tot 26 juli 2018 betreft en bepaalt dat eiseres over deze periode recht heeft op een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande, verminderd met een bedrag ter hoogte van (in totaal) € 1.520,-;
  • bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
  • laat het bestreden besluit voor het overige in stand;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 49,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Spengen, rechter, in aanwezigheid van M.G. den Ambtman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2021.
De rechter en de griffier zijn verhinderd te tekenen.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.