ECLI:NL:RBROT:2021:12693

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
22 december 2021
Zaaknummer
C/10/584967 / HA ZA 19-1003
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over exploitatievergoeding tussen franchisegever en supermarkthouder na afloop van meerjarige samenwerking

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen de vennootschap onder firma V.O.F. L.P. Mangnus en ZN (hierna: Mangnus) en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Boon Food Group B.V. (hierna: Boon) over de verschuldigdheid van een exploitatievergoeding. De procedure is gestart door Mangnus, die een supermarkt exploiteert, en die vordert dat Boon een exploitatiebijdrage betaalt over de periode van 1 januari 2018 tot en met 5 mei 2019. De partijen waren eerder een samenwerking aangegaan onder de MCD-formule van Boon, die liep van januari 2011 tot en met december 2015. Na afloop van deze periode hebben partijen onderhandeld over een voortzetting van de samenwerking, maar deze onderhandelingen hebben niet geleid tot nieuwe afspraken. Mangnus heeft de samenwerking met Boon opgezegd en stelt dat zij recht heeft op een exploitatiebijdrage, omdat zij gedurende de periode van 1 januari 2018 tot 5 mei 2019 op hetzelfde niveau bij Boon heeft besteld.

De rechtbank heeft geoordeeld dat Boon een exploitatiebijdrage moet betalen over het jaar 2018, maar niet over de periode van 1 januari 2019 tot en met 5 mei 2019. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de uitleg van de overeenkomst en de redelijkheid en billijkheid. Het oordeel is dat Mangnus er op mocht vertrouwen dat de afspraken over de exploitatiebijdrage ook na de afloop van de schriftelijke overeenkomst zouden blijven gelden, omdat de samenwerking feitelijk is voortgezet. De rechtbank heeft de vordering van Mangnus tot betaling van € 121.000,00 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Boon is als grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Zaaknummer / rolnummer: C/10/584967 / HA ZA 19-1003
Vonnis van 8 december 2021
in de zaak van:
de vennootschap onder firma
V.O.F. L.P. MANGNUS EN ZN ,
gevestigd te Kapellebrug ,
eiseres,
advocaat: mr. M. Harte te Terneuzen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOON FOOD GROUP B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
gedaagde,
advocaat: mr. L.M. Kaptein te Utrecht.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ Mangnus ’ en ‘Boon’.

1..De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 oktober 2019, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek;
  • de oproepingsbrief van 4 december 2020;
  • het proces-verbaal van de op 26 april 2021 gehouden mondelinge behandeling.
1.1.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De vaststaande feiten

2.1.
Mangnus exploiteert een supermarkt in Kapellebrug.
2.2.
Boon is een groothandel en leverancier voor supermarkten met de zogenaamde MCD-formule.
2.3.
Partijen zijn eind 2010 een samenwerking aangegaan onder de MCD-formule van Boon voor de periode januari 2011 tot en met december 2015. Boon heeft de afspraken in een brief van 19 januari 2011 aan Mangnus bevestigd. Een onderdeel van de afspraken was de jaarlijkse bonus/ exploitatiebijdrage (hierna: exploitatiebijdrage). Hierover is – voor zover hier van belang – het volgende in de brief bepaald:
“Bij een afname van minimaal € 3,0 miljoen een totale bijdrage van € 375.000,= (€ 75.000,= per jaar).
Bij een afname van minimaal € 3,4 miljoen een totale bijdrage van € 425.000,= (€ 85.000,= per jaar).
Bij een afname van minimaal € 3,8 miljoen een totale bijdrage van € 475.000,= (€ 95.000,= per jaar).
Bovenvermelde bijdrage zal door ons worden afgeschreven in 5 jaar. Bij tussentijdse beëindiging zal het niet afgeschreven deel direct opeisbaar zijn.”
2.4.
De jaarlijkse exploitatiebijdrage over het voorbije jaar werd steeds door Boon in de eerste week van het nieuwe jaar aan Mangnus betaald middels creditering.
2.5.
In het jaar 2016 hebben partijen onderhandeld over verdere samenwerking. Zij werden het daarover eind 2016 eens. De samenwerking zou worden voortgezet tot en met 2017, en er zou een (eenmalige) compensatie worden betaald door Boon aan Mangnus van € 100.000,=. Die compensatie was overeengekomen omdat na kassaopbrengsten-analyse (door Boon) was bevestigd dat sprake was van een tegenvallende marge die Mangnus had behaald op Boons producten. ( Mangnus verkocht daarnaast veel Belgische, dus elders ingekochte, producten, vanwege de vele Belgische klanten.)
Het compensatiebedrag zou, tegelijk met de jaarlijkse exploitatiebijdrage over 2016, worden gecrediteerd in de eerste week van januari 2017. Boon heeft in een e-mail van 20 december 2016 – voor zover hier van belang – het volgende bevestigd:
“Op grond van deze thans gecontinueerde samenwerkingsovereenkomst zullen wij u volgende
exploitatiebijdragen uitkeren.
In week 1 (één) 2017 een bijdrage van € 200.000,= (zegge: tweehonderdduizend euro), welk
bedrag wij zullen crediteren op weekfactuur 1 van 2017.
In week 1 (één) 2018 een bijdrage van € 100.000,= (zegge: honderdduizend euro), welk bedrag wij zullen crediteren op weekfactuur 1 van 2018.
Deze bijdragen komen in de plaats van eventueel aan de eerdere samenwerkingsovereenkomst
nog mogelijk te ontlenen bijdragen.
Wij gaan er van uit dat u de afname van goederen zoveel als mogelijk bij Boon Sliedrecht B.V. zult (blijven) concentreren. In geval de afname structureel op een significant lager niveau uitkomt, behouden wij ons het recht voor de bijdragen ter discussie te stellen.”
2.6.
Eind 2017 zijn partijen in overleg getreden over het continueren van de samenwerking, wat heeft geduurd tot in december 2018. Het overleg heeft niet geresulteerd in nieuwe afspraken. Mangnus koos uiteindelijk een andere leverancier met een andere franchiseformule, namelijk die van de Plus, en zegde bij brief van 18 februari 2019 per 5 mei 2019 de samenwerking met Boon op. De laatste levering van Boon vond op 19 april 2019 plaats.
2.7.
Mangnus heeft de volgende exploitatiebijdragen (ex BTW) van Boon ontvangen:
  • over 2011: € 75.000,-
  • over 2012: € 75.000,-
  • over 2013: € 75.000,-
  • over 2014: € 120.000,-
  • over 2015: € 100.000,-
  • over 2016: € 100.000,- [plus compensatiebedrag ad € 100.000,-]
  • over 2017: € 100.000,-.
2.8.
Mangnus ontving van Boon geen exploitatiebijdrage over 2018, hetgeen Mangnus bleek in januari 2019, en evenmin over de periode januari 2019 tot 5 mei 2019.

3..Het geschil

3.1.
Mangnus vordert – samengevat – bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • een verklaring voor recht dat Boon over de periode van 1 januari 2018 tot en met 5 mei 2019 aan Mangnus een bonus c.q. exploitatiebijdrage verschuldigd is;
  • veroordeling van Boon tot betaling van € 151.250,00 aan Mangnus , vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dagvaarding;
  • veroordeling van Boon tot betaling van € 2.287,50 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met wettelijk rente vanaf de dagvaarding.
3.2.
Aan haar vordering legt Mangnus ten grondslag dat Boon de samenwerkingsovereenkomst moet nakomen. Volgens haar zijn alle specifieke afspraken van
19 december 2011 na 2017 stilzwijgend voortgezet. Zij heeft in de periode van
1 januari 2018 tot en met 5 mei 2019 op hetzelfde niveau bij Boon besteld, waardoor zij op grond van de tussen partijen gemaakte afspraken recht heeft op een exploitatiebijdrage over die periode. Mangnus begroot die bijdrage op € 151.250,00 inclusief BTW.
3.3.
Boon betwist dat zij een exploitatiebijdrage over de periode van 1 januari 2018 tot en met 5 mei 2019 verschuldigd is, omdat, kort gezegd, na eind 2017 geen sprake meer is van – meerjarige – gecontracteerde duur van de samenwerking, en dus ook niet van een gecontracteerde exploitatievergoeding.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
In geschil is of Boon een exploitatiebijdrage aan Mangnus verschuldigd is over de periode van 1 januari 2018 tot en met 5 mei 2019. De rechtbank is van oordeel dat Boon een exploitatiebijdrage moet betalen over het jaar 2018, maar niet over de periode van 1 januari 2019 tot en met 5 mei 2019, en licht dat hierna toe.
4.2.
Bij de uitleg van een overeenkomst komt het aan op de betekenis die de partijen bij deze overeenkomst in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen en aan de bepalingen van de overeenkomst mochten toekennen. Tevens zal moeten worden gekeken naar hetgeen zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Hoge Raad 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158 (Haviltex)). Daarnaast is in het arrest van de Hoge Raad DSM/Fox (HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427) geoordeeld dat bij de uitleg van een schriftelijke overeenkomst telkens van beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het concrete geval gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen.
4.3.
Voor de periode na 2017 zijn – anders dan voor de jaren 2011 tot en met 2017 – geen concrete afspraken gemaakt over het betalen van een exploitatiebijdrage, omdat de onderhandelingen vermeld in 2.6, in december 2018 zijn afgebroken. Vast staat echter dat de samenwerking tussen partijen in het jaar 2018, tijdens de onderhandelingen, op dezelfde voet als voorheen doorliep. Mangnus was nog steeds een MCD-supermarkt. Dat partijen, zoals Boon aanvoert, in die periode zaken deden op basis van generieke afspraken uit de jaarlijkse conditiebrochure, heeft Boon onvoldoende onderbouwd. Vast staat namelijk dat partijen alle specifieke afspraken voor Mangnus als franchisenemer, zoals vastgelegd in de brief van 19 januari 2011, ook in 2018 naleefden: De door Mangnus aan Boon te betalen formulebijdrage MCD (in 2011 was dat 0,4% van de consumenten omzet + € 91,- per week), zowel als het opslagpercentage op de droge kruidenierwaren (toen 5 % op de basis winkeliersprijs), als de vaste bijdrage distributiekosten (toen € 182,- per week) werden door Mangnus ook in 2018 betaald. Onder deze omstandigheden brengt de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid met zich mee, dat Mangnus er van uit mocht gaan dat ook de afspraak over de exploitatiebijdrage bleef gelden. Het lag op de weg van Boon als franchisegever om tijdig en uitdrukkelijk aan Mangnus mee te delen dat dat in haar visie anders was, en dat in haar visie de exploitatiebijdrage na afloop van de termijn van het schriftelijke contract, afhankelijk zou zijn van het contractueel vastleggen van de voortzetting van de langdurige samenwerking tussen partijen. Dat heeft Boon nagelaten en dat komt voor haar rekening en risico.
De rechtbank heeft bij dit oordeel nog het navolgende betrokken.
Ter zitting is gebleken dat in het jaar 2016, toen partijen ook onderhandelden over voortzetting van de samenwerking (en over (de hoogte van) de eenmalige compensatiebijdrage), Boon evenmin aan Mangnus heeft meegedeeld dat de exploitatiebijdrage over 2016 alleen zou worden betaald als overeenstemming zou worden bereikt. Dus ook op basis van de eerdere ervaringen na afloop van een contractsperiode, hoefde Mangnus niet bedacht te zijn op de opvatting van Boon.
Voorts is tussen partijen nooit een opzegtermijn overeengekomen, en gold, zoals ter zitting bleek, dat indien Mangnus gedurende een contractsperiode tussentijds de samenwerking had opgezegd, hij de reeds uitbetaalde exploitatiebijdragen niet had hoeven terugbetalen aan Boon. (Het betreft hier de eensluidende uitleg die partijen geven aan de onder 2.3. vermelde afspraak:
“Bovenvermelde bijdrage zal door ons worden afgeschreven in 5 jaar. Bij tussentijdse beëindiging zal het niet afgeschreven deel direct opeisbaar zijn.”)
Zonder opzegtermijn en met die uitleg is niet inzichtelijk waarom, en hoefde Mangnus dus niet te verwachten dat, voor Boon een voorwaarde was voor het betalen van de jaarlijkse exploitatiebijdrage, dat Mangnus zich (opnieuw) zou “vastleggen” op meerjarige samenwerking.
4.4.
Mangnus is in 2019 tot een samenwerking met Plus gekomen en heeft ter zitting meegedeeld over dat jaar van Plus een exploitatiebijdrage te hebben ontvangen. Daarnaast zijn partijen overeengekomen dat Boon de exploitatiebijdrage alleen bij een minimale afname uitkeert, en is het nog maar de vraag of Mangnus dit minimale volume al op 5 mei 2019 had behaald. Mangnus heeft gezien het vorenstaande onvoldoende onderbouwd waarom Boon de exploitatiebijdrage dan toch, sowieso, over die periode van 1 januari 2019 tot 5 mei 2019 (naar rato) verschuldigd zou zijn. Daarom wordt de exploitatiebijdrage over 2019 afgewezen.
4.5.
Volgens Mangnus heeft zij in 2018 ongeveer evenveel bij Boon afgenomen als in de jaren ervoor. Voor het bepalen van de hoogte van de exploitatiebijdrage over 2018 heeft Mangnus daarom aansluiting gezocht bij de bijdragen die zij in de jaren ervoor ontving (zie 2.7). Mangnus komt hierdoor uit op een bijdrage van € 121.000,00 inclusief btw. Boon heeft deze berekening niet weersproken. De gevorderde hoofdsom wordt daarom tot dit bedrag toegewezen.
4.6.
Nu de exploitatiebijdrage over 2018 wordt toegewezen, zal de rechtbank ook, zoals gevorderd, voor recht verklaren dat Boon de exploitatiebijdrage verschuldigd is over de periode 1 januari 2018 tot 1 januari 2019.
4.7.
Mangnus vordert wettelijke rente over de exploitatiebijdrage. Onduidelijk is of Mangnus de rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW of zoals bedoeld in artikel 6:119a BW vordert. Vanwege het dwingende karakter van deze artikelen, moet worden getoetst welk artikel op de rentevordering van toepassing is.
4.8.
Artikel 6:119a BW heeft alleen betrekking op de geldelijke tegenprestatie voor geleverde goederen of diensten op grond van een handelsovereenkomst. Dit betreft de primaire betalingsverplichting uit de handelsovereenkomst. De wettelijke handelsrente ziet dus niet op andere geldelijke verplichtingen waartoe zo’n overeenkomst aanleiding kan geven (HR 30 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1710). In dit geval is artikel 6:119a BW niet van toepassing, omdat de exploitatiebijdrage niet kwalificeert als primaire betalingsverplichting uit de overeenkomst tussen partijen. Daarom wordt de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW als onweersproken en op de wet gegrond toegewezen.
4.9.
Mangnus maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. De rechtbank stelt verder vast dat Mangnus voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het bedrag dat zij vordert is echter berekend over € 151.250,00 en dus te hoog. Mangnus heeft namelijk recht op betaling van € 121.000,00 (zie 4.6). Volgens het in het Besluit bepaalde tarief, is Boon dan een bedrag van € 1.985,00 verschuldigd aan buitengerechtelijke incassokosten. Dit bedrag wordt toegewezen. De gevorderde wettelijke rente hierover is onbetwist en zal op grond van artikel 6:119 BW eveneens worden toegewezen.
4.10.
Boon wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de kant van Mangnus worden begroot op:
  • dagvaarding € 107,48
  • griffierecht € 4.030,00
  • salaris gemachtigde
Totaal € 9.447,48

5..De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart voor recht dat Boon de exploitatiebijdrage verschuldigd is over de periode van 1 januari 2018 tot 1 januari 2019;
5.2.
veroordeelt Boon aan Mangnus te betalen een bedrag van € 121.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf
17 oktober 2019 tot aan de volledige betaling;
5.3.
veroordeelt Boon aan Mangnus te betalen een bedrag van € 1.985,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 17 oktober 2019 tot aan de volledige betaling;
5.4.
veroordeelt Boon in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de kant van Mangnus vastgesteld op € 9.447,48;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus. Het is ondertekend en, in bijzijn van de griffier, uitgesproken door de rolrechter ter openbare terechtzitting van 8 december 2021.
[638]
………………………… …………………………..
Griffier Rolrechter